ECLI:NL:RBZWB:2022:7373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_1005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na een werkongeval en de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser, die als metaalzetter werkte, is op 8 juli 2016 uitgevallen na een werkongeval. Het UWV heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat de basis vormt voor de weigering van de uitkering. De rechtbank heeft de medische rapportages van verschillende deskundigen en het UWV in overweging genomen. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De rechtbank concludeert dat het UWV de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht, maar dat er een motiveringsgebrek is in het bestreden besluit. De rechtbank vernietigt het besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser terecht minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De rechtbank oordeelt dat de deskundigenrapporten overtuigend zijn en dat de FML van 22 december 2021 de beperkingen van eiser correct weergeeft. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1005 WIA

uitspraak van 6 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.H.E. Sweers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Amsterdam), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Eiser is werkzaam geweest als metaalzetter bij [naam ex-werkgever] (ex-werkgever) voor 39,85 uur per week. Voor dat werk is hij op 8 juli 2016 uitgevallen vanwege een werkongeval. Het UWV heeft bij besluit van 26 april 2018 aan ex-werkgever een loonsanctie opgelegd tot 5 juli 2019. Omdat ex-werkgever failliet ging, ontving eiser van
1 februari 2019 tot en met 18 april 2019 een faillissementsuitkering.
Eiser heeft op 6 april 2018 een WIA-uitkering aangevraagd bij het UWV. In dit kader heeft het UWV verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek gedaan.
In het kader van de Ziektewet (ZW) heeft het UWV met een besluit van 9 mei 2019 aan eiser een voorschot op een ZW-uitkering verstrekt vanaf 19 april 2019. Met een besluit van 12 juni 2019 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser beëindigd per 6 juli 2019.
In het kader van eisers WIA-aanvraag heeft het UWV met een besluit van 22 mei 2019 (primair besluit) geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen per 19 april 2019, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is (18,41%). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV met een besluit van 30 december 2019 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard, onder de wijziging dat eiser 10,98% arbeidsongeschikt is geacht door het UWV.
Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben hun standpunten meermaals aangevuld en hebben medische rapportages overgelegd om de standpunten te onderbouwen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam vertegenwoordiger] , collega van zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich niet laten vertegenwoordigen ter zitting.
Hierna hebben partijen wederom hun standpunten aangevuld en hebben medische rapportages overgelegd om de standpunten te onderbouwen.
Met een brief van 23 juni 2021 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij voornemens is een onafhankelijk deskundige te benoemen. Partijen hebben hun standpunten hierover overgelegd aan de rechtbank. Vervolgens heeft de rechtbank met een brief van 26 augustus 2021 verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] benoemd als onafhankelijk deskundige. [naam verzekeringsarts 1] heeft op 20 oktober 2021 gerapporteerd. Partijen hebben hierna wederom hun standpunten aangevuld en hebben medische rapportages overgelegd om de standpunten te onderbouwen. Het UWV heeft in dit kader met een brief van 24 januari 2022 en aanvullende verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages eisers mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 19,62%.
Met een brief van 29 maart 2022 heeft de rechtbank [naam verzekeringsarts 1] verzocht om te reageren op de door partijen overgelegde reacties op zijn rapportage van 20 oktober 2021. [naam verzekeringsarts 1] heeft op 6 april 2022 een definitieve rapportage, inclusief reactie op de reacties van partijen, overgelegd. Partijen hebben hierna wederom hun standpunten aangevuld en het UWV heeft een arbeidsdeskundige rapportage overgelegd om het standpunt te onderbouwen.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank op 28 oktober 2022 het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen van de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering per 19 april 2019, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van eisers beroepsgronden.
Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat door het UWV en dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem. De beroepsgronden zijn meer uitgebreid opgenomen in overwegingen 4.2 en 5.2.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te worden gelaten, omdat het UWV terecht aan eiser een WIA-uitkering heeft geweigerd per 19 april 2019. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een rapportage van een arts bezwaar en beroep (b&b), getoetst en geaccordeerd door een verzekeringsarts b&b, van het UWV.
4.1.
