ECLI:NL:RBZWB:2022:7357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
02/221604-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs

Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A16 nabij Prinsenbeek. De verdachte, die onder invloed van alcohol was en geen geldig rijbewijs bezat, wisselde zonder te kijken van rijstrook en kwam in aanrijding met een motorfiets bestuurd door het slachtoffer. Het slachtoffer raakte hierbij gewond, maar het letsel werd niet gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van roekeloos rijgedrag, het verlaten van de plaats van het ongeval, rijden onder invloed en rijden zonder rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en dat zijn gedrag roekeloos was, gezien de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte had veroorzaakt voor andere weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/221604-21
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting van 22 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. na het gebruik van alcohol en zonder rijbewijs een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
2. als betrokkene bij een verkeersongeval de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht;
3. een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol was;
4. een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij geen rijbewijs had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit 1 alsmede de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 4.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit 1 stelt de officier van justitie dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte zonder rijbewijs en na het gebruik van een forse hoeveelheid alcohol heeft gereden en zonder voldoende te hebben opgelet en gekeken van rijstrook is gewisseld. Als gevolg daarvan heeft hij het slachtoffer aangereden, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voor wat betreft de mate van schuld kan de combinatie van deze feitelijke gedragingen, mede gelet op artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), worden gekwalificeerd als roekeloos rijgedrag.
Het letsel van het slachtoffer kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Wel is sprake van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het primair ten laste gelegde feit 1 en de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 4.
Voor wat betreft de mate van schuld ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit 1 stelt de verdediging dat de feitelijke gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als roekeloos rijgedrag. Wel levert de combinatie van de feitelijke gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag op.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 24 juni 2021 omstreeks 21.48 uur heeft op de A16 (links) ter hoogte van Prinsenbeek een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte is, als bestuurder van een Audi A3, tijdens het wisselen van rijbaan in aanrijding gekomen met de motorfiets die door [slachtoffer] werd bestuurd. [slachtoffer] is daarbij van zijn motorfiets gevallen en in de berm terechtgekomen en heeft letsel opgelopen aan zijn rug en enkel. Verdachte is doorgereden. Politieagenten treffen verdachte met een zwarte Audi A3 vervolgens omstreeks 22.22 uur aan op een parkeerplaats in Terheijden en constateren dat de auto een lekke band en schade heeft rechtsvoor.
Op het politiebureau is omstreeks 23.35 uur bloed afgenomen bij verdachte en daaruit bleek dat het alcoholgehalte (ethanol) in zijn bloed 1,96 milligram bedroeg. Dit is bijna tien keer de toegestane hoeveelheid.
Feit 1 - artikel 6 WVW (primair) en 5 WVW (subsidiair)
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het rijgedrag moet worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.
Voor wat betreft het rijgedrag, de feitelijke verkeersfout kan de rechtbank niet meer vaststellen dan dat verdachte, op de snelweg, plotseling van rijstrook 3 naar rijstrook 1 is gewisseld zonder daarbij te kijken of deze rijstrook wel vrij was. Verdachte is daardoor in botsing gekomen met een motorrijder. Verder constateert de rechtbank dat dit gebeurde terwijl verdachte zonder geldig rijbewijs reed en terwijl hij meer dan bijna tien keer de toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd. Gelet op die gedragingen en omstandigheden, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
Mate van schuld
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank, gezien het standpunt van de officier van justitie, allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld ook is aan te merken als roekeloosheid. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW, waarbij tevens wordt opgemerkt dat de opsomming van gedragingen in dit artikel niet limitatief is.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
Het wisselen van rijstrook, waarbij verdachte ineens van rijstrook één naar drie wisselt zonder daarbij te kijken of de rijstrook vrij is, betreft geen uitdrukkelijk in artikel 5a, eerste lid, WVW benoemde verkeersgedraging. De toepasselijkheid van subregel ‘m’ vindt de rechtbank hier wel aan de orde. In artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) is bepaald dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals – voor zover hier van belang – van rijstrook wisselen, het overige verkeer voor moeten laten gaan. Verdachte heeft deze verkeersregel overtreden, doordat hij bij het wisselen van rijbaan een motorrijder heeft aangereden en daarmee niet voor heeft laten gaan. Van iemand die wisselt van rijbaan, twee zelfs, terwijl diegene rijdt met een hoge snelheid, mag verwacht worden dat hij goed kijkt of de betreffende rijstroken vrij zijn. Onder deze omstandigheden merkt de rechtbank het overtreden van artikel 54 RVV aan als het overtreden van een verkeersregel van soortgelijk belang als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder m, WVW.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook - op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW - de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW. Die mate is in deze zaak ernstig. Ook ziet de rechtbank ruimte om mee te wegen dat verdachte überhaupt niet mocht rijden, omdat zijn rijbewijs al enkele jaren ongeldig was verklaard. In deze zaak gaat het om het schenden van drie voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, namelijk het rijden onder invloed van bijna tien keer zoveel alcohol als is toegestaan, het rijden zonder geldig rijbewijs en het wisselen van rijbaan, twee zelfs, zonder goed te kijken of de betreffende rijstroken wel vrij waren waardoor verdachte een medeweggebruiker niet voor heeft laten gaan.
