ECLI:NL:RBZWB:2022:7251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
02/023847-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige kleindochter

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 augustus 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd door de schaamlip van zijn kleindochter, die toen elf jaar oud was, aan te raken. De verdachte heeft tijdens het proces verklaard dat de aanraking per ongeluk was gebeurd tijdens het stoeien, maar de rechtbank heeft deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen van zijn daden voor zijn persoonlijke leven. Daarnaast werd er een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, de kleindochter, voor immateriële schade, terwijl andere vorderingen van naasten werden afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank benadrukte de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de blijvende gevolgen die dergelijke daden kunnen hebben. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/023847-22
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1956 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen behandeld van de benadeelde partijen [slachtoffer] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij zijn kleindochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), terwijl zij elf jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangifte van [benadeelde 1] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , de brief van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van opzet, nu verdachte [slachtoffer] per ongeluk bij haar schaamlip heeft aangeraakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de op dit punt bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte de schaamlip van [slachtoffer] heeft aangeraakt. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte daarop ook opzet heeft gehad. Verdachte heeft vanaf het eerste gesprek met de politie consistent verklaard dat hij zijn kleindochter tussen haar benen onzedelijk heeft betast. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] blijkt dat verdachte op woensdagochtend 25 augustus 2021 naar de frontoffice van de afdeling Zeden te Breda heeft gebeld. Verdachte vertelde in dat telefoongesprek dat hij zijn kleindochter onzedelijk had betast tussen haar benen. Uit de getuigenverklaring van zijn dochter [getuige 1] volgt dat verdachte haar diezelfde woensdag om 06:49 uur heeft gebeld en toen heeft verteld dat er iets vreselijks was gebeurd: hij had “met zijn hand in het broekje van [slachtoffer] gezeten”. Deze uitlatingen passen niet bij het scenario dat sprake is geweest van een onbewuste en onbedoelde aanraking zonder seksuele bedoeling. Ook bij de politie heeft verdachte in zijn verhoor eerst verklaard dat hij iets verschrikkelijks had gedaan waar hij heel veel spijt van heeft. Hij zou zijn kleindochter onherstelbaar hebben beschadigd. Verdachte heeft verklaard dat hij in het broekje is gegaan en tussen de benen snel er overheen is gegaan. Later in dit verhoor verklaarde verdachte dat het aanraken van de schaamlip per ongeluk zou zijn gebeurd tijdens het stoeien/kietelen. Deze verklaring van verdachte vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Daarbij komt dat het bij een kind met de hand het onderbroekje ingaan en daarbij de schaamlip aanraken zich moeizaam anders laat duiden dan als een opzettelijke handeling. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte op dit punt dan ook als ongeloofwaardig terzijde. Anders dan de raadsman is zij van oordeel dat wel degelijk sprake is van opzet op het ontuchtige karakter van de handeling. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] door haar schaamlip aan te raken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 augustus 2021 te [pleegplaats]
ontucht heeft gepleegd
met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer]
, geboren op [geboortedag slachtoffer] 2010,
door de schaamlip van die [slachtoffer] aan te raken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafverminderende zin rekening te houden met de houding van verdachte. Verdachte heeft uit zichzelf naar zijn dochter en de politie gebeld en heeft verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelingen. Ook is verdachte door zijn daad al heel veel kwijtgeraakt. Verdachte en zijn partner zijn gescheiden, verdachte heeft geen contact meer met zijn oudste dochter en kleindochter en is op zoek moeten gaan naar een nieuwe woning. Tot slot is aangevoerd dat verdachte slachtoffer is geworden van veroordelende berichten op Facebook en dat rekening gehouden moet worden met dat verdachte een first offender is. De verdediging is dan ook van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is en verzoekt primair om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte kampt met een versleten rug, COPD en astma waardoor het verrichten van een werkstraf een lastige opgave zal worden. Subsidiair, mocht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend vinden, verzoekt de verdediging om aan verdachte een werkstraf op te leggen in combinatie met één dag gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling bij zijn elfjarige kleindochter [slachtoffer] door haar schaamlip aan te raken. Verdachte heeft met zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het vertrouwen dat zijn kleindochter en haar ouders in hem hadden op grove wijze heeft beschaamd en dat hij in latere instantie bagatelliseert en verklaart dat het tijdens het stoeien/kietelen is gebeurd
