ECLI:NL:RBZWB:2022:7229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/02/359217 HA ZA 19-359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van overeenkomsten van geldlening en bewijswaardering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de gedaagde, [gedaagde], zich kan beroepen op verrekening van een lening die door eiser, [eiser], is verstrekt. De zaak betreft overeenkomsten van geldlening en de waardering van bewijs met betrekking tot de vraag of de overeenkomsten teniet zijn gegaan. De rechtbank heeft op 30 november 2022 vonnis gewezen na een uitgebreide bewijsvoering, waarin getuigen zijn gehoord en schriftelijke stukken zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] is geslaagd in het bewijs dat [eiser] alle goederen heeft meegenomen die met het geleende geld zijn aangeschaft. De waarde van deze goederen is vastgesteld op € 157.038,93, wat in mindering moet worden gebracht op het openstaande bedrag van de lening. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe tot een bedrag van € 117.131,85, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/359217 / HA ZA 19-359
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. C.C. Hofman te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Bajrami te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 maart 2021
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 30 november 2021
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 11 juli 2022
  • het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 12 juli 2022
  • de akte uitlaten nadere stukken van 27 juli 2022 van [eiser]
  • de brief van 31 augustus 2022 van [eiser]
  • de brief van 13 september 2022 van [gedaagde] , met daarbij de akte nadere stukken van
27 juli 2022
  • de conclusie na enquête van [gedaagde]
  • de conclusie na enquête van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Procesverloop

2.1.
Bij tussenvonnis van 19 februari 2020 heeft de rechtbank:
  • [eiser] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands aannemelijk gemaakte stelling dat [eiser] bij e-mailbericht van 30 augustus 2016 aan [zakenpartner gedaagde] heeft medegedeeld dat de overeenkomsten van geldlening van 4 maart 2015 en 27 mei 2015 teniet zijn gegaan en
  • [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat [eiser] in de week van 8 augustus 2016 alle goederen van de [adres 1] te Breda heeft meegenomen en de waarde van die goederen ten tijde van meenemen het openstaande bedrag van de geldleningsovereenkomsten overstijgt.
2.2.
In het tussenvonnis van 17 maart 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] is geslaagd in het aan hem opgedragen tegenbewijs, zodat niet is komen vast te staan dat [eiser] de e-mail van 30 augustus 2016 aan [gedaagde] heeft gezonden. Het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomsten teniet zijn gegaan, slaagt daarom niet.
2.3.
In dit vonnis zal de rechtbank beslissen op het door [gedaagde] gedane beroep op verrekening en de aan haar in dat kader gegeven bewijsopdracht.
2.4.
[gedaagde] heeft ter voldoening aan haar bewijsopdracht bij aktes van 4 maart 2020, 14 oktober 2020 en 27 juli 2022 schriftelijk bewijs ingebracht, alsmede bij brief van 6 maart 2020, akte van 14 oktober 2020, brief van 16 februari 2021 en akte van 27 juli 2022 beeldmateriaal op USB-sticks. Tevens heeft zij ter voldoening aan haar bewijsopdracht als getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [zakenpartner gedaagde] en [eiser] laten horen.
2.5.
[eiser] heeft als getuigen in de contra-enquête laten horen [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] . Ook heeft [eiser] schriftelijk bewijs ingebracht met de akte van 27 juli 2022 en een USB-stick met beeldmateriaal en stukken in de brief van 31 augustus 2022.
Op 2 september 2020 heeft [eiser] nog producties 18 en 19 ingediend ten behoeve van het getuigenverhoor van 3 september 2020, op 25 november 2020 producties 22 tot en met 25B naar aanleiding van het vonnis in incident van 9 september 2020, op 22 februari 2021 per e-mail de digitale versie van productie 18 ten behoeve van het verhoor van 23 februari 2021 en per e-mail van 10 juli 2022 stukken ten behoeve van het verhoor van 11 juli 2022.
2.6.
Door beide partijen zijn verder schriftelijke stukken en producties ingediend met betrekking tot de aan [eiser] gegeven bewijsopdracht, waarop door de rechtbank in het tussenvonnis van 17 maart 2021 is beslist. Deze stukken en producties worden in dit vonnis dan ook buiten beschouwing gelaten.
2.7.
Bij conclusie na enquête van 19 oktober 2022 heeft [gedaagde] geconcludeerd dat zij is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, zodat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
2.8.
Bij conclusie na enquête van 19 oktober 2022 heeft [eiser] geconcludeerd dat [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van steekhoudend bewijs van haar stelling dat alle goederen zijn meegenomen door hem en de lening daarmee in zijn geheel zou zijn voldaan, zodat zijn vordering moet worden toegewezen.
Producties in/bij conclusie na enquête
2.9.
De rechtbank constateert dat in de conclusie van [gedaagde] diverse afbeeldingen van producties zijn opgenomen en dat bij de conclusie van [eiser] producties 31 tot en met 45 zijn gevoegd. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor mag de rechtbank deze producties alleen in het vonnis betrekken ten nadele van een partij als deze partij zich daarover heeft kunnen uitlaten. In dit geval is sprake van een procedure die al sinds 13 mei 2019 aanhangig is bij de rechtbank. Onder meer ter gelegenheid van het laatste getuigenverhoor op 12 juli 2022 is met partijen gesproken over de verdere voortgang van de procedure. Daarbij heeft de rechtbank in afstemming met partijen bepaald dat de zaak op de rol van 19 oktober 2022 zou komen voor conclusies na enquête en dat geen antwoordconclusie zou worden toegestaan. Partijen waren aldus bekend met het feit dat de rechtbank gelet op de lange looptijd van de zaak tot afronding van de zaak wilde komen en dat verder uitstel niet wenselijk is. Naar het oordeel van de rechtbank staat de goede procesorde er nu aan in de weg dat partijen nog de gelegenheid wordt geboden voor een reactie op de producties die door de wederpartij bij of in de conclusie na enquête zijn ingebracht. Het gevolg is dat de rechtbank deze producties buiten beschouwing zal laten voor zover zij niet eerder in de procedure al in het geding zijn gebracht.
