ECLI:NL:RBZWB:2022:736

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
02/136260-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 mei 2021 in Breda betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging, waarbij hij een slachtoffer met een lachgastank tegen het hoofd sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en de kans op overlijden van het slachtoffer bewust aanvaardde. De rechtbank achtte de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen, evenals de openlijke geweldpleging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, waaronder materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige straf om herhaling van dergelijk geweld te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/136260-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 op [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen:
1. Met een lachgastank of met zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Dit is primair tenlastegelegd als een poging doodslag, subsidiair als het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel.
2. [slachtoffer 1] met een lachgastank tegen het hoofd heeft geslagen, hem een kopstoot heeft gegeven en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen het hoofd heeft geslagen.
Dit is primair tenlastegelegd als openlijke geweldpleging en subsidiair als een mishandeling in vereniging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1 primair poging doodslag, subsidiair zware mishandeling
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] met een lachgastank heeft gezwaaid cq. uitgehaald in de richting van [slachtoffer 1] , waarbij hij [slachtoffer 1] één keer heeft geraakt tegen zijn hoofd.
Dat verdachte alleen met zijn vuist heeft geslagen acht de officier van justitie gelet op de verklaring van aangever en de getuigenverklaringen, niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam is de officier van justitie van mening dat deze handeling niet als poging doodslag kan worden gekwalificeerd. De kans om als gevolg van zo’n klap te overlijden is wel aanmerkelijk, maar één klap is onvoldoende om de bewuste aanvaarding op de dood vast te kunnen stellen. De handeling van verdachte levert wel een zware mishandeling op, zoals onder 1 subsidiair tenlastegelegd. Ook als wordt uitgegaan van het scenario dat verdachte één harde vuistslag heeft uitgedeeld tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Uit de medische gegevens blijkt dat [slachtoffer 1] een gebroken neus, een oogkasfractuur, een barstwond ter hoogte van zijn wenkbrauw en diverse bloeduitstortingen, schaafwonden en een zware hersenschudding heeft opgelopen. Er is sprake van een blijvend litteken in het gezicht. Deze gevolgen kunnen zonder meer als
zwaar lichamelijk letselaangemerkt worden, zelfs als het psychische letsel van [slachtoffer 1] buiten beschouwing gelaten wordt.
Feit 2 primair openlijke geweldpleging, subsidiair mishandeling in vereniging
De officier van justitie acht tevens de onder 2 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bekend dat hij een vuistslag aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gegeven. Het handelen van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] kan worden gezien als één feitencomplex. Zij hebben samen geweld toegepast tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij is medeverdachte [medeverdachte] de aanstichter van het geweld. Dat de verdachten niet van elkaar wisten waar zij mee bezig waren, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Ten aanzien van verdachte [verdachte] kan worden vastgesteld dat hij het zwaar lichamelijke letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair poging doodslag, subsidiair zware mishandeling
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Op basis van de verklaringen, het letsel en het beeldmateriaal kan niet worden vastgesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen met een lachgastank. De gedragingen van verdachte leveren geen poging tot doodslag op.
Wel kan worden vastgesteld dat verdachte een enkele vuistslag heeft uitgedeeld. Deze handeling kan niet leiden tot het oordeel dat hij hiermee de aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de verdediging bepleit dat de geweldshandelingen door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op diverse momenten zijn gepleegd en dat de rollen van de verdachten verschillen. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Feit 2 primair openlijke geweldpleging, subsidiair mishandeling in vereniging
De verdediging heeft bepleit dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben voor of tijdens het voorval niet met elkaar gesproken en zijn onafhankelijk van elkaar te werk gegaan. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 2] . Het is ook onduidelijk welke invloed de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte] op het letsel van [slachtoffer 1] hebben gehad. Volgens de verdediging kan alleen een mishandeling met letsel als gevolg bewezenverklaard worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten, omstandigheden en gevolgen