c) opzettelijk
De opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van alcohol was. Verdachte verkeerde daarmee in een toestand dat hij niet in staat was om een voertuig te besturen, hetgeen hij zonder geldig rijbewijs überhaupt al niet had gemogen. Vervolgens heeft hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door op de snelweg, zonder goed te kijken, van rijbanen te wisselen. Deze gedragingen, in samenhang bezien, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder zwaar onder invloed van alcohol het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een ander letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij het als een kennelijke verschrijving ziet dat de tenlastelegging “het eerste of tweede lid van artikel 8 WVW” vermeldt. Het kan niet anders dan dat het derde lid is bedoeld, gelet op het feit dat verdachte als beginnend bestuurder wordt gezien en dit bij feit 3 wel als zodanig ten laste is gelegd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Zwaar lichamelijk letsel of tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. Daarom wordt verdachte van dat onderdeel partieel vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Feit 2 – verlaten plaats van ongeval
De rechtbank constateert dat verdachte is doorgereden na het door hem veroorzaakte ongeval en ruim een half uur later met schade aan de auto werd aangetroffen op een parkeerplaats in Terheijden. Hij is doorgereden terwijl hij wist dat hij aan een ander letsel en/of schade had toegebracht, zodat de rechtbank ook dit feit wettig en overtuigend bewezen acht, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 3 – rijden onder invloed
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 juni 2021, ook in Terheijden waar hij door de politie is aangetroffen na het ongeluk, onder invloed van te veel alcohol heeft gereden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 4 – rijden zonder geldig rijbewijs
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 juni 2021, ook in Terheijden waar hij door de politie is aangetroffen na het ongeluk, zonder geldig rijbewijs heeft gereden zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.primairop 24 juni 2021 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Rijksweg A16), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, zonder in het bezit te zijn van een door een bevoegde autoriteit afgegeven rijbewijs en na het gebruik van alcoholhoudende drank, te gaan rijden en van rijstrook te wisselen/veranderen zonder er zich voldoende van te vergewissen of de weg voor en/of naast hem, verdachte, vrij was en in aanrijding is gekomen met een motorfiets,waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

2.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Breda op de Rijksweg A16, op 24 juni 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en schade was toegebracht;
3.
op 24 juni 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,96 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en geen rijbewijs aan verdachte was afgegeven;
4.
op 24 juni 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Zeggelaan, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte voor de bewezen geachte feiten 1 tot en met 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van 4 jaar.
Voor feit 4 vraagt de officier van justitie toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), nu het opleggen van een aparte straf voor deze overtreding niets toevoegt, gelet op de strafeis voor de feiten 1 tot en met 3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Nu de verdediging met betrekking tot het primaire feit 1 tot een mindere mate van schuld komt, bepleit zij om verdachte voor de feiten 1 tot en met 3 te veroordelen tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van 18 maanden, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, en daarnaast een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 of 3 maanden.
De verdediging is het voorts eens met de eis van de officier van justitie om aan verdachte geen aparte straf op te leggen voor feit 4 en daarvoor artikel 9a Sr toe te passen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een heftig verkeersongeval. Hij is die avond in de auto gestapt terwijl hij meer dan bijna tien keer de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken . Bovendien had verdachte geen geldig rijbewijs meer en mocht hij dus überhaupt de weg niet op. Wonder boven wonder heeft hij niet méér slachtoffers en schade veroorzaakt dan de motorrijder tegen wie hij is aangereden toen hij zonder te kijken van rijbaan wisselde. Verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft bewust onaanvaardbare risico’s genomen en heeft daarbij geen oog gehad voor andere verkeersdeelnemers. Ook bijzonder kwalijk vindt de rechtbank dat verdachte, nadat hij wist dat hij met hoge snelheid op de snelweg een motorrijder had aangereden, is doorgereden. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen maar is een half uur later aangetroffen, slechts omdat hij niet verder kon rijden met zijn beschadigde auto en de politie een zoekactie was gestart en niet omdat verdachte intussen – alsnog – de politie had gebeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Bij de hoogste mate van verwijtbaarheid, een “zeer hoge mate” van schuld, met lichamelijk letsel en bij het gebruik van alcohol boven de 570 ug/l, geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij deze richtlijn voor het bepalen van de straf.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ná dit verkeersongeval in ieder geval nog twee keer een motorvoertuig heeft bestuurd, terwijl hij nog steeds niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Uit zijn strafblad blijkt immers dat hij op 7 juli 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het rijden zonder rijbewijs en op 23 augustus 2022 voor het overtreden van artikel 62 jo. bord A1 RVV. Formeel moet de rechtbank daarom artikel 63 Sr toepassen. De rechtbank is echter ook van oordeel dat deze feiten geen blijk geven van enig inzicht in het kwalijke en het gevaar van zijn (rij)gedrag. Gelet hierop twijfelt de rechtbank dan ook aan de geloofwaardigheid en oprechtheid van de verklaring van verdachte op zitting, die er kort gezegd op neer kwam dat hij er erg veel spijt van heeft en dat het nooit meer zal gebeuren.
De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het feit dat de feiten 1, 3 en 4 eendaadse samenloop zijn begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat er een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar wordt opgelegd.
De wet schrijft voor dat afzonderlijke straffen worden opgelegd voor misdrijven en overtredingen. De rechtbank beoordeelt deze feiten echter als één geheel. Gelet op de strafoplegging voor de misdrijven onder feiten 1, 2 en 3 acht de rechtbank het opleggen van een straf of maatregel voor de overtreding bij feit 4 niet opportuun en zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
De eendaadse samenloop van:
feit 1, primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de mate
van schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een
ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde
in de toestand, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, derde lid, van deze wet;
en
feit 3: overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
en
feit 4: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Feiten 1 tot en met 3
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een periode van 3 jaar;
Feit 4
Strafoplegging:
- bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2022.
Mr. Diepenhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.