ECLI:NL:RBZWB:2022:735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
02/254261-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 mei 2021 te Breda, waar de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt tegen twee slachtoffers. De verdachte heeft een vuistslag uitgedeeld aan slachtoffer 1 en medeverdachte heeft slachtoffer 1 met een lachgastank tegen het hoofd geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een gebroken neus en een oogkasfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanstichter van het geweld was en dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten, ondanks hun beweringen dat zij niet van elkaars geweldshandelingen op de hoogte waren. De rechtbank achtte de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de strafverzwarende omstandigheid van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, omdat niet aannemelijk was dat dit door de verdachte was veroorzaakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers en de werkgever van slachtoffer 1, die schade had geleden door het incident. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en een locatieverbod.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/254261-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door met een lachgastank tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan, [slachtoffer 1] een kopstoot te geven en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te slaan.
Dit is primair tenlastegelegd als openlijke geweldpleging en subsidiair als een mishandeling in vereniging gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zonder het strafverzwarende gevolg van zwaar lichamelijk letsel en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van [verdachte] dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een klap heeft gegeven, de verklaring van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Verdachte [verdachte] heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] geweld toegepast tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het handelen van verdachten [medeverdachte] en [verdachte] wordt gezien als één feitencomplex. De verklaring dat verdachten van elkaar niet wisten waar zij mee bezig waren, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient ten aanzien van de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Van enige samenwerking, laat staan van een voldoende bewuste en nauwe samenwerking, tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is niet gebleken.
Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid, het zwaar lichamelijk letsel, merkt de verdediging op dat het letsel bij [slachtoffer 1] niet door verdachte [verdachte] is veroorzaakt en dat er bij [slachtoffer 2] geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging heeft ook bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling in vereniging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Ook ten aanzien van deze verdenking geldt dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] is geen sprake en het letsel bij [slachtoffer 1] is niet door verdachte veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten, omstandigheden en gevolgen
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met onder andere medeverdachte [medeverdachte] op 24 mei 2021 rond 2:30 uur op het parkeerterrein van de [bedrijf] aan de Veldsteen/Steenakker te Breda aanwezig waren. Zij waren daar al enige tijd aanwezig, waren muziek aan het luisteren en lachgas aan het gebruiken. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren daar met hun collega’s [getuige 1] en [getuige 2] ook aanwezig. Zij waren net klaar met hun werk bij de [bedrijf] en stonden buiten na te praten. Door een of meer personen in het groepje van verdachte werd geroepen naar de medewerkers van de [bedrijf] op een manier die door hen als vervelend werd ervaren. [slachtoffer 1] besloot de politie te bellen. Verdachte is daarop naar het groepje waartoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behoorden, toegelopen. Hij heeft [slachtoffer 1] aangesproken. Verdachte vroeg hem meerdere malen op een agressieve toon of hij de politie aan het bellen was, wilde zijn telefoon zien en heeft [slachtoffer 1] toen een vuistslag tegen zijn gezicht gegeven. Vervolgens kwamen medeverdachte [medeverdachte] en vier andere personen op het incident af. [medeverdachte] nam daarbij een lachgastank mee. Het ging om een metalen lachgastank, groter dan een exemplaar met een inhoud van twee kilo. [medeverdachte] vroeg wie de politie had gebeld. Verdachte wees op [slachtoffer 1] en zei dat hij het was. [medeverdachte] had de lachgastank aan de bovenkant vast met één of twee handen en heeft daarmee driemaal in de richting van [slachtoffer 1] gezwaaid. De eerste twee zwaaien kon [slachtoffer 1] afweren, waarvan tenminste een keer met zijn armen, en de derde keer kwam de lachgasfles tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 1] is ten val gekomen en heeft letsel gekregen. Er is sprake van onder meer een gebroken neus en een oogkasfractuur. [slachtoffer 1] heeft ook een blijvend litteken in het gezicht. Toen aangever [slachtoffer 2] zich om [slachtoffer 1] wilde bekommeren, heeft verdachte hem een vuistslag in het gezicht gegeven.