Beoordeling door het UWV (primair en in bezwaar)
In de primaire fase heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] eiser gezien bij het spreekuur op 23 april 2019, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, en heeft deze het dossier bestudeerd. Tevens heeft de verzekeringsarts informatie opgevraagd bij revalidatiearts [naam revalidatiearts] . De verzekeringsarts heeft op 16 mei 2019 het volgende gerapporteerd. Op 8 juli 2016 is op het werk een heftruck tegen de achterkant van eisers linkerhiel gereden. Er waren geen fracturen, geen gescheurde spieren of pezen, maar wel pijnklachten. De klachten werden geduid als CRPS type I. Bij een revalidatiebehandeling heeft eiser een PEPT-behandeling gehad, waardoor de afwikkeling van de voet beter werd en eiser iets sneller kan lopen. Na de PEPT-behandeling is CRPS type I gewijzigd in lokale pijn. Na echografie geen substraat voor lokale pijnklachten. Eiser heeft een behandeling bij de pijnpoli gehad, zonder effect. De GZ-psycholoog heeft geconcludeerd dat sprake is van een somatisch symptoomstoornis met voornamelijk pijn. Uit onderzoek van de verzekeringsarts blijkt dat vooral sprake is van belastingafhankelijke pijnen en allodynie, met verergering door belasting op de voet, staan en lopen, koude/warmte, trillingen en druk op de voet. Eiser probeert te ontlasten door veel op één been te staan. Het betreft zeer lokale pijnklachten, voornamelijk pijn, waardoor eiser beperkingen aan zijn voet heeft. Na heroverwegen en bestuderen van de door eiser aangeleverde medische informatie, blijkt dat er onvoldoende redenen zijn om tot een medische urenbeperking te komen naast de aangenomen fysieke beperkingen. Er is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. De medische situatie zal naar verwachting op termijn in belangrijke mate verbeteren. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2019.
In de bezwaarfase heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] eiser gezien op de hoorzitting van
2 oktober 2019 en heeft zij het dossier bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b de op verzoek van eiser opgevraagde informatie van anesthesist [naam anesthesist] van 22 oktober 2019 en 26 juni 2019 en van sportarts [naam sporarts] van 6 november 2019 en 3 oktober 2019 bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft op 11 november 2019 het volgende gerapporteerd.
Uit de informatie van anesthesist [naam anesthesist] blijkt dat het beeld niet meer voldoet aan de criteria voor de diagnose dystrofie. Eiser houdt chronische pijnklachten aan de buitenrand van zijn linkervoet. Er zijn geen resterende therapeutische opties. Uit de informatie van sportarts [naam sporarts] blijkt dat er persisterende en invaliderende hielklachten zijn links, waarvoor orthopedisch en sportmedisch geen verklarende diagnose wordt verwacht. Op basis van de klachten is een zenuw entrapment of centrale sensitisatiecomponent waarschijnlijk. Geconcludeerd moet worden dat de heftige pijnklachten met het genoemde onvermogen niet verklaard kunnen worden met de onderliggende medische afwijkingen. Ook zijn er onvoldoende criteria om te stellen dat er sprake is van een CRPS of andere onderliggende oorzaken. Er zijn geen medische gegevens verkregen waaruit andere afwijkingen geobjectiveerd zijn. Er is nog geen definitieve diagnose gesteld. Eisers mobiliteit is verdergaander beperkt, waardoor hij niet een gehele dag kan staan en lopen. Er zijn geen afwijkingen die onderbouwen dat eiser niet in staat zou zijn tot voltijd werken in meer zittende werkzaamheden.
Er is geen onderbouwing voor een medische noodzaak tot extra recuperatie overdag. Een werktijdenbeperking kan naast de aangenomen beperkingen niet worden geïndiceerd indien wordt getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid (Standaard). Niet gebleken is dat er bij betrokkene sprake is van een slaapstoornis met een vertraagde hersteltijd. Na uitgebreid onderzoek is er tot op heden geen medisch substraat gevonden als oorzaak voor de pijnklachten. De verzekeringsarts b&b komt tot de slotsom dat het standpunt van de verzekeringsarts inzake de beperkingen niet geheel kan worden gevolgd. Staan en lopen maximaal vier uur per dag. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 11 november 2019.
4.2.
Rapportages in beroep
De verzekeringsarts b&b heeft in beroep op 30 maart 2020 aanvullend gerapporteerd in een reactie op het beroepschrift van 6 februari 2020, en stelt onder verwijzing naar haar eerdere rapportage, waarin de Standaard al getoetst is dat eiser geen andere medische gegevens heeft ingebracht dan gegevens die al meegenomen zijn in de heroverweging in bezwaar. Er is geen aanleiding om het standpunt te wijzigen.
Op verzoek van eiser hebben pijngeneeskundige [naam pijngeneeskundige] van DC Expertise Centrum op
10 augustus 2020 en verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van Medisch Advies Groep op 8 oktober 2020 een expertiserapport uitgebracht, welke rapporten door eiser zijn overgelegd.