2.10.
Het bovenstaande gaat eveneens op voor de onderdelen van de conclusies na enquête waarin partijen aanvullende standpunten innemen (zie bijvoorbeeld punt 4.14. van de conclusie van [eiser] ). Daar is de conclusie na enquête niet voor bedoeld en de goede procesorde staat daaraan in de weg. Ook deze aanvullende standpunten zal de rechtbank buiten beschouwing laten.
De bewijsopdracht
2.11.
Zoals onder 2.1. is overwogen, heeft de rechtbank [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat [eiser] in de week van 8 augustus 2016 alle goederen van de [adres 1] te Breda heeft meegenomen en de waarde van die goederen ten tijde van meenemen het openstaande bedrag van de geldleningsovereenkomsten overstijgt.
2.12.
[gedaagde] stelt zich thans op het standpunt dat de rechtbank de bewijsopdracht ten onrechte aan haar heeft gegeven. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de rechtbank heeft geoordeeld dat aan de CMR-brief (CMR) geen bewijskracht toekomt, wat tot gevolg heeft dat [eiser] niet kan bewijzen welke goederen hij heeft meegenomen en dat zijn vordering afgewezen dient te worden.
[gedaagde] miskent hiermee echter dat zij naar het oordeel van de rechtbank (zie overweging 4.13 van het tussenvonnis van 19 februari 2020) als bevrijdend verweer heeft gevoerd dat [eiser] alle spullen heeft meegenomen van de [adres 1] en dat daarmee de vordering van [eiser] op grond van verrekening teniet is gegaan. Het is daarmee [gedaagde] die zich beroept op het rechtsgevolg van de door haar gestelde feiten, zodat op grond van artikel 150 Rv op haar de stelplicht en de bewijslast rust. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere bewijslastverdeling dan is neergelegd in het tussenvonnis van 19 februari 2020.
2.13.
[eiser] voert in de conclusie na enquête aan dat uit de correspondentie en getuigenverklaringen genoegzaam voortvloeit dat tussen partijen is afgesproken dat voor de overgenomen fitnessapparatuur en overige materialen € 100.000,00 zou worden verrekend en dat [gedaagde] bekend was met de resterende schuld. Gelet op de gegeven bewijsopdracht zoals weergegeven in overweging 2.1. behoeft echter niet (alleen) beoordeeld te worden of deze afspraak tussen partijen is gemaakt.
Het bewijs
Verklaring [getuige 1]
2.14.
[getuige 1] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:

Ik herken meneer [eiser] . Ik heb hem ontmoet op de werkplek bij Zevenbergen . Ik kende hem voordien niet. Ik heb hem gezien toen ik samen met [zakenpartner gedaagde] fitnessgoederen heb bekeken op een distributiecentrum. Dat is een jaar of 2 of 3 geleden. (…)
Ik heb in 2017 een sportschool overgenomen en was op zoek naar nieuwe spullen. Ik wist dat [zakenpartner gedaagde] had moeten stoppen met zijn bedrijf en dacht: “misschien heeft hij nog wat staan”. Ik heb [zakenpartner gedaagde] gebeld en hij zei dat hij inderdaad nog spullen had en dat ik kon komen kijken. Dat ben ik toen gaan doen. De spullen stonden opgeslagen bij een bedrijf waarvan ik denk dat het een transportbedrijf was. Er waren laaddekken en er stonden vrachtauto’s. In het gebouw was ook een garagegedeelte. De fitnessspullen waren verspreid over stellages in het gebouw en in aanhangers van vrachtwagens op het buitenterrein. De spullen in de trailers lagen er los in en de spullen binnen waren soms verpakt en soms niet. Er was wel goed zichtbaar wat er aan spullen aanwezig was. Bij deze bezichtiging waren aanwezig [eiser] , [zakenpartner gedaagde] en ik. [zakenpartner gedaagde] zei over [eiser] dat hij zijn compagnon was. dat ze samenwerkten, woorden van die strekking. Ik heb uiteindelijk niks gekocht. De spullen waren best duur want ze zijn ook van hele goede kwaliteit. Het is eersteklas spul. Er zijn prijzen genoemd door [eiser] en [zakenpartner gedaagde] .
U vraagt mij hoe het kan dat ik in mijn verklaring een hele specifieke opsomming geef van
spullen die ik 2 jaar geleden eerder heb gezien. Dat komt omdat dit mijn vak is. Ik heb ook
foto’s gezien van de spullen. Ik heb zowel van [zakenpartner gedaagde] als van [eiser] foto’s gekregen van de
spullen uit de gym in Breda via de mail en via Whatsapp. De spullen die ik op deze foto’s heb gezien waren hetzelfde als de spullen in de loods, Ik leid dat af uit de kleuren van de
apparaten, de soorten apparaten en het model en de aantallen. Wat ik heb gezien in de loods klopt met de foto’s. Misschien niet 100%, maar wel in grote lijnen. Er stond in ieder geval een grote hoeveelheid spullen in de loods.
Ik ben op de hoogte van de algemene prijsklassen van fitnessapparatuur. De spullen die ik heb gezien in de gym en in de loods waren allemaal A-merken. [zakenpartner gedaagde] vertelde mij later dat daar voor een half miljoen aan spullen stond. Ik dacht zelf dat het meer zou zijn, eerder 1 miljoen, het ging om heel veel spullen en hele dure spullen.
