Wat de rechtbank vindt
6. De rechtbank vindt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres op 22 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat uitleggen.
7. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
8. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiseres beperkt wordt door een overige endocriene aandoening (ziekte van Hashimoto), milde astma en een pigmentstoornis (Vitiligo). In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 mei 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiseres in stand kan blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en voldoende uitgebreid. Ook geven de bezwaargronden haar geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen.
10. Eiseres voert aan dat het UWV ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Zij werkt momenteel 18 uur per week, verdeeld over 3 dagen. Dat is voor haar het maximaal haalbare. Tussen haar werkdagen door heeft zij recuperatietijd nodig. Eiseres vindt dat het UWV onvoldoende tegemoet komt aan haar beperkte energieniveau. Bovendien heeft het UWV onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een verstoring van de energiehuishouding, en waarom een urenbeperking op grond van recuperatie niet nodig zou zijn. Gelet op het dagverhaal, de medische gegevens en de aangegeven noodzaak is er volgens eiseres voldoende reden voor een urenbeperking.
11. Verder vindt eiseres dat het UWV in bezwaar onvoldoende ingaat op haar overige klachten en beperkingen die zij ervaart. Hier is volgens haar onvoldoende onderzoek naar gedaan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
12. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft eiseres in beroep informatie van haar behandelaar, internist-nefroloog [naam internist-nefroloog] , opgestuurd. Zijn conclusie is dat de langdurige extreme vermoeidheid waar eiseres mee kampt, verklaard wordt door een chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS). Daarnaast constateert hij dat er sprake is van een oversuppletie van bekende hypothyreoïdie en van gasblaaspoliepen.
13. Het UWV vindt dat maar een deel van de vermoeidheidsklachten van eiseres geobjectiveerd kunnen worden. Dat nu (ook) de diagnose ME/CVS is gesteld, brengt daar volgens het UWV geen verandering in; het gaat om dezelfde klachten met een andere diagnose. Daarbij merkt het UWV op dat als de vermoeidheidsklachten (deels) wel verklaard kunnen worden, zoals in geval van eiseres door de ziekte van Hashimoto dan wel de oversuppletie, er dan volgens het UWV niet is voldaan aan de voorwaarde voor het stellen van de diagnose ME/CVS, omdat het bij ME/CVS per definitie gaat om onverklaarbare vermoeidheidsklachten.
14. De rechtbank volgt het UWV hierin niet. Eiseres heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, naast de al bekende diagnose van de ziekte van Hashimoto, ook lijdt aan ME/CVS. Dit blijkt afdoende uit de informatie van haar behandelaar [naam internist-nefroloog] die de diagnose ME/CVS heeft gesteld. De rechtbank begrijpt die informatie zo dat de behandelaar van mening is dat de vermoeidheidsklachten van eiseres niet volledig verklaard kunnen worden door de ziekte van Hashimoto, maar wel door ME/CVS. Dat die diagnose niet gesteld zou kunnen worden omdat er ook een andere verklaring voor de klachten is te geven, volgt de rechtbank niet. Daarbij kent de rechtbank meer gewicht toe aan de vaststelling door de behandelaar dan het UWV wenst te doen. De rechtbank ziet geen reden om op dit onderdeel de beoordeling van de situatie door de behandelaar niet te volgen. Bovendien is er voor het deel van de vermoeidheidsklachten die niet door de ziekte van Hashimoto verklaard kunnen worden, wel degelijk sprake van onverklaarbare vermoeidheidsklachten en dan is er – ook als het UWV in zijn redenering zou worden gevolgd – voldaan aan de voorwaarde voor het stellen van de diagnose van ME/CVS (onverklaarbare klachten die niet door iets anders kunnen worden verklaard).
15. De rechtbank stelt vast dat hiermee de vermoeidheidsklachten van eiseres niet deels maar volledig medisch geobjectiveerd zijn. Het UWV heeft hier in de medische beoordeling ten onrechte geen rekening mee gehouden. Dit heeft als gevolg dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering niet deugdelijk is.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft zodat dat besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is het nodig dat het UWV opnieuw vaststelt welke beperkingen voor eiseres in de FML moeten worden opgenomen, uitgaande van hetgeen in rechtsoverweging 15 is gesteld.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op
zes wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen
twee wekente reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.