In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 7 november 2022 haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet heeft ingetrokken. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij stelt niet in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De zitting vond plaats op 28 november 2022, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. F. Sarrari. Het college werd vertegenwoordigd door mr. S.S. Hyder, mr. V.C. van der Linden en mr. A.J.W.M. Mutsaers.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster sinds 16 februari 2018 een bijstandsuitkering ontving, maar dat deze per 2 juni 2022 is ingetrokken vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. Verzoekster betwist dat zij deze plicht heeft geschonden en heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 1 augustus 2022 geen bijstandsuitkering meer ontvangt, maar wel andere financiële middelen ontvangt, zoals toeslagen en kinderbijslag.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor het treffen van de voorlopige voorziening. Er zijn geen acute financiële noodsituaties aangetoond, en verzoekster heeft geen huurachterstand of dreiging van huisuitzetting. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoekster de bezwaarprocedure kan afwachten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, voorzieningenrechter, op 6 december 2022.