ECLI:NL:RBZWB:2022:728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9769
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Woensel, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 20 oktober 2020, waarin zijn uitkering werd beëindigd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De zitting vond plaats op 7 februari 2022, na een eerdere uitstel vanwege Covid-19. Eiser had eerder een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangen, maar na een herseninfarct in 2020 en een beoordeling door verzekeringsartsen, concludeerde het UWV dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar eisers medische situatie, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Eiser betwistte de conclusies van het UWV en voerde aan dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de informatie van eisers behandelaars adequaat hadden gewogen en dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering per 21 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9769 WIA

uitspraak van 1 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.M. van Woensel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep zou worden besproken op de zitting van de rechtbank op 16 december 2021, maar heeft toen in verband met Covid 19-omstandigheden geen doorgang gevonden. Het beroep is uiteindelijk besproken op de zitting van 7 februari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV mr. C.J.G. Oom-Roumen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als warehouse medewerker. Voor dat werk is hij op 7 april 2015 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Bij besluit van 21 april 2017 heeft het UWV aan eiser met ingang van 8 juni 2017 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,61%.
Bij besluit van 21 december 2018 is eisers loongerelateerde uitkering met ingang van
23 februari 2019 beëindigd en is hij in aanmerking gebracht voor een loonaanvullings-uitkering.
Bij besluit van 20 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV eisers WIA-uitkering beëindigd met ingang van 21 januari 2020, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 28 juli 2020 is eiser getroffen door een herseninfarct.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht eisers WIA-uitkering heeft beëindigd per 21 januari 2020.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB) wordt de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek. Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien als uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft. Benutbare mogelijkheden zijn alleen dan niet aanwezig als:
  • betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling;
  • betrokkene bedlegerig is;
  • betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
  • betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts rapporteert dat er bij eiser een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD met veel impulsiviteit is vastgesteld. Beide condities hebben geleid tot depressieve klachten waarvoor behandeling noodzakelijk was. Met behandeling zijn de klachten duidelijk verminderd. Uiteraard blijven er volgens de verzekeringsarts, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek en de aandachttekortstoornis structurele beperkingen bestaan in het persoonlijk en sociaal functioneren. Om met deze beperkingen beter om te kunnen gaan blijft eiser onder begeleiding. Bij oriënterend psychisch onderzoek is er volgens de verzekeringsarts op dit moment geen sprake van een volledige depressieve of angstige stoornis of andere acute psychopathologie. Eiser heeft ook fysieke problematiek. Hij heeft cardiale klachten en een hernia. Er was geen noodzaak voor een (sub)acute ingreep. De klachten zijn duidelijk verminderd met conservatieve therapie. Gelet op de gestelde diagnosen is het wel plausibel dat eiser niet geschikt is voor zware fysieke arbeid. Bij de laatste beoordeling is een urenbeperking gesteld omdat eiser toen een intensieve behandeling volgde. Een urenbeperking is nu niet meer aan de orde. Er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid vanwege behandeling of opname, noch van een aandoening die energetische beperkingen geeft en evenmin is er aanleiding om op preventieve gronden tot een urenbeperking te komen als er rekening wordt gehouden met de beperkingen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gehoord en dossieronderzoek verricht. Hij heeft daarbij kennis genomen van de medische informatie van de GGZ van 29 maart 2016, van Ergatis van 30 mei 2016 en van GGZ Breburg van juni/juli 2016. Verder heeft de verzekeringsarts b&b de door eiser ingebrachte informatie van psycholoog [naam psycholoog] van GGZ Breburg van 27 februari 2020 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiser niet voldoet aan de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen. Eiser was rond de datum in geding ADL-zelfredzaam, deed wat huishoudelijk werk, zat veel achter de computer en was reisvaardig/reed auto. Er was dus geen sprake van een opname, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, sterk wisselende mogelijkheden noch was eiser op basis van een ernstige psychische stoornis sterk beperkt in persoonlijk of sociaal functioneren op drie niveaus. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn psychische klachten en beperkingen zijn onderschat medische informatie van de psycholoog overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft het primair onderzoek en belastbaarheidsoordeel aan zijn eigen gegevens en die van de psycholoog getoetst. De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser bekend is met een borderline persoonlijkheidsstoornis die in 2017 succesvol is behandeld met dialectische gedragstherapie. De zelfbeschadiging en suïcidale neigingen namen sterk af dan wel verdwenen naar de achtergrond. De aanzegging dat eisers WIA-uitkering zou worden ingetrokken zorgde tijdelijk voor een toename van het zelfbeschadigend gedrag maar van een wijziging van diagnose is geen sprake. De toename was ook niet zo ernstig dat eiser moest worden opgenomen of zijn medicatie moest worden gewijzigd. Wel toont deze opvlamming volgens de verzekeringsarts b&b de mentale kwetsbaarheid/gevoeligheid voor stress. Dat past geheel bij de persoonlijkheidsstoornis. De verzekeringsarts b&b ziet eisers kwetsbaarheid terug in de FML. De informatie van de psycholoog geeft echter aanleiding tot enige bijstelling. Het vergaande gebrek aan zelfvertrouwen, de moeite die eiser heeft met grenshantering en ‘eagerness to please’ maken dat eiser aanvullend is aangewezen op vaste bekende werkwijzen en beperken hem op samenwerken, klantcontact en leidinggeven. De verzekeringsarts b&b heeft eisers beperkingen en de belastbaarheid neergelegd in de gewijzigde FML van 12 september 2020.
