4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Naar aanleiding van een melding op 1 april 2021 van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) dat zij door verdachte was gefotografeerd terwijl zij (vrijwel) naakt bij hem thuis onder de zonnebank lag, is de politie naar de woning van verdachte gegaan. Daar is op 2 april 2021 onder andere de mobiele telefoon van verdachte, merk Samsung, in beslag genomen. Deze telefoon is nadien onderzocht. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de telefoon twee (verwijderde) foto’s zijn aangetroffen van [slachtoffer] die zijn genomen op 1 april 2021, terwijl zij slechts gekleed in een string onder de zonnebank lag. Daarnaast is er een soortgelijke foto aangetroffen die is gemaakt op 24 februari 2021. Tot slot zijn er zeven foto’s op de telefoon aangetroffen van [slachtoffer] terwijl zij naakt onder douche staat. Deze foto’s zijn ook op 24 februari 2021 genomen.
Verdachte heeft bekend dat hij op 1 april 2021 foto’s van [slachtoffer] heeft genomen met zijn mobiele telefoon, zonder dat zij daarvan op de hoogte was. Hij heeft verder verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij ook op 24 februari 2021 foto’s van haar heeft genomen. Gelet op de omstandigheid dat de foto’s zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte en zijn verklaring dat hij de enige gebruiker is van die telefoon, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dat dat verdachte ook die foto’s van [slachtoffer] heeft genomen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de datum van 24 februari 2021 aansluit bij de verklaring van verdachte over sinds wanneer hij over de zonnebank beschikte en bij de periode waarin [slachtoffer] bij hem thuis kwam douchen in verband met een verbouwing bij haar thuis. De rechtbank stelt daarom vast dat het verdachte is geweest die alle hiervoor genoemde foto’s van [slachtoffer] heeft vervaardigd op 24 februari 2021 en op 1 april 2021.
Afbeeldingen van kinderpornografische aard?
Van de tien foto’s van [slachtoffer] die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, zijn alleen de zeven foto’s van haar onder de douche – die allemaal op 24 februari 2021 zijn genomen – door de politie als kinderpornografisch beoordeeld. De rechtbank deelt die opvatting en overweegt daartoe als volgt. Bij de beantwoording van de vraag of het aangetroffen materiaal als kinderpornografisch moet worden aangemerkt, is van belang of op het materiaal seksuele gedragingen te zien zijn. Uit vaste rechtspraak volgt dat het begrip ‘seksuele gedraging’ ruim wordt opgevat. Het omvat een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, maar ook een afbeelding van een handeling die op zichzelf niet expliciet seksueel van aard is, maar gelet op de wijze waarop de afbeelding tot stand is gekomen in het concrete geval onmiskenbaar strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van die laatste situatie. Gebleken is dat de foto’s zijn genomen terwijl [slachtoffer] volledig naakt bij verdachte thuis aan het douchen was en dat de camera was gericht op haar in de douchecabine. De door de politie omschreven afbeeldingen betreffen foto’s van de voorzijde van het lichaam van [slachtoffer] , waarop haar borsten en/of haar vagina zichtbaar is/zijn. Bij vier van de zeven foto’s is ingezoomd. Op een van die omschreven foto’s is [slachtoffer] te zien vanaf haar bovenbenen tot en met haar hoofd, waarbij haar blote borsten te zien zijn. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank uit het totaalbeeld duidelijk dat het om de geslachtsdelen gaat. De foto’s zijn heimelijk, dus zonder medeweten van [slachtoffer] , genomen door het raampje boven de deur van de badkamer. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden – hoewel er geen sprake is van een onnatuurlijke context of ambiance – de afbeeldingen, gelet op de stand van de camera, het moment en de wijze waarop de afbeeldingen zijn gemaakt en het feit dat op de afbeeldingen de vagina en/of borsten van [slachtoffer] volledig in beeld is/zijn, onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. De zeven afbeeldingen van [slachtoffer] onder de douche zijn daarmee aan te merken als afbeeldingen van seksuele gedragingen, en dus kinderpornografisch materiaal in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat geen sprake is van gedragingen van seksuele aard, wordt verworpen.
