4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Van 23 tot en met 25 september 2019 werd door [bedrijf] te [plaats] , dat door verdachte en zijn medeverdachte werd gerund, een zogenaamde ‘warrior-retreat, bestaande uit verschillende ceremonies, georganiseerd.
[slachtoffer] had zich voor deelname hieraan opgegeven. In de avond van 24 september 2019 liet hij na de ayahuasca ceremonie forse fysieke agressie zien. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hem uiteindelijk aan zijn armen en benen vastgebonden, zodat hij kon kalmeren, geen gevaar kon vormen voor zichzelf, voor hen en voor de andere deelnemers en weer tot rede kon worden gebracht. Toen [slachtoffer] kort daarop niet meer reageerde, hebben verdachte en zijn medeverdachte zijn armen en benen losgemaakt. Zij zijn meteen met reanimeren gestart en hebben hem vroeg in de ochtend van 25 september 2019 naar het ziekenhuis in Oostburg gebracht. [slachtoffer] is vervolgens naar Gent overgebracht waar hij diezelfde dag is overleden.
Primair tenlastegelegde
De vraag die thans voorligt is of verdachte, al dan niet samen met de medeverdachte, [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten
, terwijl hij tot diens verzorging en/of verpleging krachtens overeenkomst verplicht was, zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
Om te kunnen beoordelen of het onder 1 primair ten laste gelegde bestanddeel ‘krachtens overeenkomst tot verzorging en/of verpleging verplicht zijn’ kan worden bewezen, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een overeenkomst tussen [bedrijf] en [slachtoffer] , waaruit een verplichting tot zijn verpleging en/of verzorging voortvloeide. Daarvoor dient eerst duidelijk te zijn wat onder verpleging of verzorging wordt verstaan. Uit de toelichting bij artikel 255 Sr op dit punt begrijpt de rechtbank dat de term 'verzorging' ziet op de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn. De rechtbank stelt vast dat daarvan geen sprake is. Uit diezelfde toelichting blijkt dat bij de term ‘verpleging’ moeten worden gedacht aan de zorg voor zieken.
Een voorbeeld van een dergelijke overeenkomst betreft een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling ex artikel 7:446 BW. Dit is een behandeling gericht op (alternatieve) genezing van een ziekte, de beoordeling van iemands gezondheidstoestand of de preventie van ziekte, zoals bedoeld in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (verder: Wgbo). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze strafzaak geen sprake is. [slachtoffer] heeft zich aangemeld voor een ‘warrior retreat’, waarvan uit het dossier blijkt dat deze uit een aantal ceremonies bestond, die gericht waren op persoonlijke ontwikkeling en groei en dus
nietop (alternatieve) genezing van een ziekte, de beoordeling van iemands gezondheidstoestand of de preventie van ziekte. [bedrijf] stond ook ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als een bewustwordings-centrum en
nietals een instelling waarin (alternatieve) geneeswijzen worden gepraktiseerd. Uit zowel de deelnameformulieren als de huisregels die [bedrijf] gebruikte, blijkt verder evenmin van enige verplichting gericht op verpleging.
De ‘warrior retreat’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een (alternatieve) geneeswijze en valt daarmee dan ook niet onder het begrip verpleging krachtens overeenkomst’, zoals beschreven in artikel 255 Sr.
Uit het voorgaande volgt dat het onderdeel van de tenlastelegging 'tot wiens verpleging en/of verzorging hij, verdachte, krachtens overeenkomst verplicht was' niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
Subsidiair tenlastegelegde
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan, tijdens en/of na de ayahuasca ceremonie strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, door de concrete gedragingen beschreven in de tenlastelegging, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
DMT
De rechtbank stelt in dat verband vast dat verdachte en zijn medeverdachte tijdens deze ayahuasca ceremonie aan [slachtoffer] eerst een Monoamino-oxidase (verder: MAO)-remmer hebben verstrekt en vervolgens het materiaal bevattende DMT. Beide middelen zijn door [slachtoffer] ingenomen. Daarover volgt uit het dossier dat aan de inname van DMT de inname van een MAO-remmer voorafgaat, omdat inname van uitsluitend DMT geen (lichamelijke en geestelijke) effecten heeft. De werkzame stof van DMT wordt namelijk door het lichaam afgebroken door het enzym MAO voordat deze de hersenen kan bereiken. De MAO-remmer zorgt ervoor dat de werkzame stof DMT niet direct wordt afgebroken en zo wel de hersenen kan bereiken, wat vervolgens tot visuele hallucinaties en visioenen kan leiden.