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met onder andere medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2021 rond 2:30 uur op het parkeerterrein van de [bedrijf 1] aan de Veldsteen/Steenakker te Breda aanwezig was. Zij waren daar al enige tijd aanwezig, waren muziek aan het luisteren en lachgas aan het gebruiken. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren daar met hun collega’s [getuige 1] en [getuige 2] ook aanwezig. Zij waren net klaar met hun werk bij de [bedrijf 1] en stonden buiten na te praten. Door een of meer personen in het groepje van verdachte werd geroepen naar de medewerkers van de [bedrijf 1] op een manier die door hen als vervelend werd ervaren. [slachtoffer 1] besloot de politie te bellen. Medeverdachte [medeverdachte] is daarop naar het groepje waartoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behoorden, toegelopen. Hij heeft [slachtoffer 1] aangesproken. [medeverdachte] vroeg hem meerdere malen op een agressieve toon of hij de politie aan het bellen was, wilde zijn telefoon zien en heeft [slachtoffer 1] toen een vuistslag tegen zijn gezicht gegeven. Vervolgens kwamen verdachte [verdachte] en vier andere personen op het incident af. [verdachte] nam daarbij een lachgastank mee. Het ging om een metalen lachgastank, groter dan een exemplaar met een inhoud van twee kilo. [verdachte] vroeg wie de politie had gebeld. [medeverdachte] wees op [slachtoffer 1] en zei dat hij het was. Verdachte had de lachgastank aan de bovenkant vast met één of twee handen en heeft daarmee driemaal in de richting van [slachtoffer 1] gezwaaid. De eerste twee zwaaien kon [slachtoffer 1] afweren, waarvan tenminste een keer met zijn armen, en de derde keer kwam de lachgasfles tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] is ten val gekomen en heeft letsel gekregen. Er is sprake van onder meer een gebroken neus en een oogkasfractuur. [slachtoffer 1] heeft ook een blijvend litteken in het gezicht. Toen aangever [slachtoffer 2] zich om [slachtoffer 1] wilde bekommeren, heeft medeverdachte [medeverdachte] hem een vuistslag in het gezicht gegeven.
Feit 1: poging doodslag, subsidiair toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Zoals hiervoor vastgesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met een lachgastank tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. De verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer niet met de lachgastank heeft geraakt, deze op de grond heeft gegooid en alleen een vuistslag heeft gegeven, acht de rechtbank, nu deze niet in overeenstemming is met de getuigenverklaringen en het geconstateerde letsel, ongeloofwaardig en niet aannemelijk. Ook het deel van de beelden waar de raadsvrouw op gewezen heeft, maakt dit niet anders. Dat [slachtoffer 1] nog een aantal stappen achteruit loopt, nadat de gastank op de grond is gevallen, sluit niet uit dat hij kort daarvoor met de gastank is geraakt.
Het hoofd is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Wanneer daartegen met kracht met een zwaar voorwerp als een lachgastank geslagen wordt, is de kans dat iemand als gevolg van zo’n klap overlijdt, aanmerkelijk. Dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard, volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Verdachte is toen hij zag dat er een vechtpartijtje was met een lachgastank er naartoe gelopen. Verdachte heeft meerdere malen, terwijl hij dichtbij [slachtoffer 1] stond, zwaaiende bewegingen gemaakt met de lachgastank in de richting van [slachtoffer 1] . Hij stond daarbij zodanig dicht bij [slachtoffer 1] dat deze een van de zwaaien met de tank met zijn armen heeft afgeweerd. Toch is verdachte doorgegaan en heeft bij een volgende zwaai het hoofd van [slachtoffer 1] geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Daarbij overweegt de rechtbank dat, zoals bekend, in het hoofd vitale organen zetelen, zoals de hersenen. Verdachte heeft met een zwaar voorwerp als een lachgastank (leeg gewicht rond de vijf kilogram) richting het hoofd van het slachtoffer gezwaaid. Gelet op het gewicht van de tank en op de met de tank gemaakte zwaaibeweging richting het hoofd, moet de klap hard zijn aangekomen. Dit blijkt ook uit de impact die de klap op het slachtoffer had en het letsel dat hij eraan over gehouden heeft. De kans op overlijden van het slachtoffer was door het handelen van verdachte reëel, maar heeft zich gelukkig niet verwezenlijkt.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen.
Feit 2 openlijke geweldpleging, subsidiair mishandeling in vereniging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens het incident verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte] geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachten hebben verklaard dat zij voorafgaand en tijdens het incident niet met elkaar hebben gesproken. Ze hebben ook verklaard dat zij niet van elkaar hebben gezien dat er geweld werd gebruikt, aangezien zij enkel met zichzelf bezig waren. Dat verdachte niets van de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte] heeft meegekregen acht de rechtbank ongeloofwaardig en niet aannemelijk. Dit mede gelet op de korte afstand waarop zij zich van elkaar bevonden. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij op de medewerkers af is gelopen omdat hij zag dat er een vechtpartijtje was. Dat moet betrekking hebben gehad op [medeverdachte] , omdat alleen hij op dat moment naar de medewerkers van de [bedrijf 1] was gegaan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte heeft gevraagd wie de politie heeft gebeld, dat [medeverdachte] daarop heeft gewezen naar [slachtoffer 1] en dat verdachte zich daarna op [slachtoffer 1] heeft gericht.