(…) Toen ik 4 jaar geleden in de gym ben geweest, heb ik een rondleiding gekregen van [zakenpartner gedaagde] in de sportschool. Ik heb daarbij een goede indruk gekregen van wat daar stond. Ik zag gelijk dat het kwaliteitsspullen waren. dure spullen.
U toont mij de CMR en vraagt mij te kijken naar de opsomming van de spullen op de CMR.
U vraagt mij de opsomming te vergelijken met wat ik heb gezien in de loods. Ik heb meer
schijven gezien, meer barbells en meer stokken. Ik heb 4 platformen gezien. De toestellen en frames van [merk 1] heb ik wel gezien. Maar ik mis bijvoorbeeld de boks-zakken. Er was echt veel meer aanwezig in de loods dan op de CMR staat. De spullen in de loods zagen er nog goed uit. U vraagt mij naar de waarde van de goederen die op de CMR staan. Ik schat dat ik deze spullen zou kunnen verkopen voor € 300.000,-- tot € 400.000,--.
(…) Ik heb al eerder verklaard dat ik veel goederen in de loods heb gezien en dat ik denk dat dat meer goederen zijn dan in de gym.
U houdt mij voor dat ik in mijn verklaring heb genoteerd dat ik een legpress heb gezien en
een LF Lat pull down. U houdt mij voor dat [naam 1] heeft verklaard dat hij in november 2016 een legpress en een Lat pull down heeft gekocht. Ik weet zeker dat ik deze 2 apparaten heb gezien in de stellage. Ik had zelf ook interesse in de pull down.
(…) Ik heb al eerder verklaard dat ik denk dat ik in de gym minder toestellen heb gezien dan in de loods of op de CMR. Daar blijf ik bij. Op de CMR staat het minste. In de gym stond meer en in de loods stond nog meer.
Verklaring [getuige 2]
2.15.
[getuige 2] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:
“(…) Ik ben werkzaam als salesmanager op de fitnessmarkt. Sinds februari van dit jaar ben ik werkzaam bij [bedrijf 1] . Hiervoor heb ik gewerkt bij [bedrijf 2] , sinds 2011. (…)
[bedrijf 2] heeft een deel van de apparatuur voor de locatie aan de [adres 1] geleverd. Het betrof een nieuwe locatie. [zakenpartner gedaagde] heeft oude apparatuur van de oude locatie meegenomen en aangevuld met nieuwe apparatuur. Ik ben op de locatie aan de [adres 1] geweest toen het gebouw nog leeg was. Dit was in 2013 of 2014. Ik heb het pand bekeken en een indelingstekening gemaakt. Een gedeelte van de apparatuur is uiteindelijk geleverd door [bedrijf 2] . Het is de klant die bepaald waar hij zijn apparatuur betrekt. De toestellen die zijn aangeschaft bij [bedrijf 2] zijn ter plekke opgebouwd door het installatieteam. Ik ben daarbij aanwezig geweest. Er stond op dat moment al het een en ander in het gebouw, de oude spullen van [bedrijf 2] van het oude bedrijfsadres en nieuwe rekken. [bedrijf 2] heeft de krachttoestellen geleverd. Er is een order geplaatst van € 55.000,-- exclusief BTW en inclusief korting. De korting was flink omdat het voorraadartikelen betrof. U laat mij de
orderbevestiging zien (productie 4 bij conclusie van antwoord) die herken ik. Een
orderbevestiging wordt gemaakt door de binnendienst en betreft de geleverde goederen. De
orderbevestiging is niet compleet, ik mis de regels 1 t/m 23. Het laatste document betreft de
inkoopcondities. Dit betreft een soort raamovereenkomst om te zorgen dat ook voor
toekomstige orders de korting duidelijk is. [bedrijf 3] heeft 1 order geplaatst. De
economische afschrijvingsduur van krachttoestellen is 5 jaar. Bij goed onderhoud gaat de
apparatuur makkelijk 10 tot 15 jaar mee. Ik ben bekend met de verkoopwaarde van
tweedehands toestellen. De toestellen die [bedrijf 3] heeft gekocht, hebben na 2 tot 3 jaar
nog steeds de verkoopwaarde zoals die genoemd staat op de orderbevestiging. Dat heeft te
maken met het feit dat [zakenpartner gedaagde] een korting heeft gekregen die veel hoger ligt dan de
gebruikelijke korting van 30 tot 35%. De bruto waarde van de goederen op de orderbevestiging bedraagt tussen de € 95.000,-- en de € 100.000,--.
Ik ben ook na februari 2015 nog bij [bedrijf 3] geweest. Ik heb in de sportschool gekeken
en heb naast de oude en de nieuwe spullen van [bedrijf 2] ook spullen van [merk 1] zien staan. [merk 1] is een merk dat zich ook in de hogere regionen bevindt.
[zakenpartner gedaagde] vertelde mij op een zeker moment dat er aanwas van klanten achterbleef. Het bedrijf
moest uiteindelijk sluiten. Ik ben in die periode ook op het bedrijf geweest. [zakenpartner gedaagde] heeft mij
gevraagd of ik iemand wist die kon helpen de fitnessspullen te demonteren. Ik heb ons
installatieteam benaderd om dat te doen. Wij maken daarbij altijd gebruik van dezelfde
externe partij en dat is [installatieteam] . Ik ben niet aanwezig geweest bij het demonteren van de
spullen. Ik heb van [zakenpartner gedaagde] gehoord dat de spullen zijn gedemonteerd en zijn opgehaald door een vervoerder.