[naam pijngeneeskundige] heeft eiser op 25 juni 2020 lichamelijk onderzocht en diagnosticeert eiser met de diagnoses posttraumatisch neuropathische pijn met sensitisatie en CRPS met inadequate coping, fixatie op de pijn, ADHD, slechte nachtrust en pijn. Eiser kan niet langer dan 10 minuten staan en lopen. De algehele belastbaarheid is verminderd door vermoedelijk depressieve klachten en ADHD, slechte nachtrust en pijn. [naam pijngeneeskundige] acht het niet reëel dat eiser 40 uur per week belastbaar is voor arbeid. Ondanks uitgebreide behandeltrajecten zijn de klachten therapieresistent gebleken. [naam pijngeneeskundige] verwacht geen grote veranderingen meer. Voor de sensitisatieklachten kan een behandeling met ketamine-iv worden overwogen.
[naam verzekeringsarts 3] heeft op 30 september 2020 telefonisch met eiser gesproken. Hij geeft aan dat door de verzekeringsarts b&b het belasten van de linkervoet terecht is beperkt. Eiser geeft inzichtelijk weer dat de pijn onveranderd aanwezig is en invloed heeft op zijn slaappatroon. Uit het verhaal blijkt dat eiser dagen heeft waarop hij niet kan slapen door pijn. Daarnaast zijn er dagen waarop het slapen wordt onderbroken. Dit leidt ertoe dat hij overdag toch in slaap valt. Bij eiser is er een stoornis in de energiehuishouding conform pagina 21 van de Standaard vanwege CRPS en een verminderde mogelijkheid tot recuperatie vanwege slaapproblemen. Dit geeft aanleiding om naast de lichamelijke beperkingen in de rubriek werktijden het aantal werkuren per dag en per week te beperken. Daarnaast zal ook moeten worden aangegeven dat werken in de avond en nacht niet is toegestaan.
Naar aanleiding van deze rapporten heeft de verzekeringsarts b&b op 22 december 2020 aanvullend gerapporteerd en geconcludeerd dat de rapporten geen aanleiding geven om het standpunt te wijzigen.
Zoals aangekondigd ter zitting heeft eiser een expertiserapport van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 7 januari 2021 overgelegd. [naam orthopedisch chirurg] heeft eiser op 6 november 2020 lichamelijk onderzocht en heeft zijn medische dossier bestudeerd. [naam orthopedisch chirurg] concludeert dat sprake is van restklachten en beperkingen door CRPS I van de linkervoet na een crushletsel van de linkerhiel. Als matig beperkt neemt [naam orthopedisch chirurg] aan: staan en lopen. Als sterk beperkt neemt hij aan: staan, lopen (over onregelmatige grond), traplopen, klimmen en klauteren, knielen en kruipen, hurken, tillen, dragen, duwen, trekken en trillingsbelasting. Over de prognose van CRPS kan [naam orthopedisch chirurg] geen uitspraak doen.
Naar aanleiding van dit rapport heeft de verzekeringsarts b&b op 23 maart 2021 aanvullend gerapporteerd en geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om het standpunt te wijzigen.
Hierop heeft [naam verzekeringsarts 3] bij rapport van 10 mei 2021 op verzoek van eiser gereageerd dat de verzekeringsarts b&b terecht meldt dat de beperkingen die [naam orthopedisch chirurg] aangeeft niet 1 op 1 kunnen worden overgenomen. De rapportage laat echter wel zien dat CRPS een wisselende prestatie kan geven. Er wordt consistent beschreven welke klachten aanwezig zijn, waardoor het slapen verstoord is. Er lijkt sprake te zijn van een pijnsyndroom met een groot energieverbruik en een verstoord slaappatroon door aanhoudende pijn, wat zorgt dat volgens de Standaard een urenbeperking van toepassing is voor 4 uur per dag en 20 uur per week.
Na de behandeling ter zitting op 7 januari 2021 heeft de rechtbank een onafhankelijk deskundige benoemd, verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] .
Deze heeft op 20 oktober 2021 gerapporteerd, nadat hij eiser op 19 oktober 2021 had onderzocht. Op 19 april 2019 was al een chronisch pijnsyndroom bij een uitdovend CRPS aanwezig. [naam verzekeringsarts 1] kan instemmen met de aanpassingen aan fysieke omgevingseisen conform de FML van 11 november 2019, maar acht ook enkele voorwaarden voor vervoer en duurbeperking ten aanzien van onregelmatige diensten aan de orde en ook zwaardere fysieke beperkingen ten aanzien van vooral staan en lopen, traplopen, klimmen en knielen en hurken. Eiser kan 40 uur per week werken bij de mogelijkheid van voldoende nachtrust bij een regelmatig dag-nachtritme, waarvoor onregelmatige diensten te vermijden zijn. Voornamelijk zittend licht werk lijkt mogelijk.