Maar daarnaast geldt dat ook in een situatie waarbij er niet gesproken is door de verdachten en het geweld van de ander niet is opgemerkt, er sprake kan zijn van openlijke geweldpleging. Voor openlijke geweldpleging is bepalend of er sprake is van daadwerkelijk geweld dat in vereniging is gepleegd. Daarbij kan het ook gaan om situaties waarbij het openlijk geweld bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen, soms moeilijk doorzichtige, dynamiek. Zoals hiervoor is overwogen zijn door beide verdachten, zeer kort na elkaar geweldshandelingen toegepast, waardoor aan dit vereiste is voldaan. Tevens moet beoordeeld worden of de door verdachte geleverde intellectuele en/of materiele bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. Ook aan dit vereiste is voldaan.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging dan ook wettig en overtuigend bewezen. Daarbij kan tevens de strafverzwarende omstandigheden voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] door verdachte, wettig en overtuigend bewezen worden. Het letsel van [slachtoffer 1] , bestaande uit onder meer een gebroken neus en een oogkasfractuur en waarbij [slachtoffer 1] een blijvend litteken in het gezicht heeft overgehouden, merkt de rechtbank zonder meer aan als zwaar lichamelijk letsel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 24 mei 2021 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal, met kracht met een lachgastank, tegen het hoofd, van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
op 24 mei 2021 te Breda met een ander, op of aan de openbare weg, te weten de Veldsteen en/of de Steenakker, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit opzettelijk gewelddadig
- met kracht met een lachgastank, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en
- te stompen/slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en
- te stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] , en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een oogkasfractuur en gebroken neus)voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een locatieverbod voor de [bedrijf 1] te Breda aan de Steenakker/Veldsteen, op te leggen. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de houding van verdachte waarbij hij zijn handelen probeert af te zwakken, de ernst van het letsel en het feit dat verdachte kort voor dit feit al is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraken voor feit 1 betoogd dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al te lang is geweest. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van feit 1 komt, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn beperkte documentatie en het feit dat hij al langere tijd in voorarrest heeft gezeten. De verdediging kan zich vinden in een eventueel nog op te leggen voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met een lachgastank tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. [slachtoffer 1] is hierdoor ten val gekomen en heeft onder andere een barstwond boven zijn oog, een oogkasfractuur en een neusfractuur opgelopen. [slachtoffer 1] moest hierdoor worden opgenomen en behandeld in het ziekenhuis. De aanleiding van dit geweld is vermoedelijk gelegen in het feit dat medeverdachte [medeverdachte] de confrontatie met [slachtoffer 1] zocht omdat hij dacht dat hij de politie aan het bellen was. Medeverdachte [medeverdachte] is gestart met agressief en gewelddadig gedrag en verdachte is zich ermee gaan bemoeien, met alle gevolgen van dien. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit onder invloed van alcohol en lachgas. Men mag van geluk spreken dat [slachtoffer 1] de aanval van verdachte heeft overleefd en dat hij lichamelijk gezien goed hersteld is. [slachtoffer 1] zal echter altijd geconfronteerd worden met de gevolgen van dit incident door het litteken dat blijvend zichtbaar is boven zijn wenkbrauw. Dat het incident ook de nodige psychische gevolgen voor [slachtoffer 1] en ook voor zijn partner heeft teweeggebracht, blijkt wel uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de partner van [slachtoffer 1] is voorgedragen. Ook op [slachtoffer 2] heeft het incident de nodige impact gehad, zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring.