(…) U houdt mij de vrachtbrief voor (productie 16 van [gedaagde] ). Ik zie hier 7 [bedrijf 2] toestellen staan. Er zijn meer dan 7 toestellen geleverd en bij [bedrijf 3] stonden ook nog de oude [bedrijf 2] apparaten. Ik weet niet over welke 7 toestellen dit precies gaat. U vraagt mij of ik een waarde kan toekennen van de goederen op de CMR. Dat kan ik niet. Ik weet niet om welke apparaten van [bedrijf 2] het gaat en of dit oude of nieuwe toestellen waren. Ik zie ook schijven staan van [bedrijf 5] . Dit is de crème de la crème voor de losse materialen. Ik kan hier echter geen waarde aan toekennen omdat de aanduiding te weinig specifiek is. (…)
(…) [bedrijf 2] koopt geen goederen terug van klanten, maar [bedrijf 2] kan klanten wel in contact brengen met opkopers. Omdat ik zelf ook contact heb met opkopers kan ik ook iets zeggen over de waarde van tweedehands goederen. U houdt mij voor dat [merk 1] wel artikelen heeft teruggenomen maar tegen een veel lagere prijs. Ik weet niet hoe dit zit. [merk 1] is wel een merk dat lang zijn nieuwwaarde behoudt. (…)”
Verklaring [getuige 3]
2.16.
[getuige 3] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:

(…) Ik ben werkzaam als personal trainer en heb mij in 2011 laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Sinds 2012 werk ik fulltime als personal trainer in Breda.
(…) Voordat ik bij [bedrijf 3] aan de slag ging, had ik mijn eigen locatie. (…)
De spullen van mijn oude locatie had ik opgeslagen in een buitenruimte bij [bedrijf 3] . Ik had daarvan een inventarisatie gemaakt. Deze oude spullen heb ik conform de inventarisatie opgehaald en meegenomen. Ik ben een of twee dagen geweest om mijn eigen spullen weg te halen met de aanhanger. De meeste spullen stonden buiten en ik ben maar een paar keer binnen geweest. Ik zag dat alle spullen werden gedemonteerd. Ik heb een handje vol mensen gezien. Ik heb [zakenpartner gedaagde] zien lopen en heb er verder niet opgelet. Alle spullen werden in grote transportwagens van [eiser] geladen.
(…) Na het stoppen van [bedrijf 3] had ik eigen materiaal nodig en heb ik gevraagd of ik spullen kon overkopen. Ik heb een power rack van [merk 1] gekocht en twee GHD’s gekocht. Mevrouw [gedaagde] toont mij twee foto’s waarop het power rack en een GHD staat aangegeven en ik kan u verklaren dat dit de spullen zijn die ik heb gekocht. Ik heb met mevrouw [gedaagde] gesproken over de prijs en ik heb per factuur betaald. Ik weet niet meer van wie die factuur afkomstig was. Het [merk 1] rack was al ouder en stond gedemonteerd buiten. Dit heb ik tegelijkertijd met mijn eigen spullen meegenomen. De GHD’s heb ik later opgehaald bij [eiser] in Moerdijk . Die waren al meegenomen. Ik heb afspraken gemaakt met [eiser] over het ophalen. De GHD’s stonden klaar aan het begin van de loods. Ik heb geen andere fitnessapparatuur gezien. (…)
(…) De spullen die bij [bedrijf 3] binnen stonden waren van super kwaliteit, bijna alles was nieuw. Er waren spullen aanwezig voor fitness, cross-fit en circuit voor groepstraining.
Na het bericht van [zakenpartner gedaagde] op vrijdag dat [bedrijf 3] ging sluiten ben ik in de ochtend aanwezig geweest om training te geven. Alle spullen stonden er op dat moment nog. (…)
Mr. Bajrami toont mij een vijftal videofragmenten. (…) Het vierde fragment heeft [bestandsnaam] de datum van dit filmpje is 10 augustus 2016 en de tijdsaanduiding 10:25 uur. Op dit filmpje ben ik te zien al bellend. Ik pak een box op en loop ermee weg. Deze opname is gemaakt in de buitenruimte van [bedrijf 3] . De box die ik oppak is van mij en ook zijn de matten zichtbaar en een rack. Deze spullen zijn ook van mij zoals ik al eerder verklaarde. Op de film is ook zichtbaar het rack dat ik gekocht heb. Dit betrof het grijze rack. Ik heb dit vervoerd in een aanhangwagen die ik zelf heb geregeld. Wij hebben dit rack met zijn tweeën getild, een andere personal trainer en ikzelf. (…)
Voor de spullen die ik heb gekocht van [bedrijf 3] heb ik betaald aan [gedaagde] . Ik moest de GHD’s ophalen bij [eiser] , omdat deze al meegenomen waren van de [adres 1] . Ik heb contact gehad met [eiser] over het ophalen. Ik denk dat [gedaagde] heeft gezegd dat ik [eiser] hiervoor moest bellen en dat heb ik gedaan. Ik zou een GHD kwalificeren als groot materiaal. Je kunt het niet in je eentje tillen. Klein materiaal is volgens mij alles wat je zelfstandig kunt tillen. U toont mij de vrachtbrief. Ik lees op die vrachtbrief niet dat daar een GHD opstaat. (…)”
Verklaring [zakenpartner gedaagde]
2.17.