De overige drie afbeeldingen van [slachtoffer] onder de zonnebank zijn niet als kinderpornografisch aangemerkt.
Pleegdatum / periode
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de afbeeldingen die als kinderpornografisch zijn aangemerkt, op 24 februari 2021 heeft vervaardigd. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat hij de afbeeldingen ook op die datum in bezit had. De telefoon van verdachte is op 2 april 2021 in beslag genomen en de afbeeldingen zijn nadien op zijn telefoon aangetroffen. Niet gebleken is of de afbeeldingen op die datum vrij toegankelijk waren, of dat verdachte de afbeeldingen op enig moment op of na 24 februari 2021 (effectief) heeft verwijderd en de politie de afbeeldingen slechts met behulp van specialistische software terug heeft kunnen halen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de afbeeldingen ook na 24 februari 2021 nog in zijn bezit heeft gehad.
Conclusie
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 februari 2021 zeven kinderpornografische afbeeldingen heeft vervaardigd en in zijn bezit heeft gehad, te weten de zeven afbeeldingen van [slachtoffer] terwijl zij naakt onder de douche stond.
Ten aanzien van de zeven afbeeldingen onder de douche:
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verdachte op 24 februari 2021 zeven afbeeldingen van [slachtoffer] gemaakt terwijl zij onder de douche stond. Die afbeeldingen zijn als kinderpornografisch aangemerkt en betreffen daarmee eveneens afbeeldingen van seksuele aard in de zin van artikel 139h Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk afbeeldingen van seksuele aard van een persoon heeft vervaardigd op 24 februari 2021, te weten de zeven afbeeldingen van [slachtoffer] terwijl zij naakt onder de douche stond. Ten aanzien van die zeven afbeeldingen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit dus wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de drie afbeeldingen onder de zonnebank:
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook de drie afbeeldingen van [slachtoffer] onder de zonnebank afbeeldingen van seksuele aard betreffen in de zin van artikel 139h Sr. Een afbeelding van seksuele aard wordt door de wetgever omschreven als “een afbeelding die een zodanig intiem seksueel karakter heeft dat deze door ieder redelijk denkend mens als privé zal worden beschouwd”. Hierbij kan het gaan om beeldmateriaal waarop het ontblote lichaam van iemand te zien, of om beeldmateriaal waarop het deels ontblote lichaam te zien is en lichaamsdelen als borsten of billen of geslachtsdelen prominent in beeld worden gebracht.
Uit het dossier blijkt niet dat hiervan sprake is. Uit de omschrijving van de politie van de afbeeldingen van [slachtoffer] onder de zonnebank blijkt dat zij slechts een onderbroek (of iets dat daarop lijkt) droeg, maar niet of lichaamsdelen als borsten of geslachtsdelen prominent in beeld zijn gebracht. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de drie afbeeldingen onder de zonnebank afbeelden van seksuele aard betreffen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit deel van het primair onder 2 ten laste gelegde feit.
In de tenlastelegging staat ook een subsidiaire variant van dit feit. Met de woorden "indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden" is bedoeld dat de rechter moet beoordelen of het aan de verdachte subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen indien en voor zover het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
De rechtbank dient daarom vervolgens te beoordelen of verdachte zich ten aanzien van de drie afbeeldingen van [slachtoffer] onder de zonnebank wel schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair onder 2 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is, nu verdachte (op twee verschillende data) in zijn woning afbeeldingen van [slachtoffer] heeft gemaakt terwijl zij onder de zonnebank lag. Dit heeft hij gedaan met behulp van zijn telefoon, waarvan hij de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar had gemaakt ten tijde van het nemen van de foto’s. Hij heeft de foto’s immers genomen door het raampje boven de deur naar de slaapkamer waar de zonnebank stond, terwijl hij in de gang stond.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, afbeeldingen heeft vervaardigd op 24 februari 2021 en 1 april 2021, te weten de drie afbeeldingen van [slachtoffer] terwijl zij onder de zonnebank lag. Ten aanzien van die drie afbeeldingen acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit dus wettig en overtuigend bewezen.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 primair sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen slechts enigszins uiteenloopt.