Hierop heeft [naam verzekeringsarts 3] bij rapport van 15 december 2021 op verzoek van eiser gereageerd op de rapportage van [naam verzekeringsarts 1] . [naam verzekeringsarts 3] kan [naam verzekeringsarts 1] argumentatie, dat fysieke aspecten in ernst verzwaard moeten worden, volgen. [naam verzekeringsarts 3] verzoekt [naam verzekeringsarts 1] nogmaals naar een urenbeperking te kijken. Uit alle beschikbare informatie komt een consistent klachtenpatroon naar voren van pijn, waardoor eiser slaapproblemen heeft. [naam verzekeringsarts 3] merkt in het licht van pagina 21 van de Standaard op dat eiser heeft aangegeven een dag-nachtritme te proberen aan te houden, maar dat dit door aanhoudende pijn een probleem wordt.
Ook de verzekeringsarts b&b heeft 22 december 2021 aanvullend gerapporteerd in een reactie op het rapport van [naam verzekeringsarts 1] . De verzekeringsarts b&b concludeert dat de FML dient te worden aangepast op aspect 4.22 (knielen of hurken) met de toelichting ‘vanuit bukken met 1 been wel, maar incidenteel’.
Op verzoek van de rechtbank heeft onafhankelijk deskundige [naam verzekeringsarts 1] op 6 april 2022 een definitieve rapportage, inclusief reactie op de standpunten van partijen overgelegd. [naam verzekeringsarts 1] geeft aan dat eiser een groot deel van de huishoudelijke taken zelf doet, nu 1,5 uur per week niet genoeg is om dat over te nemen. Het kort dragen van 5 kg volgens de norm is wel mogelijk, maar frequent lichte en zware lasten hanteren en traplopen is beperkt geacht. In tegenstelling tot wat [naam verzekeringsarts 3] schrijft, heeft [naam verzekeringsarts 1] wel duurbeperkingen aangegeven, namelijk voor ’s avonds of ’s nachts werken. Wegens feitelijk geen recuperatie overdag wordt daarvoor geen tijd overdag nodig geacht, mits eiser binnen de gestelde fysieke beperkingen blijft. Gezien de argumentatie is er geen bezwaar tegen dat de verzekeringsarts b&b de FML alleen op aspect 4.22 heeft aangepast, aldus de deskundige.
4.3.
Standpunten van partijen
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij aanvullend beperkt moet worden geacht. Naar aanleiding van de rapportage van deskundige [naam verzekeringsarts 1] geeft eiser aan dat tillen tot 5 kg mogelijk is op de plek zelf, maar dat het niet mogelijk is om een voorwerp van dat gewicht te dragen. Eiser lijdt aan CRPS, waardoor hij last heeft van ernstige, voortdurende en invaliderende hielklachten aan zijn linkervoet. Ondanks revalidatietrajecten en pijnbehandelingen zijn de pijnklachten niet verminderd. Er is geen verbetering te verwachten. Verder is volgens de rapportages van [naam verzekeringsarts 3] een urenbeperking aangewezen van maximaal 4 uur per dag, 20 uur per week. [naam verzekeringsarts 1] geeft ten onrechte aan dat eiser zelf de huishoudelijke taken doet. Vanuit de WMO heeft hij huishoudelijke ondersteuning 1,5 uur per week, zijn moeder doet de was en hij eet geregeld bij zijn ouders. Dat eiser ondanks slaapproblemen probeert overdag niet of zo min mogelijk te slapen (op advies van de psycholoog), betekent niet dat hij overdag geen recuperatiebehoefte heeft. Onvoldoende rust zou pijnklachten bevorderen en het dag-nachtritme verstoren, zo stelt ook [naam verzekeringsarts 3] . Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, nu is afgeweken van de Standaard.
Het UWV heeft in beroep verwezen naar de rapportages van de verzekeringsarts b&b, die naar aanleiding van het advies van de onafhankelijk deskundige [naam verzekeringsarts 1] op
22 december 2021 de FML per datum in geding heeft aangepast op aspect 4.22 (knielen of hurken), waarmee eisers klachten en ervaren beperkingen zorgvuldig zijn beoordeeld.
4.3.
Beoordeling door de rechtbank
Uit vaste rechtspraak volgt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte deskundigenrapport van [naam verzekeringsarts 1] , zijn reactie op de aanvullende beroepsgronden en de rapportages van de door eiser ingeschakelde medici en tot slot zijn reactie op - en instemming met - de aangepaste FML van 22 december 2021 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er bestaat geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen dan wel om de in beroep aangevulde medische beoordeling door het UWV onvoldoende zorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. Dit betekent dat de rechtbank de conclusie van de deskundige volgt dat sprake is van verminderde functionele mogelijkheden, maar niet van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, en dat met de FML van 22 december 2021 de beperkingen van eiser op juiste wijze zijn weergegeven. Voor een urenbeperking als door eiser betoogd, bestaat geen grond.