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 november 2022, waaruit blijkt dat er bij verdachte sprake is van weinig zelfreflectie met betrekking tot het delictgedrag of andersoortige problemen. Verdachte lijkt gebeurtenissen of problemen buiten zichzelf te leggen. Volgens de reclassering zijn er voor geen enkele strafmodaliteit contra-indicaties.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Bovendien is verdachte sinds het gepleegde feit een jaar niet gedetineerd geweest en heeft hij in die tijd niet opnieuw een strafbaar feit gepleegd. De rechtbank houdt ook rekening met de leeftijd van verdachte en het gegeven dat verdachte door zijn daad ook heel veel is kwijtgeraakt nu hij als gevolg hiervan is gescheiden, geen contact meer heeft met zijn oudste dochter en kleindochter en heeft moeten verhuizen. Het is positief te noemen dat verdachte zelf naar de politie heeft gebeld om zich te melden, maar ten nadele weegt de rechtbank mee dat hij later, en zo ook op zitting, geen volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Het zou tijdens het kietelen/stoeien per ongeluk gebeurd zijn. Hiermee trekt verdachte de geloofwaardigheid van [slachtoffer] , een elfjarig meisje dat hem als opa vertrouwde, in twijfel en dat is zeer schadelijk voor haar en het vertrouwen dat zij in mensen heeft. De rechtbank rekent hem dit zeer aan.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een werkstraf niet passend. Wel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat, hoe ernstig het bewezenverklaarde ook is, sprake is geweest van één enkele ontuchtige handeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten twee maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden nogmaals een dergelijke feit te plegen. De rechtbank acht dit van belang nu verdachte er ter zitting geen blijk van heeft gegeven volledige verantwoordelijkheid voor dit feit te nemen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank overweegt dat het bewezenverklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] maakt, dat reeds hieruit volgt dat sprake is van aantasting van de persoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade en bepaalde deze, gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, op € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , de vader van het [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 wegens affectieschade. De benadeelde partij [benadeelde 2] , de broer van het [slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 wegens affectieschade.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in hun vorderingen omdat deze niet of onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt. De naasten van een slachtoffer kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding van affectieschade als sprake is van ernstig en blijvend letsel bij het slachtoffer in de zin van artikel 6:107 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat onder ernstig en blijvend letsel zowel lichamelijk als psychisch letsel wordt begrepen. Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens ‘ernstig en blijvend letsel’ van de gekwetste hangt in belangrijke mate af van de mate van blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij volgens de wetsgeschiedenis ‘een zeer bijzondere ernst van het letsel’ is vereist. Het gaat om gevallen waarbij het letsel niet alleen voor het slachtoffer zelf ernstige beperkingen in het dagelijks functioneren teweegbrengt, maar vanwege de nauwe persoonlijke band die zijn naasten met hem hebben, ook voor de naasten.
De benadeelde partijen behoren tot de kring van schadevergoedingsgerechtigden. Gelet op de onderbouwing van de vordering is het psychische letsel van het slachtoffer echter niet te kwalificeren als ‘ernstig en blijvend letsel’ zoals bedoeld in het hiervoor genoemde artikel en de toelichting daarop volgens de wetsgeschiedenis. De gevorderde bedragen vallen daarom niet onder affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen dan ook afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.500,00 bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 augustus 2021, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 2.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 augustus 2021, tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
De benadeelde partij [benadeelde 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
De benadeelde partij [benadeelde 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. G.M.J. Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2022.
Mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Wijffels zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.