Openlijke geweldpleging of mishandeling in vereniging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens het incident verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte] geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Verdachte is de aanstichter van het geweld. Hij is op de groep afgegaan en een discussie gestart over het bellen van de politie en heeft de eerste klap uitgedeeld. Verdachten hebben verklaard dat zij voorafgaand en tijdens het incident niet met elkaar hebben gesproken. Ze hebben ook verklaard dat zij niet van elkaar hebben gezien dat er geweld werd gebruikt, aangezien zij enkel met zichzelf bezig waren. Dat verdachte niets van de geweldshandelingen van medeverdachte [medeverdachte] heeft meegekregen acht de rechtbank ongeloofwaardig en niet aannemelijk. Dit mede gelet op de korte afstand waarop zij zich van elkaar bevonden. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bovendien zelf verklaard dat hij op de medewerkers af is gelopen omdat hij zag dat er een vechtpartijtje was. Dat moet betrekking hebben gehad op verdachte, omdat alleen hij op dat moment naar de medewerkers van de [bedrijf] was gegaan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd wie de politie heeft gebeld, dat verdachte daarop heeft gewezen naar [slachtoffer 1] en dat medeverdachte [medeverdachte] zich daarna op [slachtoffer 1] heeft gericht.
Maar daarnaast geldt ook dat in een situatie waarbij er niet gesproken is door de verdachten en het geweld van de ander niet is opgemerkt, er sprake kan zijn van openlijke geweldpleging. Voor openlijke geweldpleging is bepalend of er sprake is van daadwerkelijk geweld dat in vereniging is gepleegd. Daarbij kan het ook gaan om situaties waarbij het openlijk geweld bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen, soms moeilijk doorzichtige, dynamiek. Zoals hiervoor is overwogen zijn door beide verdachten, zeer kort na elkaar geweldshandelingen toegepast, waardoor aan dit vereiste is voldaan. Tevens moet beoordeeld worden of de door verdachte geleverde intellectuele en/of materiele bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. Ook aan dit vereiste is voldaan. De geweldshandelingen van verdachte hebben beperkte lichamelijke gevolgen gehad voor de slachtoffers. Verdachte is echter tevens de aanstichter van het geweld.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte zal van de strafverzwarende omstandigheid, te weten het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, worden vrijgesproken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] door toedoen van verdachte is veroorzaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 mei 2021 te Breda met een ander, op of aan de openbare weg, te weten de Veldsteen en/of de Steenakker, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit opzettelijk gewelddadig eenmaal, met kracht met een lachgastank, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en
-te stompen/slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en
-te stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] , en welk door hem gepleegd enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vordert daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een locatieverbod voor de [bedrijf] aan de Steenakker/Veldsteen te Breda op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij oplegging van een straf kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf worden opgelegd. Verdachte is geschrokken van de gevolgen voor het incident voor de slachtoffers en voor hemzelf, hij heeft tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis zich goed aan de voorwaarden gehouden en hij heeft geen problemen op het gebied van werk of huisvesting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, samen met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte is de aanstichter van het geweld. Hij is op slachtoffer [slachtoffer 1] afgelopen omdat hij het vermoeden had dat hij de politie aan het bellen was. Verdachte is vervolgens begonnen met het geweld en heeft [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht gegeven. Daarna is [slachtoffer 1] door medeverdachte [medeverdachte] met een lachgastank tegen het hoofd geslagen, waardoor [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Toen [slachtoffer 2] zich wilde bekommeren om [slachtoffer 1] , heeft verdachte hem ook een vuistslag in het gezicht gegeven. Men mag van geluk spreken dat [slachtoffer 1] de aanval heeft overleefd en dat hij lichamelijk gezien goed hersteld is. [slachtoffer 1] zal echter altijd geconfronteerd worden met de gevolgen van dit incident door het litteken dat blijvend zichtbaar is boven zijn wenkbrauw. Dat het incident ook de nodige psychische gevolgen voor [slachtoffer 1] en ook voor zijn partner heeft teweeggebracht, blijkt wel uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting door de partner van [slachtoffer 1] is voorgedragen. Ook op [slachtoffer 2] heeft het incident de nodige impact gehad, zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring.