5.
Arbeidsdeskundige beoordeling
5.1.
Beoordeling door het UWV
In de primaire fase heeft arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] eiser gezien op het spreekuur van 23 april 2019, heeft hij het dossier bestudeerd, overlegd met de verzekeringsarts op 23 april 2019 en heeft hij eiser telefonisch gesproken op 21 mei 2019. Na arbeidsdeskundig onderzoek heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 18,41%.
In de bezwaarfase heeft arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige b&b] in een rapportage van 12 december 2019, rekening houdend met de gewijzigde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel geen kleding (Sbc-code 272043), archiefmedewerker (Sbc-code 315132) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 10,98%.
De arbeidsdeskundige b&b heeft op 21 januari 2022 aanvullend gerapporteerd. Door de gewijzigde FML van 22 december 2021 is de functie archiefmedewerker (Sbc-code 315132) vervallen vanwege de belasting op tillen en reservefunctie telefonisch verkoper (Sbc-code 315173) vanwege avonddiensten, waarvoor in de plaats reservefunctie wikkelaar (Sbc-code 267053). De mate van arbeidsongeschiktheid is hierdoor gewijzigd naar 19,62%.
5.2.
Standpunten van partijen en rapportages in beroep
Eiser heeft - laatstelijk op 17 oktober 2022 - tegen het arbeidsdeskundige oordeel van het UWV aangevoerd dat hij door zijn medische beperkingen niet geschikt is voor de geduide functies. Zo wordt in de functie wikkelaar (Sbc-code 267053) zijn belastbaarheid overschreden op de punten tillen en dragen (FML-aspect 4.12.2, 4.15 en 4.16), knielen en hurken (4.22 en 5.5), boven schouderhoogte werken (5.7.1). Ook kan eiser geen veiligheidsschoenen dragen in het kader van de functie productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180). Hierdoor wordt niet voldaan aan de minimumeisen uit het Schattingsbesluit en is sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiser volhardt in zijn standpunt dat de functie wikkelaar met SBC-code 267053 voor hem absoluut niet passend is.
Het UWV stelt zich in beroep op het standpunt dat met het vervallen van de functie archiefmedewerker en reservefunctie telefonisch verkoper en het daarvoor in de plaats brengen van de reservefunctie wikkelaar terecht eisers mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 19,62%. Omdat dit minder is dan 35%, bestaat er geen recht op een WIA-uitkering per 19 april 2019.
5.3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser in de rapportage van
21 januari 2022 geduide functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapporten van de arbeidsdeskundige b&b van 12 december 2019,
21 januari 2022 en 5 augustus 2022
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan bovengenoemde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft
het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 19 april 2019.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van eiser wordt echter wel gegrond verklaard, omdat het UWV pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht, en er een nieuwe functie is geduid. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De in beroep geduide functies zijn immers wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit kan ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Eiser is terecht minder dan 35% (19,62%) arbeidsongeschikt geacht per 19 april 2019. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het UWV het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast komen ook de kosten die eiser heeft gemaakt voor de in zijn opdracht ter zake verrichte expertises door [naam pijngeneeskundige] en [naam verzekeringsarts 3] voor vergoeding in aanmerking.
In dit geval worden de kosten van de expertises bepaald aan de hand van de factuurposten die al dan niet voor vergoeding in aanmerking komen op basis van het Bbp, de Wet tarieven in strafzaken (Wts) en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts). De kosten van administratieve ondersteuning komen op grond van het Bts niet voor vergoeding in aanmerking. Enkel de factuurkosten van de deskundige zelf komen voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de volgende kosten van deskundigen in deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen:
  • Het expertiserapport van pijngeneeskundige [naam pijngeneeskundige] van 10 augustus 2020: € 1.450,-.
  • Het expertiserapporten van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 8 oktober 2020: € 882,05 +
  • Het aanvullende expertiserapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 10 mei 2021:
In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de daarin genoemde bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting (btw) die daarover is verschuldigd. Dit brengt met zich dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten dienen te worden verhoogd met de btw naar het tarief zoals dat gold ten tijde van de aan eiser gedeclareerde factuur, in dit geval 21%. De totale kostenvergoeding voor deskundigenkosten (inclusief btw) bedraagt: € 3.179,34.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 5.076,84.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Pasmans, griffier, op 6 december 2022en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.