ECLI:NL:RBZWB:2022:7355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
02/150343-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne met vervoeren van versnijdingsmiddelen

Op 6 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door raadsman mr. M.S. Yap. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte stoffen had vervoerd die bestemd waren voor het bewerken van heroïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 16 juni 2022 in zijn voertuig op de A16 een hoeveelheid van 48,6 kilogram van een mengsel van coffeïne en paracetamol vervoerde, dat als versnijdingsmiddel voor heroïne diende. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van het feit dat hij versnijdingsmiddelen vervoerde, en dat hij op zijn minst de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij deze stoffen met het doel vervoerde om heroïne te versnijden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank verwierp dit verweer en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen, bestaande uit bruin poeder dat als versnijdingsmiddel diende, onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/150343-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld ter zitting van 22 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte voorbereidings- handelingen heeft getroffen voor het bewerken en verwerken van heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Zij stelt hiertoe dat op grond van de bevindingen van de politie, het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut en de bij de politie afgelegde verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte stoffen heeft vervoerd die zijn bestemd voor het bewerken en verwerken van heroïne. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van het feit dat de stoffen versnijdingsmiddelen waren en dat het mengsel bedoeld was voor het versnijden van heroïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit. De verdediging stelt hiertoe dat verdachte in de veronderstelling was dat hetgeen hij vervoerde (verf) legaal was, zodat niet kan worden bewezen dat hij opzet had op het vervoeren van versnijdingsmiddelen bestemd voor het versnijden van heroïne, ook niet in voorwaardelijke zin.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen als opgenomen in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 16 juni 2022 in zijn voertuig op de A16 reed, komende uit de richting van Rotterdam en gaande in de richting van België. Ook staat voor de rechtbank vast dat in het voertuig een hoeveelheid van 48,6 kilogram van een mengsel van coffeïne en paracetamol
is aangetroffen en dat dit een versnijdingsmiddel is voor heroïne.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte wetenschap had, al dan niet in voorwaardelijk zin, van het feit dat hij versnijdingsmiddelen vervoerde en dat die versnijdingsmiddelen waren bedoeld voor het versnijden van heroïne.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij geen drugs wilde vervoeren. Tijdens zijn aanhouding heeft verdachte tegen de politie gezegd dat de stoffen bedoeld waren om te mixen. Hij heeft ook verklaard dat hij het, anders dan de mensen die het aan hem hadden gegeven, geen verf noemde en dat hij wist dat het niet goed was. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist of in ieder geval had moeten vermoeden dat het versnijdingmiddelen waren die hij vervoerde.
De omstandigheid dat het op grond van de jurisprudentie een feit van algemene bekendheid is dat een mengel van coffeïne en paracetamol een veel gebruikt versnijdingsmiddel is voor heroïne, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte daarmee ook bekend was of in elk geval had moeten zijn en dat hij op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de versnijdingsmiddelen ook met dat doel vervoerde. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 juni 2022 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, van heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door versnijdingsmiddelen in Nederland op te halen, in een auto te vervoeren en naar het buitenland uit te voeren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd
die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit komt, bepleit de verdediging te volstaan met het aan verdachte opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken en verwerken van heroïne door een hoeveelheid van 48,6 kilogram van een mengsel van paracetamol en coffeïne te vervoeren, dat diende als versnijdingsmiddel voor heroïne. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Uit het strafblad van verdachte van 2 augustus 2022 blijkt dat hij niet eerder in Nederland met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De volgende in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
- goednummer G2472369, bestaande uit 16211 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol;
- goednummer G2472371, bestaande uit 16211 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol;
- goednummer G2472373, bestaande uit 16178 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
- goednummer G2472369, bestaande uit 16211 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol;
- goednummer G2472371, bestaande uit 16211 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol;
- goednummer G2472373, bestaande uit 16178 gram netto bruin poeder, zijnde een
mengsel van coffeïne en paracetamol;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane voorlopige hechtenis gelijk is aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2022.
Mr. M. Diepenhorst is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.