Er is sprake van buitensporig en zinloos geweld waarvan ook andere personen getuige zijn geweest. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. Verdachte lijkt het feit af te willen doen als een domme en onbezonnen actie van hem. De door verdachte gemaakte excuses komen niet erg oprecht over en verdachte lijkt ook geen volledige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daad. Hij heeft eerst kort voor de zitting voor het eerst enige betrokkenheid bij het geweld erkend. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte nog geen jaar geleden is veroordeeld tot een gevangenisstraf en taakstraf voor een soortgelijk feit. Dit weegt de rechtbank ook in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het over de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 8 september 2021. In deze rapportage staat onder andere dat op dit moment nog geen sprake is van een delictpatroon, maar dat in geval van een veroordeling wel van een beginnend delictpatroon dan wel gedragspatroon gesproken zou kunnen worden. In verband met de ontkenning door verdachte, die bij de reclassering nog heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft mishandeld, kon het recidiverisico niet worden ingeschat. Wel kan worden ingegaan op de leefomstandigheden van verdachte en eventuele problemen daarbinnen. Verdachte is woonachtig bij zijn moeder in Terneuzen, heeft een fulltime vaste baan bij [bedrijf 2] in Gent en kent geen financiële moeilijkheden. Er zijn geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Qua sociaal netwerk en zijn psychosociale vaardigheden bestaan onduidelijkheden. In geval van veroordeling zou de vraag bestaan of zijn netwerk mogelijk in relatie staat tot het delict. Wat betreft zijn vaardigheden bestaan onduidelijkheden betreffende zijn intelligentie, zijn agressieregulatie en copingsvaardigheden. In geval van een veroordeling ziet de reclassering voldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek en een toezicht. Bij een veroordeling wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Verdachte woont weliswaar bij zijn moeder maar lijkt niet meer in een jeugdige ouder-kind c.q. afhankelijkheidsrelatie te zitten. Bij een veroordeling geeft de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling met meewerken aan diagnostiek en behandeling en indien geïndiceerd meewerken aan gedragsinterventie agressiebeheersing.
Nu de poging doodslag en de openlijke geweldpleging voortkomen uit een en hetzelfde feitencomplex, is er sprake van eendaadse samenloop. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte rekening houden met deze samenloop.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht en past overeenkomstig het advies van de reclassering het volwassenenstrafrecht toe.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar, noodzakelijk is.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van toebrengen zwaar lichamelijk letsel (feit 1 subsidiair). Nu de rechtbank poging doodslag (feit 1 primair) bewezen acht, legt zij een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer tot dergelijke gewelddadige daden komt. Verdachte is immers in korte tijd, op nog jeugdige leeftijd, twee keer voor soortgelijke feiten veroordeeld. Tevens zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering opleggen. De rechtbank acht het van belang dat verdachte begeleid wordt door de reclassering en behandeld wordt voor eventuele problematiek, waaronder agressieregulatie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de duur van de op te leggen straf acht de rechtbank een locatieverbod voor de bewuste [bedrijf 1] te Breda, zoals gevorderd door de officier van justitie, niet opportuun.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.732,87, bestaande uit de volgende kostenposten:
jas € 129,99
stomerij € 17,95
huishoudelijke hulp/mantelzorg € 1.170,00
€ 196,00
ziekenhuis daggeld € 62,00
kosten zonder nut € 156,93
totaal materiële schade € 1.732,87
immateriële schade € 7.000,00
TOTAAL € 8.732,87
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar tot het bedrag van € 1.732,87. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze schadeposten zijn ook door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 6.000,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag conform twee punten van het liquidatietarief in kantonzaken (€ 311,00 per punt, totaal € 622,00).
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 375,00. Het verzoek tot schadevergoeding ziet op immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 375,00 aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] vordert een schadevergoeding van € 18.253,43.
De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Loonkosten mei tot en met december 2021 € 13.554,00
Beschadigde bedrijfskleding € 69,10
Re-integratiekosten / bedrijfsarts € 580,31
Subtotaal materiele schade € 14.203,41
Advies bedrijfsrecherche € 1.288,20
Advocaatkosten tot en met december 2021 € 2.761,82
Subtotaal proceskosten € 4.050,02
Totale vordering € 18.253,43
Kan [bedrijf 1] zich als werkgever voegen als benadeelde partij in het strafproces?
artikel 51f, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt als volgt:
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
In artikel 361, tweede lid, onder b, Sv keert het criterium van rechtstreekse schade terug als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering. Deze bepaling luidt:
“De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit of door een ander strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.”
De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om aan te kunnen nemen dat deze door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1522). Hierbij komt het niet alleen aan op de gedragingen die in de bewezenverklaring als zodanig zijn verwoord, maar kan ook acht worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Niet is uitgesloten dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 51f, eerste lid, Sv.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op het parkeerterrein van [bedrijf 1] , [slachtoffer 1] , een medewerker van [bedrijf 1] met een lachgastank tegen het hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen, waardoor hij (tijdelijk en gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geraakt. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onrechtmatige daad die ook is gepleegd jegens de benadeelde partij [bedrijf 1] waardoor deze schade heeft geleden. In casu bestaat de vordering van de benadeelde partij onder meer uit materiele schade, te weten uitbetaald loon en re-integratie kosten. Naar het oordeel van de rechtbank staat de door de benadeelde partij [bedrijf 1] geleden schade in zodanig nauw verband met de bewezen verklaarde door verdachte gepleegde feiten dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan hem toegebracht door het bewezenverklaarde feit als bedoeld in de hierboven genoemde artikelen.