[zakenpartner gedaagde] heeft - voor zover van belang geacht - op 1 februari 2021 het volgende verklaard:
“(…) [gedaagde] is mijn partner vanaf 2008. [eiser] heb ik leren kennen als klant bij [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Ik gaf hier personal training aan hem. [bedrijf 3] en [bedrijf 4] heeft bestaan van 2010 tot 2015 en was gevestigd aan de [straatnaam 1] in Breda. [bedrijf 3] en [bedrijf 4] is vervolgens opgegaan in [bedrijf 3] , gevestigd aan de [adres 1] in Breda. [eiser] heeft een lening verstrekt ten behoeve van [bedrijf 3] . [eiser] was ook klant bij [bedrijf 3] , maar toen heb ik hem niet meer getraind. (…) Binnen [bedrijf 3] hield ik mij op basis van een dienstverband bezig met het geven van diverse trainingen en ik was adviseur voor [bedrijf 5] . [bedrijf 3] was een showroom voor de producten van [bedrijf 5] . Ik kreeg via derden aanvragen uit onder andere de sportwereld voor [bedrijf 5] producten en adviseerde klanten over de opties en de te maken keuzes.
Ik had geen formele rol binnen [bedrijf 3] . Ik had zelf wel geld zitten in [bedrijf 3] , via de inbreng van materialen die vanuit [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in [bedrijf 3] zaten. Alles is vanuit de [straatnaam 1] mee gegaan naar de [adres 1] , zowel de sportmaterialen als het interieur. Het gebouw aan de [adres 1] was veel groter en daar moesten dus spullen bijkomen. Deze spullen zijn gefinancierd door mijzelf, mevrouw [gedaagde] en de heer [eiser] . Mijnheer [eiser] had daarvoor een lening verstrekt ter waarde van 2 ton. De afspraak was dat als het mis zou gaan, er is altijd een ondernemersrisico, dat hij de goederen waarin hij zelf had geïnvesteerd zou krijgen bij wijze van borg. Op basis van de facturen is vast te stellen welke goederen van wiens geld betaald zijn. Mijn inbreng is in een notariële akte vastgelegd.
Er was een huurgeschil, het pand was gebrekkig. Uiteindelijk moesten we van de rechter het pand ontruimen. (…) [eiser] wilde helpen met het leegmaken van het gebouw. Dan bedoel ik alles leegmaken, dus zowel de spullen die destijds uit [bedrijf 3] en [bedrijf 4] zijn meegenomen, de spullen die [gedaagde] en ikzelf hebben aangekocht en de spullen die zijn gekocht met het geld dat is geleend van [eiser] . Er stonden bij [bedrijf 3] ook nog spullen van anderen, maar deze hebben zij bij [bedrijf 3] opgehaald. [naam 8] had stoelen en tafels staan, van [naam 9] waren er kickboks-spullen die hij vanuit [bedrijf 3] verkocht en [getuige 3] had goederen in de buitenruimte staan en deze heeft hij op vrijdag opgehaald.
Ik heb ook [getuige 2] gebeld voor hulp van [installatieteam] dat het transport en inrichting doet voor [bedrijf 2] spullen. [installatieteam] heeft op maandag 8 augustus 2016 geholpen met demonteren, maar zij hebben geen vervoerswerkzaamheden verricht.
[eiser] heeft daadwerkelijk alle goederen meegenomen, dus zowel die van mij als die van [gedaagde] en de goederen die met zijn eigen geleende geld waren gekocht. In het weekend van 6 en 7 augustus 2016 heb ik samen met [gedaagde] een inventarisatie gemaakt. Op 8 augustus ben ik in de ochtend begonnen met het verzamelen van spullen. Ik had pallets geregeld en ik heb schijven in kratten geladen. [eiser] is later die dag begonnen met laden.
Er zijn die week meerdere chauffeurs van [eiser] geweest, onder andere ene [naam 2] , [getuige 4] , [naam 3] en twee Turks-sprekende chauffeurs. Ik ben de hele week bij [bedrijf 3] geweest, voor hele dagen met uitzondering voor de periodes om iets te gaan eten. [eiser] is er ook alle dagen geweest.
(…) Er is door [eiser] gedurende 5 dagen geladen en op vrijdag was [bedrijf 3] leeg. (…) Alle spullen zijn naar het bedrijf van [eiser] gebracht aan de [adres 2] . Ik ben nadien nog meerdere malen bij [eiser] op zijn bedrijf geweest, zowel met potentiele kopers als om te praten over hoe het verder moest, herstarten van een fitnessbedrijf of verkoop van de goederen. Ik heb bij [eiser] op het bedrijf 2 vrachtwagens gezien, eentje gevuld met judomatten en bokszakken en in de andere zaten [bedrijf 2] goederen. Ook waren er spullen opgeslagen in de loods op diverse plekken en niveaus. Een deel van de goederen is door [eiser] mee naar huis genomen, dat heb ik op filmpjes gezien. (…)
U toont mij de CMR-brief. Zoals ik eerder heb gezegd heb ik deze brief niet eerder gezien dan in deze procedure. Op deze CMR-brief staat een incomplete lijst met een veel te ruime omschrijving. Er lagen veel meer goederen binnen dan op de CMR-brief staan. Ik heb mijn handtekening ook nooit gezet of daarvoor opdracht gegeven. De CMR-brief is vals. Ik heb aangifte gedaan en dit loopt nog. Ik weet niet precies welke chauffeur wat geladen heeft. Er is door meerdere chauffeurs, op meerdere dagen en met meerdere vrachtwagens geladen. Er zouden dus ook meerdere CMR-brieven moeten zijn. Deze CMR-brief past ook niet bij wat er op de videobeelden te zien is.
Ik denk dat er voor 8 tot 9 ton aan goederen binnen stond bij [bedrijf 3] . Wij hebben een forse korting gekregen bij aankoop van de goederen.
