ECLI:NL:RBZWB:2022:734

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
02/195622-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 februari 2022, staat de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 16 juni 2020 te Tilburg, waarbij een slachtoffer letsel heeft opgelopen. De verdachte bestuurde een motorvoertuig onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en vertoonde zeer onvoorzichtig rijgedrag. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van twee feiten: het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol. Tijdens de zitting op 3 februari 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1, maar niet aan roekeloosheid. De rechtbank achtte het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel, maar wel als letsel dat tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden veroorzaakte. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar, en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn emotionele toestand en de hulp die hij had gezocht na het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/195622-20
vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres]
raadsman mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 16 juni 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) letsel heeft opgelopen, terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde;
op 16 juni 2020 onder invloed van alcohol een motorvoertuig heeft bestuurd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1. Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol, met een te hoge snelheid dan ter plaatse verantwoord was heeft gereden en met die te hoge snelheid een bocht is ingereden, waardoor verdachte zijn voertuig niet meer onder controle had en op het trottoir terecht is gekomen. Hierbij heeft hij het slachtoffer aangereden.
De combinatie van de feitelijke gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als roekeloos. Wel leidt deze combinatie van de feitelijke gedragingen tot de conclusie dat verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, althans in ieder geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2, gelet op het resultaat van het ademonderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging stelt dat kan worden vastgesteld dat verdachte een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft veroorzaakt in de zin van artikel 6 WVW ten gevolge waarvan het slachtoffer letsel heeft opgelopen. De gedragingen van verdachte kunnen in de optiek van
de verdediging evenwel niet worden aangemerkt als roekeloos noch als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend. De verdediging komt op grond van het dossier voor wat betreft de mate van verwijtbare schuld tot een bewezenverklaring van aanmerkelijke schuld.
Verder kan het letsel van het slachtoffer niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezen- verklaring van het ten laste gelegde feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol met een veel hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was over de rijbaan heeft gereden en dat hij met diezelfde hoge snelheid bij het kruispunt de bocht naar rechts heeft genomen, waardoor hij de controle over het voertuig heeft verloren en tegen de midden-vluchtheuvel is aangereden, waarna het voertuig van richting is veranderd en op het trottoir terecht is gekomen. Op het trottoir heeft verdachte met zijn voertuig het slachtoffer van achteren aangereden.
Letsel slachtoffer
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat bij het antwoord op de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet in ieder geval factoren meewegen als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat de actuele medische situatie van het slachtoffer niet blijkt uit medische informatie in het dossier en daarmee ook informatie ontbreekt over de aanwezigheid van een eventuele medische eindtoestand. Daarom zal verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier worden vastgesteld dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorvoertuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Beoordeeld moet voorts worden in welke mate sprake is van verwijtbare schuld.
Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Door de Hoge Raad is in het arrest van 19-09-2017 overwogen dat van roekeloosheid sprake is indien door een gedraging een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen en verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW. Het met een onaangepaste snelheid nemen van een bocht vormt, bij gebreke van bekendheid van de exacte snelheid waarmee dat is gebeurd, niet een ernstige overtreding van de gedragsregels met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers als bedoeld in artikel 5a WVW, ook niet indien mede in aanmerking wordt genomen dat verdachte onder invloed was van alcohol. Daarom zal verdachte van dat onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Hoge mate van schuld
Wel leidt de combinatie van de hierboven omschreven gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat hij zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ook zeer onoplettend heeft gereden. Dat verdachte niet oplettend is geweest in die zin dat hij andere verkeersdeelnemers ten onrechte niet of niet tijdig heeft waargenomen voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Daarom zal verdachte van dat onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het resultaat van het ademonderzoek, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 16 juni 2020 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Conservatoriumlaan en Professor Cobbenhagenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
- met een snelheid die hoger lag dan verantwoord was voor een veilig verkeer ter plaatse, te rijden en
- met die te hoge snelheid een bocht is in gereden, en
- zijn personenauto in/bij deze bocht niet onder controle heeft gehouden, waardoor het door hem bestuurde voertuig van de weg is geraakt en hierbij op het trottoir terecht is gekomen en aldaar in botsing is gekomen met voetgangster [slachtoffer] ,
waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
op 16 juni 2020 te Tilburg als bestuurder van een voertuig, (een personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten 1030 ug/l alcohol, waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft hierbij onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de omstandigheden dat verdachte zelf hulp heeft ingeschakeld en zich onder behandeling heeft gesteld, en dat hij, zo heeft hij verklaard, op dit moment geen alcohol meer gebruikt.