Medisch onderzoek en klinische setting
De rechtbank constateert op grond van het dossier dat er voor ayahuasca ceremonies en het gebruik van materiaal bevattende DMT (in combinatie met een MAO-remmer) geen geschreven voorschriften in de zin van formele regels, veiligheidsvoorschriften of protocollen bestaan.
De rechtbank constateert verder op grond van het dossier dat DMT een lichaamseigen stof betreft. Omdat de enkele inname van DMT geen effect heeft, brengt het ook geen risico’s met zich mee. Uit het dossier volgt ook dat er tot zover in de wetenschappelijke literatuur geen overlijdensgevallen ten gevolge van een overdosering DMT bekend zijn en beschreven. Zoals hiervoor al vastgesteld dient een MAO-remmer te worden gebruikt om effecten van DMT te bereiken. Uit het dossier blijkt dat de risico’s niet zozeer liggen in het gebruik van DMT met een MAO-remmer an sich, maar dat er daarbij wel omstandigheden kunnen zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Er zijn namelijk contra-indicaties voor het gebruik van DMT met een MAO-remmer zoals het gebruik van andere drugs, medicijnen of bepaald voedsel. Het bestaan van dergelijke contra-indicaties maakt echter niet, dat hieruit ongeschreven voorschriften kunnen worden afgeleid op grond waarvan verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de ceremonie uitgebreide medische check-ups hadden moeten laten uitvoeren en de ceremonies hadden moeten laten plaatsvinden in een klinische setting.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte niet verwijtbaar hebben gehandeld door het achterwege laten van een medisch onderzoek voorafgaand aan de ceremonie en het niet laten plaatsvinden van de ceremonie in een klinische setting, zoals ten laste gelegd onder het tweede en derde gedachtestreepje.
Fysieke gedragingen
Niet ter discussie staat dat de onder het vierde gedachtestreepje weergegeven gedragingen hebben plaatsgevonden. Beoordeeld moet worden of verdachte en zijn medeverdachte met deze gedragingen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld was bij [slachtoffer] na de ayahuasca ceremonie sprake van forse agressie. Uit het dossier en de verklaringen ter zitting blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte uiteindelijk tot de gedragingen onder het vierde gedachtestreepje zijn overgegaan, omdat [slachtoffer] in de toestand waarin hij verkeerde het terrein van [bedrijf] wilde verlaten. Dit was volgens de regels, zoals opgenomen in het deelnameformulier van [bedrijf] niet toegestaan. Niet alleen vanwege het proces dat plaatsvindt gedurende de ceremonie, maar vooral ook voor het welzijn en de eigen veiligheid van de deelnemers in verband met de invloed van de DMT, dat een langdurige werking kan hebben met soms een golvende beweging. Daar kwam de uitermate agressieve toestand van [slachtoffer] nog bij. Een toestand waarin hij een gevaar vormde voor zichzelf en voor anderen buiten de [bedrijf] . Het laten gaan van [slachtoffer] was dan ook geen optie. Maar ook binnen het terrein van [bedrijf] moest het welzijn en de veiligheid van zowel [slachtoffer] als de andere deelnemers en verdachten zelf worden gewaarborgd. De verklaringen in het dossier op dit punt, waaronder die van de onafhankelijke [getuige] , zijn gedetailleerd en consistent. De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ter zitting op dit punt dat hij continu moest schakelen tussen het belang van [slachtoffer] , het belang van de groep en zijn eigen veiligheid, veelzeggend. De rechtbank concludeert hieruit dan ook dat de gedragingen onder het vierde gedachtestreepje enkel en alleen waren gericht op de waarborging van het welzijn en de veiligheid van [slachtoffer] , de andere deelnemers en verdachten.
Uit het dossier en de ter zitting afgelegde verklaringen hierover blijkt dat de zorg voor het welzijn van [slachtoffer] bij verdachte en de medeverdachte continu voorop heeft gestaan. Tekenend hiervoor is onder andere het T-shirt dat onder het touw, dat rondom de polsen zat, is aangebracht zodat de polsen van [slachtoffer] niet zouden beschadigen. Ook hebben zij [slachtoffer] geen moment uit het oog verloren en direct ingegrepen toen zij zagen dat [slachtoffer] niet meer reageerde. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen aanwijzing in het dossier is te vinden, dat de onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen uit iets anders zijn voortgekomen dan uit de zorg om het welzijn van [slachtoffer] .
Nu er voorafgaand aan en tijdens het vastbinden van de armen en benen van [slachtoffer] ook geen indicatie was, dat [slachtoffer] in een levensbedreigende situatie verkeerde, waardoor verdachte en zijn medeverdachte toen anders hadden moeten handelen, komt de rechtbank op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachte met hun gedragingen zoals weergegeven onder dit gedachtestreepje niet aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig hebben gehandeld.