(…) U vraagt mij naar de kwaliteit van de goederen van [bedrijf 3] . Dit waren goederen van [bedrijf 5] en [merk 1] . Dit zijn topmerken onder het haltermateriaal. Deze merken leveren onder meer aan nationale en internationale sportclubs en moeten daarom over bepaalde kwaliteitseisen beschikken. Dit is de Rolls Royce onder het haltermateriaal en valt in het hogere prijs segment. De waarde van de goederen aan de [straatnaam 1] zijn vastgelegd in een notariële akte. De waarde van het krachtsport materiaal bedroeg € 140.000,00. En er was een bedrag van € 37.500,00 aan [bedrijf 5] voorraad.
Van [eiser] is aanvankelijk € 200.000,00 geleend en later nog een extra bedrag. Van dit geld is fitnessapparatuur gekocht van [merk 1] , [merk 2] & [bedrijf 5] . Als internationaal trainer van onder andere olympische spelers beschik ik over een groot netwerk. Ik kon dus direct aankopen. [bedrijf 3] was bovendien een mooie showroom. Hierdoor heb ik hele hoge kortingen kunnen bedingen. De marge op [bedrijf 2] bedroeg 60% net als de marge bij [bedrijf 5] , de marge bij [bedrijf 5] is normaal 40 %. Bij [merk 1] werd een marge van 37 % bedongen, het factuurbedrag zonder marge bedroeg al € 120.000,00. Ik kom aan de eerder genoemde waarde van 8 tot 9 ton in verband met de genoemde marge, de spullen vertegenwoordigden een veel hogere waarde dan het aankoopbedrag.
(…) Zoals gezegd zijn de CMR en debet nota vals. Ook als de CMR wel juist zou zijn dan overstijgen de goederen op de CMR de waarde van € 100.000,00.
(…) U houdt mij productie 25 aan de zijde van [eiser] voor. Dit zijn facturen van de [bedrijf 6] voor verkoop van goederen aan de KU Leuven. [bedrijf 5] & de [bedrijf 6] liepen parallel. Het was in wezen hetzelfde bedrijf, de naam en boekhouding was natuurlijk anders maar verder loopt alles door. [bedrijf 5] wilde niet meer dat wij de naam [bedrijf 5] gebruikte en daardoor zijn de werkzaamheden volledig overgebracht aan [bedrijf 6] .
(…) Mijn relatie tot [gedaagde] is die van partner. Wij zijn niet gehuwd of geregistreerd partner. Het huis aan de [straatnaam 2] is ook eigendom van mij en ik woon daar ook. Ik heb een financieel belang bij deze zaak.
(…) Het is juist dat ik eerder heb verklaard dat de goederen van [bedrijf 3] waardevast zijn. U houdt mij productie 25b aan de zijde van [eiser] voor. Ik zie op deze productie dat er een korting is gegeven van 40 %. De reden daarvoor is dat ik [naam 4] heb gematst, het is een maatje van me. De waarde is nog steeds boven mijn eigen inkoopprijs en het pand moest snel leeg. Op productie 25a zie ik dat er een korting is gegeven van 40 %. Dit betreft aan de verkoop aan de [koper] . En deze krijgt altijd 25 % omdat er op bestek wordt gewerkt.
(…) Het meegenomen materiaal van [bedrijf 3] is of verkocht door [eiser] of staat nog deels bij hem. Ik verklaarde eerder dat de waarde van de goederen van [bedrijf 3] tussen de 8 en de 9 ton bedroeg. U houdt mij voor dat de bedragen onder punt 14 van de conclusie van antwoord staan genoemd veel lager zijn. Dat komt omdat er bij [bedrijf 3] veel meer goederen binnen stonden dan alleen de investeringen van [eiser] . De goederen zijn grotendeels door [bedrijf 3] en [bedrijf 3] & [bedrijf 4] als haar voorganger gekocht. [bedrijf 3] heeft deze betaald. (…)
[zakenpartner gedaagde] heeft - voor zover van belang geacht - op 23 februari 2021 het volgende verklaard:
(…) Mr Bajrami toont mij de volgende videofragmenten: (…)
-5651, 9 augustus 2016 22:14 uur.
Ik zie een vrachtwagen van [transportbedrijf eiser] . Op de heftruck ligt een GHD. Deze wordt naar de vrachtwagen gereden en ingeladen. Op vraag van mr. Bajrami verklaar ik dat de GHD niet op de vrachtbrief staat. (…)
-5605, datum en tijdstip zijn niet zichtbaar.
Ik zie hier twee disc-racks van [bedrijf 5] en een barbell-loader. Deze liggen op de heftruck.
Dit is allemaal in de vrachtwagen geladen, maar staat niet op de CMR. (…)
-5744, 10 augustus 2016 21:42 uur.
Ik zie een fitness crosstrainer van [bedrijf 2] naar buiten gereden worden door twee mensen. De crosstrainer staat niet op eerdere beelden. Het betreft dus een extra [bedrijf 2] toestel. Deze staat niet op de CMR. (…)
-5745, 10 augustus 2016 21:29 uur.
Ik zie op dit beeld een Life Fitnes fiets. Op vraag van mr. Bajrami antwoord ik dat ik dit kan zien aan het materiaal. De fiets is niet zichtbaar op eerdere beelden en staat niet op de CMR. De fiets is ingeladen in de vrachtwagen van [eiser] . (…)
-5746, 10 augustus 2016 21:39 uur.
Ik zie een loopband van [bedrijf 2] . De chauffeur houdt deze op de heftruck in balans en [eiser] rijdt. Op vraag van mr. Bajrami antwoord ik dat op de beelden niet zichtbaar is dat de loopband is ingeladen, maar dat is wel gebeurd. De vrachtwagen is van [transportbedrijf eiser] . Ik heb de loopband niet op eerdere beelden gezien en hij staat ook niet op de CMR. (…)
-8151, 10 augustus 2016 17:08 uur.
