ECLI:NL:RBZWB:2022:738

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
02-820719-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling voor schuldheling in diefstal van crossmotor met overschrijding van redelijke termijn

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan de diefstal van een crossmotor. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de diefstal, omdat medeplichtigheid achteraf, nadat het feit is gepleegd, niet strafbaar is. Ook de primair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de diefstal van de crossmotor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling, omdat de crossmotor op een zodanige wijze was verstopt dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig was.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 februari 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de medeplichtigheid, maar stelde dat de heling wel bewezen kon worden. De verdediging pleitte ook voor vrijspraak, met de nadruk op het gebrek aan bewijs voor de primair tenlastegelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was voor de feiten 1 en 2 primair, maar wel voor feit 2 subsidiair, schuldheling. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht op de taakstraf. De uitspraak benadrukte de ernst van de diefstal en de gevolgen voor het slachtoffer, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820719-18
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1999 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 14 april 2018 in Breda medeplichtig is geweest aan de diefstal van een crossmotor;
feit 2:in de periode van 2 mei 2018 tot en met 5 mei 2018 in Breda medeplichtig is geweest aan de diefstal van een crossmotor, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van een crossmotor.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, nu medeplichtigheid achteraf, nadat het feit is gepleegd, niet strafbaar is.
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijsmiddelen bevat. De subsidiair tenlastegelegde heling kan naar de mening van de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet op de wijze waarop de crossmotor gecamoufleerd verstopt stond in het bos, kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat deze crossmotor van misdrijf afkomstig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 tenlastegelegde. Hooguit is er sprake geweest van medeplichtigheid achteraf, maar dat is niet strafbaar.
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. Als uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht geldt dat wanneer het misdrijf eenmaal is voltooid, geen strafbare medeplichtigheid meer kan plaatsvinden, omdat handelingen die na afloop van het voltooide delict zijn verricht niet de strekking kunnen hebben dat misdrijf te bevorderen of gemakkelijk te maken. De gedraging van verdachte, te weten het pakken van een telefoon/notitieboekje van een achterwiel van een personenauto, na afloop van de diefstal valt derhalve als zodanig buiten het bereik van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de onder 2 primair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de diefstal van de crossmotor niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
De subsidiair tenlastegelegde heling van de crossmotor acht zij wel wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de gestolen crossmotor is aangetroffen in het bosgebied nabij de [Naam] . De crossmotor stond achter een boom en was gecamoufleerd door middel van gras. Van die situatie heeft de politie camerabeelden bekeken. Daarop is te zien dat verdachte samen met zijn broer, medeverdachte [Medeverdachte] , de crossmotor wegduwt richting het bospad.
Deze feiten rechtvaardigen niet de conclusie dat verdachte op dat moment wist dat de crossmotor een criminele herkomst had, zodat opzetheling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Echter, zij rechtvaardigen wel, gelet op de wijze waarop de crossmotor gecamoufleerd verstopt stond in het bos, het oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de crossmotor van misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling van voornoemde crossmotor.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2 subsidiair:
in de periode van 2 mei 2018 tot en met 5 mei 2018 te Breda een crossmotor voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die crossmotor redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis. De eis is gebaseerd op de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daarbij is rekening gehouden met artikel 63 Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een lagere, deels voorwaardelijke, taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een crossmotor die twee dagen eerder was gestolen. Het slachtoffer is door deze diefstal ernstig gedupeerd. Ook al heeft verdachte de diefstal niet zelf gepleegd, als heler heeft hij er wel van geprofiteerd en die diefstal in de hand gewerkt. Daarnaast heeft verdachte hiermee laten zien dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom.
Strafblad
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Redelijke termijn
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank bovendien rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is aangevangen. Dit kan anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 25 september 2018, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en is gehoord door de politie. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met zestien maanden, overschreden, terwijl geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden.
Straf
Voor schuldheling zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf met name gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht en met aftrek van het voorarrest naar rato van twee uur per dag, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2 subsidiair:schuldheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2022.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.