4.2
Medische beroepsgronden
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn psychische problematiek hebben onderschat. Het is voor hem onmogelijk om te werken. Hij is daar mentaal nog niet aan toe. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar de informatie van psycholoog [naam psycholoog] . De verzekeringsarts b&b heeft deze informatie alleen ter kennisgeving aangenomen omdat de psycholoog niet bevoegd en deskundig zou zijn om uitspraken te doen over het arbeidsvermogen. Die informatie is echter niet zonder betekenis. De psycholoog stelt dat eiser probeert stappen te maken maar dat het niet lukt om de stap naar arbeid te zetten. De psycholoog vreest dat eiser zich voorbij loopt om te kunnen voldoen aan de verwachtingen. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat de verzekeringsarts b&b dit denkt te voorkomen door hem te beperken op vaste bekende werkwijzen, samenwerken, klantcontact en leidinggeven. Voor eiser voelt dit alsof wordt miskend wat daadwerkelijk speelt. Eiser acht de beperkingen in de FML niet afdoende. Het herseninfarct in 2020 wijst daar volgens hem op. Eiser meent dat dit samenhangt met het besluit van het UWV en de angst voor de gevolgen daarvan voor hem. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser voorts (ongedateerde) informatie overgelegd van cliëntondersteuner [naam clientondersteuner] van MEE.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen leidt de rechtbank af dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn psychische. Zo vermeldt de primaire verzekeringsarts onder meer bij medische overwegingen en diagnose dat er sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD. De verzekeringsarts b&b heeft onder meer gerefereerd aan het bezwaarschrift waarin uitgebreid eisers ziekte- en behandelgeschiedenis is beschreven en hij vermeldt zelfbeschadiging en suïcidale neigingen. De verzekeringsartsen hebben naar de psychische klachten van eiser onderzoek gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gesproken, ook dossieronderzoek verricht en medische informatie van psycholoog [naam psycholoog] van 27 februari 2020 in zijn onderzoek betrokken. Daarmee is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht.
Eiser betwist dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Hij acht zich op datum in geding, 21 januari 2020, nog niet in staat om arbeid te verrichten. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de informatie van psycholoog [naam psycholoog] van 27 februari 2020. [naam psycholoog] geeft daarin aan dat hij van mening is dat het nog te vroeg is voor eiser om deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening gehouden met deze informatie.
De rechtbank acht het voorstelbaar dat een behandelaar van mening is dat hij een oordeel kan geven over de arbeids(on)geschiktheid van zijn cliënt; dat juist hij degene is die daarover iets kan zeggen, omdat hij de patiënt kent. Het is echter, op basis van wet- en regelgeving, voorbehouden aan een verzekeringsarts van het UWV om de belastbaarheid van een aanvrager in het kader van de WIA te beoordelen en zijn beperkingen (eventueel) vast te leggen in een FML. De verzekeringsarts is daarbij niet gebonden aan de opvatting van de behandelaar, die in dit geval geen arts is, daarover.
De opvatting van [naam psycholoog] komt er op neer dat eiser (vooralsnog) niet in staat is om te werken; dat hij (nog) volledig arbeidsongeschikt is. Daarvan kan echter pas sprake zijn als er geen benutbare mogelijkheden zijn. De criteria daarvoor zijn vastgelegd in artikel 2 van het SB. Niet is gebleken dat eiser aan die criteria voldoet. Ter zitting is namens eiser ook erkend dat die criteria niet op hem van toepassing zijn. Van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden kan dan ook geen sprake zijn. Het UWV was als gevolg daarvan gehouden om over te gaan tot een arbeidsdeskundig onderzoek.
Overigens is het niet zo dat de verzekeringsarts b&b in het geheel geen gewicht heeft toegekend aan de informatie van [naam psycholoog] . Die informatie is voor de verzekeringsarts b&b namelijk reden geweest om de FML te wijzigen en eisers belastbaarheid verder te beperken. Eisers stelling dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met deze informatie volgt de rechtbank niet.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hadden van eisers belastbaarheid en dat in de FML van 12 september 2020 zijn beperkingen zijn onderschat. In de informatie van [naam clientondersteuner] ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor die conclusie. Behalve dat uit deze informatie blijkt dat [naam clientondersteuner] pas ruim na de datum in geding bij eiser betrokken is geraakt, blijkt daaruit niet van andere informatie op datum in geding dan waarmee de verzekeringsartsen al rekening hebben gehouden, zoals een borderline persoonlijkheidsstoornis, depressiviteit, zelfbeschadiging en suïcidale neigingen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 12 september 2020.
5.
Arbeidsdeskundig onderzoek
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML 14 november 2019 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en samensteller (Sbc-code 271130).
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) heeft, met inachtneming van de gewijzigde FML van 12 september 2020, de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies beoordeeld op geschiktheid. De arbeidsdeskundige b&b heeft binnen Sbc-code 271130 de functie assemblagemedewerker verworpen en binnen Sbc-code 111190 de functie inpakker koekjes, vanwege de belasting op samenwerken respectievelijk hoog handelingstempo. De arbeidsdeskundige b&b heeft de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid uiteindelijk gebaseerd op dezelfde functies als de primaire arbeidsdeskundige: productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), samensteller (Sbc-code 271130) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
5.2
Arbeidskundige beroepsgronden
Eiser heeft gesteld dat hij door zijn psychische beperkingen (nog) niet kan werken. Door te concluderen dat hij verschillende functies kan verrichten is aan de ernst van zijn beperkingen voorbij gegaan.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Naar haar oordeel hebben de arbeidsdeskundigen inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat hij in het geheel niet in staat is om te werken. Zoals reeds overwogen acht de rechtbank die stelling niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 21 januari 2020.
7.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 1 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.