(…) . Ik zie [eiser] lopen samen met een chauffeur en zij sjouwen een [merk 1] bench in de vrachtwagen. (…)De bench staat niet op de CMR, een bench is geen toestel. (…)
-8179, 10 augustus 2016 21:10 uur.
Ik zie [eiser] op de heftruck rijden, hij rijdt langs de zijkant van de vrachtwagen. Hij vervoert op de heftruck een dumbell rek van [bedrijf 5] . Ik zie ook een rek klaarstaan. Dit rek is wel 2.30 meter breed en moest dus via de zijkant van vrachtwagen worden geladen. Ik zie op de achtergrond de chauffeur. De dumbells die in de rekken horen zitten in kratten. Het rek staat niet op de CMR. (…)
-8180, 10 augustus 2016 21:07 uur.
Ik zie dat [eiser] met de vorkheftruck een dumbell rek inlaad via de achterzijde van de vrachtwagen. Ik denk dat dit dumbell rek ingeladen wordt via de achterkant in plaats van de zijkant, omdat de rekken verschillende lengtes en breedtes hebben. Ook speelt mee hoe de vrachtwagen al is geladen. Dit rek staat niet op de CMR. Op vraag van mr. Hofman antwoord ik dat ik hier een ander rek zie dan op het vorig fragment. Het is hetzelfde type rek, maar gezien de andere rijroute van de heftruck en het feit dat de chauffeur weg is, moet dit toch een ander rek zijn.
-8186, 10 augustus 2016 21:36 uur.
Ik zie op de heftruck een lat pulldown van [bedrijf 2] liggen. Deze staat niet op de CMR. [naam 1] heeft het apparaat gekocht bij [eiser] aan de [adres 2] . (…)
-8188, 10 augustus 2016 21:54 uur.
(…) Verder zie ik twee mensen bij een Summit-trainer van [bedrijf 2] , een persoon in de vrachtwagen en een persoon op de heftruck. Ik denk dat ik een van de twee personen ben die het apparaat vasthoudt. Ik heb het apparaat niet eerder gezien op de vorige fragmenten. Het apparaat is ingeladen in de vrachtwagen van [eiser] en staat niet op de CMR.
-8123, 11 augustus 2016 10:44 uur.
Op vraag van mr. Bajrami antwoord ik als volgt. Ik zie mezelf lopen met een stang van [bedrijf 5] . Ik zie verder onder meer een [merk 1] fiets, een kassa, tafels, stoelen, frames, een bokszak en een frame van [merk 1] . Het gaat hier om diverse losse spullen waarvan ik het meeste niet als klein materiaal zou betitelen. De aanhangwagen van [eiser] staat er ook nog en dat wijst erop dat hij ook toen nog is komen laden en lossen. [eiser] heeft alle spullen meegenomen en die staan niet op de CMR. (…)De Barbell was afkomstig uit het voorraadhok, dus niet uit de gym zelf. In het voorraadhok lagen halters, privé materiaal, stellingen, schijven en platformen. (…)
-8119 11 augustus 2016 09:25 uur.
(…) Ik zie een vrachtwagen komen aanrijden van [bedrijf 7] . [bedrijf 7] komt hier goederen inladen voor de [koper] . Voor deze goederen is betaald aan [bedrijf 3] of [gedaagde] en dit geld is doorbetaald aan [eiser] . Ik dacht dat er schijven zijn verkocht aan de [koper] . De vrachtwagen is zo groot, omdat hierin zendingen worden vervoert van meerdere aanbieders. [bedrijf 7] had de administratie hiervan goed op orde. De reden dat ik geen inventarisatie of vervoerslijst heb gemaakt voor vervoerder [eiser] is, omdat zijn hulp bij het afvoeren van de goederen een vriendendienst betrof. (…)”
Verklaring [eiser]
2.18.
[eiser] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:
“ (…) Ik blijf bij de verklaring zoals die op 7 januari 2020 is afgelegd. (…)
De goederen in het pand aan de [adres 1] waren van mij. Ik had het geld gefinancierd voor de aankoop van deze goederen en dat geld was niet terugbetaald. Ik denk dat 99% van de spullen van mij was. Ik heb de lening overeenkomsten niet zo voor de geest, maar ik ken ze wel. U toont mij productie 3 en 4 bij dagvaarding en wijst mij op punt 4 van deze overeenkomsten. Daar staat ook dat de goederen van mij waren. Er stonden ook misschien goederen van derden. Het idee was dat de goederen die met mijn geld gekocht waren, van mij bleven. (…)
Ik ben akkoord gegaan met het meenemen van een deel van de goederen uit de [adres 1] vanwege de tijdsdruk in verband met de ontruiming. [zakenpartner gedaagde] was afzender van de goederen en hij had een inventarisatielijst moeten opmaken. [zakenpartner gedaagde] heeft mij gebeld met de mededeling dat de sportschool ging stoppen en dat de goederen weg moesten. Ik heb eerder verklaard dat de fitnessschool al een deel leeg was, maar ik heb geen navraag gedaan over waar die spullen zijn gebleven. (…)
Ik ben op 8, 9 en 10 augustus in de sportschool geweest. Ik ben daar geweest met [naam 3] , [zakenpartner gedaagde] en [gedaagde] . Als er al andere mensen zijn geweest, ik weet dat niet, dan was dat in ieder geval niet op mijn verzoek. Er zijn geen vrachtwagens van [eiser] geweest. De vrachtwagens waren van een Litouws vrachtwagenbedrijf. Er stond aan de buitenkant [eiser] op. Ik heb die vrachtwagens geregeld voor Litouws bedrijf. (…)
U houdt mij de CMR-brief voor. [zakenpartner gedaagde] of [gedaagde] hadden geen goederenlijst gemaakt. Ik heb de CMR zo goed mogelijk ingevuld. Ik denk dat ik het meeste heb ingevuld. Ik heb mij vergist in de datum die op de CMR-brief staat. Dat had 10 augustus moeten zijn. U houdt mij productie 12 aan de kant van eiser voor. Ik weet niet of [naam 3] zich in deze verklaring heeft vergist in de data, dat zou u hemzelf moeten vragen. Ik blijf bij mijn verklaring over de CMR. Ik kan mij niet herinneren of ik de vrachtbrief heb verzonden aan [gedaagde] . Volgens mij heb ik een exemplaar achter gelaten op het bureau. Ik blijf bij mijn eerdere verklaring dat de CMR door mij is ondertekend in opdracht van [zakenpartner gedaagde] . Ik weet niet waarom [gedaagde] de vrachtbrief niet heeft ondertekend, dat zou je aan haar moeten vragen.