Zij zal verdachte om die reden ook vrijspreken van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank realiseert zich dat deze conclusie voor de nabestaanden van [slachtoffer] wellicht moeilijk te verteren is, maar benadrukt dat zij de strafrechtelijke verwijtbaarheid van de gedragingen moet beoordelen en niet de in dit geval tragische gevolgen.
Feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen in het bewijsmiddelenoverzicht kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte op 24 september 2019 in [plaats] in het kader van hun bedrijf een ayahuasca ceremonie hebben gehouden waaraan een aantal personen heeft deelgenomen. Tijdens het forensisch onderzoek in de woning waar deze ceremonie werd gehouden, zijn diverse potjes, flesjes en plantaardige stoffen in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn niet onderzocht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hier toch worden vastgesteld dat er tijdens voornoemde ceremonie materiaal bevattende DMT is bereid en verstrekt. Niet alleen de deelnemers, maar ook verdachte en de medeverdachte zelf hebben dit namelijk verklaard. Bovendien is er in het bloed van [slachtoffer] een onnatuurlijk hoog gehalte aan DMT aangetroffen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (onder meer) het opzettelijk bereiden en verstrekken, althans het aanwezig hebben van een hoeveelheid DMT.
Hierover leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat verdachte degene binnen [bedrijf] was die de benodigde middelen voor de ceremonies die zij organiseerden via internet bestelde. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat beide verdachten DMT in de vorm van ayahuasca aan de deelnemers van de ceremonies bereidden en verstrekten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het bereiden en verstrekken van materiaal bevattende DMT, zodat sprake is van medeplegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte tezamen en in vereniging opzettelijk een hoeveelheid materiaal bevattende DMT hebben bereid en verstrekt.
Feit 3
Volgens de officier van justitie is het tenlastegelegde onder dit feit een samenstel van het tenlastegelegde onder feit 1 en 2. De rechtbank denkt daar anders over. Het ten laste gelegde artikel heeft namelijk een ander doel dan de artikelen onder feit 1 en 2. Het doel van artikel 174 Sr is namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het leven tegen handelaren die bewust gevaarlijke producten op de markt brengen, zonder die gevaarlijke aard bekend te maken. De strekking van dit artikel is aldus gericht op handelaren die de volksgezondheid in het algemeen in gevaar brengen. De verweten gedragingen vallen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onder de reikwijdte van dit artikel.
Voor zover zou kunnen worden aangenomen dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte toch onder de strekking van dit artikel vallen dan overweegt de rechtbank, ten overvloede, het volgende.
Schadelijk voor het leven of de gezondheid
Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte inderdaad een materiaal bevattende DMT hebben bereid en verstrekt. Een van de vragen die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het door verdachte bereidde en verstrekte materiaal bevattende DMT - wat is aan te merken als ‘waren’ als bedoeld in artikel 174, eerste lid, Sr -
schadelijkis voor het leven of de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers ervan. Hiervoor is vereist dat met voldoende zekerheid moet worden vastgesteld dat schadelijke gevolgen voor het leven of de gezondheid kunnen optreden als gevolg van
elkgebruik van deze waren waarmee redelijkerwijs rekening moet worden gehouden.
De rechtbank verwijst voor de gevaren van het gebruik van DMT naar hetgeen zij daarover onder feit 1 heeft overwogen. Zij herhaalt hier haar conclusie dat het gebruik van DMT, zelfs met gebruik van een MAO-remmer, niet onverkort tot ernstige, levensgevaarlijke en/of risicovolle bijwerkingen leidt.
Daarbij komt nog dat wanneer DMT wel onverkort schadelijk voor het leven of de gezondheid zou zijn, die enkele constatering niet voldoende is. Beoordeeld moet namelijk worden in hoeverre de betreffende partij DMT (zelf) schadelijk is voor het leven en de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers (zie ECLI:NL:RBBRE:2005:AU4248). De rechtbank heeft in dit kader onder feit 2 al geconstateerd dat de inbeslaggenomen flessen, potten en plantaardige waren niet zijn getest. In hoeverre het materiaal bevattende DMT dat door verdachte en zijn medeverdachte aan de deelnemers van de ceremonie is verstrekt, dan schadelijk zou zijn geweest, is daardoor niet vastgesteld kunnen worden. Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet is vast komen te staan dat het door verdachte en zijn medeverdachte bereide en verstrekte materiaal bevattende DMT schadelijk was voor het leven of de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers. Het tenlastegelegde onder feit 3 kan hierdoor niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.