ECLI:NL:RBZWB:2022:7322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_5313 VV en BRE 22_5314
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanwijzing als opleidingsinstelling voor de opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog

In deze zaak heeft verzoekster, een organisatie die zich heeft aangemeld als opleidingsinstelling voor de opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog), op 17 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op haar hernieuwde aanvraag. De voorzieningenrechter heeft op 2 december 2022 uitspraak gedaan. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij niet beschikte over een examencommissie en onvoldoende kwaliteitsbewaking. Na het indienen van een hernieuwde aanvraag, waarin zij deze tekortkomingen had verholpen, verzocht zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en deed uitspraak op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. Hij concludeerde dat de minister voldoende tijd had om een beslissing te nemen, gezien het feit dat hij advies had aangevraagd bij de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt). De voorzieningenrechter vond de termijn van vier weken die verzoekster had gesteld voor een beslissing onredelijk kort, vooral omdat de minister zorgvuldigheid in acht nam door advies in te winnen.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Hij merkte op dat het verzoek om de minister te dwingen verzoekster aan te wijzen als opleidingsinstelling een te vergaande maatregel was voor deze procedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5313 VV en BRE 22/5314 BESLU

uitspraak van 2 december 2022 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

gemachtigde: mr. K.J. Breedijk
en

de minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 17 november 2022 beroep ingesteld tegen het, naar zij heeft gesteld, niet-tijdig beslissen van de minister op haar (hernieuwd) verzoek om te worden aangewezen als opleidingsinstelling voor de opleiding tot Gezondheidszorgpsycholoog (GZ-psycholoog).
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekster heeft aangegeven dat de minister een eerdere aanvraag om tot opleidingsinstelling voor de opleiding tot GZ-psycholoog te worden aangewezen, heeft afgewezen omdat zij niet beschikte over een examencommissie en niet beschikte over voldoende kwaliteitsbewaking. Verzoekster heeft tegen deze (in bezwaar gehandhaafde) afwijzing beroep ingesteld. Tegelijkertijd heeft verzoekster een examencommissie benoemd en heeft zij nadere invulling gegeven aan de wijze waarop de kwaliteit door haar wordt geborgd. Met deze nieuwe feiten heeft zij op 14 oktober 2022 een hernieuwde aanvraag ingediend, welke voor het overige exact gelijk is aan de hiervoor bedoelde eerdere aanvraag.
Daarbij is verzocht om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aanvullingen.
Op 15 november 2022 heeft verzoekster de minister in gebreke gesteld en gemaand om alsnog binnen twee weken een beslissing op de hernieuwde aanvraag te nemen. Op 17 november 2022 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het volgens haar niet-tijdig beslissen op de hernieuwde aanvraag.
Daarnaast heeft verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met de strekking dat de minister verzoekster dient aan te
wijzen als opleidingsinstelling als bedoeld in het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog
1998.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 4:13, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Krachtens artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb, kan - indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit - het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De voorzieningenrechter kan verzoekster niet volgen in haar stelling dat vier weken een redelijke termijn is voor de minister om te beslissen op de herhaalde aanvraag. De minister heeft bij brief van 15 november 2022 aan verzoekster te kennen gegeven dat hij ten behoeve van een zorgvuldige afweging de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt) heeft verzocht om een inhoudelijk advies uit te brengen over de aanvraag om aan te worden gewezen als opleidingsinstelling. De FGzPt heeft op 13 januari 2022 geadviseerd over de eerdere aanvraag van verzoekster en de minister achtte het, gelet op het tijdsverloop, zorgvuldig om de FGzPt wederom te laten adviseren over de aanvraag van verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het inwinnen van advies in deze situatie niet als onredelijk worden aangemerkt en brengt dit met zich dat de redelijke beslistermijn zeker niet al na vier weken is verstreken. Daar komt bij dat verzoekster de minister een termijn van slechts twee dagen heeft gegund om alsnog te beslissen op de aanvraag. In het licht van de hiervoor geschetste situatie dat advies wordt ingewonnen acht de voorzieningenrechter deze termijn onredelijk kort.
5. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Gegeven deze uitkomst is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter merkt overigens op dat het treffen van de door verzoekster gevraagde voorziening, namelijk dat de minister wordt gelast om verzoekster aan te wijzen als opleidingsinstelling, een te vergaande maatregel die niet past bij het karakter van deze voorlopige voorziening-procedure.
6. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.