Loonkosten, re-integratiekosten en beschadigde kleding
Ter zitting heeft de gemachtigde van [bedrijf 1] verklaard dat [bedrijf 1] een eigen risicodrager is. Uit artikel 6:107a van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat het vorderingsrecht van de werkgever is afgeleid van het vorderingsrecht van het slachtoffer. Het gaat hier naar de bedoeling van de wetgever om netto bedragen, waarbij ervan uit is gegaan dat over een hypothetische betaling aan de gewonde zelf geen loonbelasting en sociale premies verschuldigd zouden zijn en deze dus ook slechts aanspraak zou hebben op betaling van het netto gederfde loon. Dit brengt mee dat de werkgever niet alle kosten bij ziekte kan verhalen, over het bruto-nettogedeelte kan immers geen verhaal plaatsvinden.
[slachtoffer 1] heeft zijn werk geleidelijk aan hervat. Vanaf augustus 2021 ontvangt [slachtoffer 1] , blijkens de overgelegde loonstroken, weer deels salaris, deels ziektegeld. Vanaf november ontvangt [slachtoffer 1] geen ziektegeld meer, maar is hij volgens de salarisstroken weer volledig aan het werk. Voor het deel waarbij [slachtoffer 1] salaris ontvangt, zou hij zelf geen aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding. Nu het vorderingsrecht van de werkgever afgeleid is van dat van het slachtoffer, geldt ook hierbij dat de vordering niet toewijsbaar is voor zover [slachtoffer 1] salaris heeft ontvangen.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van loonkosten acht de rechtbank gelet op het bovenstaande toewijsbaar tot een bedrag van € 6.950,90, zijnde de netto loonkosten over de periode eind mei 2021 tot en met december 2021, voor zover er sprake is van ziekteverzuim. Blijkens de loonstroken zijn er in mei 4 ziektedagen, in juni en juli telkens 22, in augustus 19,5, in september 14,9 en in oktober 6,6, in totaal 89 ziektedagen. De rechtbank gaat daarbij uit van een netto bedrag van € 78,10 per dag.
De extra kosten voor begeleiding die de werkgever heeft gemaakt, zijn niet toewijsbaar, nu ook deze kosten niet door [slachtoffer 1] zelf hadden kunnen worden gevorderd.
De gevorderde re-integratiekosten acht de rechtbank volledig toewijsbaar tot een bedrag van € 580,31. Gelet op de foto’s in het dossier van het letsel net na het incident en de bebloede blouse, acht de rechtbank ook de schade aan de bedrijfskleding voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 69,10 toewijzen. In totaal zal een schadevergoeding ter hoogte van € 7.600,31 worden toegewezen.
Kosten bedrijfsrecherche en advocaatkosten
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.288,20 aan kosten voor de bedrijfsrecherche. Op basis van de schriftelijke toelichting van de vordering en de toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre deze kosten in een rechtstreeks verband tot het strafbare feit staan en of en voor welk deel zij mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering en nader onderzoek naar deze kostenpost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag conform twee punten van het liquidatietarief in kantonzaken (€ 373,00 per punt, totaal € 746,00).
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot doodslag
feit 2 primair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1 primair;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Vrijlandstraat 33 te Middelburg (088-8041505). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door FFP GGZ WNB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte een gedragsinterventie gericht op zijn agressiebeheersing volgt, indien de toezichthouder dit indiceert of in overleg met de behandelaar geïndiceerd wordt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 7.732,87, waarvan € 1.732,87 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- wijst af het overige gevorderde;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 622,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1 en 2), € 7.732,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 375,00, aan immateriële schade , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 375,00 te betalen , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [bedrijf 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] van € 7.600,31, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af de overige gevorderde loonkosten;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering voor wat betreft de kosten van bedrijfsrecherche niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 746,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 1] (feit 1 en 2), € 7.600,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. A. Hello en
mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2022.
Mr. Collombon, mr. Hello en mr. Smits zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.