Nu al in afwijking van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geëist vordert de officier van justitie daarnaast wel de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit bij de strafoplegging te volstaan met een taakstraf en een zoveel mogelijk voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een motorvoertuig zeer onvoorzichtig gedragen. Onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol van 1030 μg/l heeft hij met een te hoge snelheid dan ter plaatse verantwoord was over de rijbaan gereden en met die te hoge snelheid met piepende banden bij een kruispunt de bocht naar rechts genomen, waardoor hij zijn voertuig niet onder controle heeft kunnen houden. Verdachte is hierbij met zijn voertuig van de rijbaan geraakt en tegen de midden-vluchtheuvel aangereden, waarna zijn voertuig is teruggekaatst en op het trottoir terecht is gekomen. Op het trottoir heeft hij het slachtoffer van achteren aangereden als gevolg waarvan zij dusdanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het slachtoffer kan minder uren per week werken en heeft een jaar van haar studie gemist. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de feiten 1 en 2 in eendaadse samenloop zijn begaan, aangezien het om een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend samenhangend feitencomplex gaat en beide strafbepalingen dezelfde rechtsbelangen beschermen, zodat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf slaat de rechtbank onder meer acht op de straf die in gevallen als het onderhavige gebruikelijk is, als neergelegd in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Op grond van de oriëntatiepunten kan voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, een alcoholpromillage bij verdachte is gemeten van meer dan 570 μg/l en sprake is van ernstige schuld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 2 jaar worden opgelegd.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank dit in beginsel ook een passende straf.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 23 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies. De rechtbank leidt hieruit af dat een aantal achterliggende criminogene factoren heeft geleid tot het verkeersongeval. Dat zijn de relatie met zijn ex-partner en kinderen, zijn middelengebruik en psychosociaal functioneren. Verdachte was ten tijde van het feit emotioneel van slag door een samenloop van omstandigheden, te weten de vechtscheiding met zijn ex-partner, het niet mogen zien van zijn kinderen en het beëindigen van de relatie met zijn vriendin. Hierdoor is hij in een oude valkuil gestapt, te weten zijn toevlucht in overmatig middelengebruik waardoor hij zijn zelfbeheersing verloor. Positief is dat hij zijn praktische leefgebieden op orde heeft en hij hulp en begeleiding ontvangt om te werken aan zijn vaardigheden om in de toekomst constructiever zijn (interpersoonlijke) problemen op te lossen. Daarnaast is er hulpverlening opgestart voor begeleiding bij het contact met zijn ex-partner ten behoeve van de omgang met de kinderen. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Zij adviseert bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, omdat verdachte al op vrijwillige basis de passende hulp en begeleiding heeft opgestart om het risico op nieuwe incidenten in de toekomst te voorkomen.
In strafverlagende zin weegt de rechtbank mee dat de reclassering het recidiverisico heeft ingeschat als laag en dat verdachte vrijwillig passende hulp en begeleiding heeft gezocht. Ook weegt de rechtbank de meewerkende houding van verdachte als strafverlagend mee en dat verdachte zich ervan bewust lijkt te zijn wat hij bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Verdachte heeft het slachtoffer direct na het verkeersongeval excuses gemaakt, zo blijkt uit het dossier. Ook heeft hij, hoewel tevergeefs, stappen ondernomen om met het slachtoffer in contact te treden.
De rechtbank acht het niet in het belang van verdachte noch van de maatschappij om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank echter van oordeel dat ook niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit.
Alles afwegende kiest de rechtbank voor een andere strafmodaliteit en zal aan verdachte opleggen een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht en voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank zal hieraan een proeftijd verbinden van 3 jaar als stok achter de deur, omdat verdachte nog maar aan het begin van zijn behandeling staat.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke rijontzegging van 2 jaar. Mede gelet op het zeer onvoorzichtige rijgedrag van betrokkene acht de rechtbank dit passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de
schuldige verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze
wet;
feit 2: overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.P. Broeders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2022.