Er is sprake van buitensporig en zinloos geweld waarvan ook andere personen getuige zijn geweest. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op het reclasseringsrapport van 12 januari 2022 dat over de persoon van verdachte is opgemaakt. Verdachte geeft aan geen problemen te hebben en wekt de indruk een voldoende zelfstandig en volwassen leven te kunnen leiden. Verdachte drinkt bij gelegenheden alcohol, maar heeft geen verslaving. Op de pleegdatum werd hij onder invloed van alcohol en lachgas agressief. Te zien is dat verdacht bij ruzies de confrontatie (met geweld) aangaat, zoals dat ook in 2017 (zijn eerste geweldsmisdrijf) het geval was. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Het recidiverisico kan verlaagd worden door middel van een training gericht op het omgaan met agressie en middelengebruik. Verdachte is aangemeld voor de training “alcohol en geweld” en hij zegt hieraan mee te willen werken. Tot op heden heeft verdachte zich meewerkend opgesteld gedurende zijn reclasseringstoezicht in het kader van een schorsing van de preventieve hechtenis. Daarnaast heeft verdachte diverse urinecontroles ondergaan waaruit blijkt dat hij tijdens het toezicht abstinent is gebleven van alcohol. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing en middelen gebruik.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hierop staat een veroordeling voor de mishandeling in 2017. Voor het overige heeft verdachte een blanco strafblad.
Hoewel verdachte door zijn geweldshandelingen geen zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij aangevers, rekent de rechtbank het verdachte wel zwaar aan dat hij de aanstichter is van het zinloos geweld.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar opleggen. Tevens zullen daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd.
De rechtbank zal tevens het door de officier van justitie gevorderde locatieverbod voor de [bedrijf] aan de Veldsteen en/of Steenakker te Breda opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte opgemaakte rapportage, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf kan begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarde en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 8.732,87, bestaande uit de volgende kostenposten:
jas € 129,99
stomerij € 17,95
huishoudelijke hulp/mantelzorg € 1.170,00
€ 196,00
ziekenhuis daggeld € 62,00
kosten zonder nut € 156,93
totaal materiële schade € 1.732,87
immateriële schade € 7.000,00
TOTAAL € 8.732,87
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar tot het bedrag van € 1.732,87. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze schadeposten zijn ook door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 6.000,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag conform twee punten van het liquidatietarief in kantonzaken ( € 311,00 per punt, totaal € 622,00).
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 375,--. Het verzoek tot schadevergoeding ziet op immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 375,- aan immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 18.253,43. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Loonkosten mei tot en met december 2021 € 13.554,00
Beschadigde bedrijfskleding € 69,10
Re-integratiekosten / bedrijfsarts € 580,31
Subtotaal materiele schade € 14.203,41
Advies bedrijfsrecherche € 1.288,20
Advocaatkosten tot en met december 2021 € 2.761,82
Subtotaal proceskosten € 4.050,02
Totale vordering € 18.253,43
Kan [bedrijf] zich als werkgever voegen als benadeelde partij in het strafproces?
artikel 51f, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt als volgt:
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
In artikel 361, tweede lid, onder b, Sv keert het criterium van rechtstreekse schade terug als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering. Deze bepaling luidt:
“De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit of door een ander strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.”
De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om aan te kunnen nemen dat deze door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1522). Hierbij komt het niet alleen aan op de gedragingen die in de bewezenverklaring als zodanig zijn verwoord, maar kan ook acht worden geslagen op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen die de schade hebben veroorzaakt. Niet is uitgesloten dat de schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging als zodanig, maar dat - gelet op de uit de bewijsvoering blijkende gedragingen van de verdachte - de door de benadeelde partij geleden schade in zodanig nauw verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 51f, eerste lid, Sv.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op het parkeerterrein van [bedrijf] , [slachtoffer 1] , een medewerker van [bedrijf] met een lachgastank tegen het hoofd heeft geslagen als gevolg waarvan [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen, waardoor hij (tijdelijk en gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geraakt. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concrete onrechtmatige daad die ook is gepleegd jegens de benadeelde partij [bedrijf] waardoor deze schade heeft geleden. In casu bestaat de vordering van de benadeelde partij onder meer uit materiele schade, te weten uitbetaald loon en re-integratie kosten. Naar het oordeel van de rechtbank staat de door de benadeeld partij [bedrijf] geleden schade in zodanig nauw verband met de bewezen verklaarde door verdachte gepleegde feiten dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan hem toegebracht door het bewezenverklaarde feit als bedoeld in de hierboven genoemde artikelen.
