4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol met een veel hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was over de rijbaan heeft gereden en dat hij met diezelfde hoge snelheid bij het kruispunt de bocht naar rechts heeft genomen, waardoor hij de controle over het voertuig heeft verloren en tegen de midden-vluchtheuvel is aangereden, waarna het voertuig van richting is veranderd en op het trottoir terecht is gekomen. Op het trottoir heeft verdachte met zijn voertuig het slachtoffer van achteren aangereden.
Letsel slachtoffer
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat bij het antwoord op de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet in ieder geval factoren meewegen als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat de actuele medische situatie van het slachtoffer niet blijkt uit medische informatie in het dossier en daarmee ook informatie ontbreekt over de aanwezigheid van een eventuele medische eindtoestand. Daarom zal verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier worden vastgesteld dat sprake is van zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het rijgedrag moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder van een motorvoertuig in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Beoordeeld moet voorts worden in welke mate sprake is van verwijtbare schuld.
Nu de officier van justitie ook de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid, ten laste heeft gelegd, zal de rechtbank moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Door de Hoge Raad is in het arrest van 19-09-2017 overwogen dat van roekeloosheid sprake is indien door een gedraging een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen en verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW. Het met een onaangepaste snelheid nemen van een bocht vormt, bij gebreke van bekendheid van de exacte snelheid waarmee dat is gebeurd, niet een ernstige overtreding van de gedragsregels met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers als bedoeld in artikel 5a WVW, ook niet indien mede in aanmerking wordt genomen dat verdachte onder invloed was van alcohol. Daarom zal verdachte van dat onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Hoge mate van schuld
Wel leidt de combinatie van de hierboven omschreven gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat hij zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte ook zeer onoplettend heeft gereden. Dat verdachte niet oplettend is geweest in die zin dat hij andere verkeersdeelnemers ten onrechte niet of niet tijdig heeft waargenomen voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Daarom zal verdachte van dat onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het resultaat van het ademonderzoek, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.