Loonkosten, re-integratiekosten en beschadigde kleding
Ter zitting heeft de gemachtigde van [bedrijf] verklaard dat [bedrijf] een eigen risicodrager is. Uit artikel 6:107a van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat het vorderingsrecht van de werkgever is afgeleid van het vorderingsrecht van het slachtoffer. Het gaat hier naar de bedoeling van de wetgever om netto bedragen, waarbij ervan uit is gegaan dat over een hypothetische betaling aan de gewonde zelf geen loonbelasting en sociale premies verschuldigd zouden zijn en deze dus ook slechts aanspraak zou hebben op betaling van het netto gederfde loon. Dit brengt mee dat de werkgever niet alle kosten bij ziekte kan verhalen, over het bruto-nettogedeelte kan immers geen verhaal plaatsvinden.
[slachtoffer 1] heeft zijn werk geleidelijk aan hervat. Vanaf augustus 2021 ontvangt [slachtoffer 1] , blijkens de overgelegde loonstroken, weer deels salaris, deels ziektegeld. Vanaf november ontvangt [slachtoffer 1] geen ziektegeld meer, maar is hij volgens de salarisstroken weer volledig aan het werk. Voor het deel waarbij [slachtoffer 1] salaris ontvangt, zou hij zelf geen aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding. Nu het vorderingsrecht van de werkgever afgeleid is van dat van het slachtoffer, geldt ook hierbij dat de vordering niet toewijsbaar is voor zover [slachtoffer 1] salaris heeft ontvangen.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van loonkosten acht de rechtbank gelet op het bovenstaande toewijsbaar tot een bedrag van € 6.950,90, zijnde de netto loonkosten over de periode eind mei 2021 tot en met december 2021, voor zover er sprake is van ziekteverzuim. Blijkens de loonstroken zijn er in mei 4 ziektedagen, in juni en juli telkens 22, in augustus 19,5, in september 14,9 en in oktober 6,6, in totaal 89 ziektedagen. De rechtbank gaat daarbij uit van een netto bedrag van € 78,10 per dag.
De extra kosten voor begeleiding die de werkgever heeft gemaakt, zijn niet toewijsbaar, nu ook deze kosten niet door [slachtoffer 1] zelf hadden kunnen worden gevorderd.
De gevorderde re-integratiekosten acht de rechtbank volledig toewijsbaar tot een bedrag van € 580,31. Gelet op de foto’s in het dossier van het letsel net na het incident en de bebloede blouse, acht de rechtbank ook de schade aan de bedrijfskleding voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 69,10 toewijzen. In totaal zal een schadevergoeding ter hoogte van € 7.600,31 worden toegewezen.
Kosten bedrijfsrecherche en advocaatkosten
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.288,20 aan kosten voor de bedrijfsrecherche. Op basis van de schriftelijke toelichting van de vordering en de toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld in hoeverre deze kosten in een rechtstreeks verband tot het strafbare feit staan en of en voor welk deel zij mogelijk voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering en nader onderzoek naar deze kostenpost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag conform twee punten van het liquidatietarief in kantonzaken ( € 373,00 per punt, totaal € 746,00).
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland aan de Vrijlandstraat 33, te Middelburg (088-8041505). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie “Alcohol en geweld” of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het gebouw van of op het terrein van [bedrijf] te Breda aan de Veldsteen en/of Steenakker zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 7.732,87, waarvan € 1.732,87 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- wijst af het overige gevorderde;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 622,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1 en 2), € 7.732,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 375,00, aan immateriële schade , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 375,00 te betalen , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [bedrijf]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] van € 7.600,31 , aan materiële schade , vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af de overige gevorderde loonkosten;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering voor wat betreft de kosten van bedrijfsrecherche niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 746,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] (feit 1 en 2), € 7.600,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. A. Hello en
mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2022.
Mr. Collombon, mr. Hello en mr. Smits zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.