Ik blijf bij mijn eerdere verklaring ten aanzien van het aantal vrachtwagens. U toont mij de volgende videofragmenten: (…)
-
Beeld 8039, 8 augustus 2016 om 23:06
Ik zie een vrachtwagen rijden die bestaat uit een trekker en een oplegger.
-
Beeld 8070, 9 augustus 2016 om 17:58
Ik zie een wegrijdende oplegger waarop [transportbedrijf eiser] op staat.
-
Beeld 8071, 9 augustus 2016 om 20:11
Ik zie een vrachtwagen komen aanrijden waarop zo te zien [transportbedrijf eiser] op staat. Ik herken de persoon in dit videofragment niet.
-
Beeld 8101, 9 augustus 2016 om 23:13
Ik zie dezelfde vrachtwagen van zojuist wegrijden. (…)
-
Beeld 5606, 10 augustus 2016 om 20:41
Ik zie een vrachtwagen wegrijden en daarachter nog een. Ik neem aan dat daar [eiser] op staat.
-
Beeld 8251, 10 augustus 2016 om 20:51
Ik herken de personenauto niet, daarvoor is het beeld te slecht. Ik zie wel dat de tijd in dit filmpje verspringt, hij loopt terug en dan weer op. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat ik de persoon op beeld ben. Ik zie de oplegger wegrijden. Ik denk dat links in beeld achter de golfplaten een vertekend beeld van de remlichten van de wegrijdende oplegger te zien is.
(…) Ik heb eerder verklaard dat er twee opleggers zijn volgeladen, daar blijf ik bij. Deze volgeladen opleggers zijn op 10 augustus tegelijk weggereden. U houdt mij voor dat op de camerabeelden te zien is dat er eerder opleggers zijn weggereden. Dat klopt en dat komt omdat er aan de [adres 1] geen faciliteiten waren, we konden daar niet eten of overnachten.
(…) We konden de oplegger niet laten staan bij de [adres 1] en wegrijden met alleen de trekker, omdat de opleggers dan onbeheerd waren achter gebleven. De opleggers zijn in de voorgaande nachten van 10 augustus naar het bedrijventerrein van [eiser] gebracht.
(…)
De opleggers zijn in de nacht van 8 op 9 augustus en de nacht van 9 op 10 augustus gedeeltelijk geladen terug naar Moerdijk gegaan. Ze zijn niet uitgeladen in Moerdijk. U toont mij nogmaals beeld 8039 van 8 augustus. Ik zie aan de linkerzijde geen oplegger staan. Ik kan mij niet herinneren dat er een oplegger is blijven staan op terrein aan de [adres 1] . (…). Alle rode toestellen van [bedrijf 2] zijn bij mij gebleven en staan bij [bedrijf 8] . De 3 andere toestellen zijn door mij meegenomen en verkocht om aan het bedrag van een ton te komen. Deze toestellen zijn klein materiaal. Ik heb dit in overleg en met toestemming van [zakenpartner gedaagde] gedaan. Ik denk dat [zakenpartner gedaagde] deze toestemming heeft gegeven omdat de hal leeg moest, ik kan de spullen ook niet op straat laten staan. Daarvan is niets op papier gezet, dit is mondeling gegaan. De CMR is opgemaakt voor goederen die met mijn geld zijn gekocht. Als [gedaagde] of [zakenpartner gedaagde] een goederenlijst hadden gemaakt, zoals ze hadden moeten doen, was deze hele discussie niet geweest. (…) Ik weet niet of ik onder tijdsdruk fouten in de CMR heb gemaakt. (…)
Er stonden in [bedrijf 3] minder goederen dan de waarde van de lening. Ik heb een inschatting gemaakt van de waarde van de goederen die nog aanwezig waren en heb daarover overlegd met [zakenpartner gedaagde] . (…) Verder heb ik zoals gezegd in overleg nog oude spullen van de [straatnaam 1] meegenomen. (…)”
Verklaring [getuige 4]
2.19.
[getuige 4] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:

(…) Ik werk bij [eiser] sinds 12 oktober 2008. Mijn werkzaamheden zijn sinds die tijd in hoofdlijnen hetzelfde gebleven. (…) Ik houd mij bezig met aansturen van de auto’s en het maken van offertes maar ook weleens met laden of lossen. [eiser] Logistics is een expediteur. Er rijden voor [eiser] 21 vrachtwagens waarvoor zowel het personeel als de vrachtwagencombinaties worden ingehuurd vanuit Litouwen. Deze vrachtwagencombinaties zijn uiterlijk wel voorzien van de naam [eiser] . (…)
Ik heb mij in augustus 2016 bezig gehouden met het lossen van fitnessgoederen. Er zijn twee trailers gelost. De goederen in die trailers zijn schijnbaar geladen op 9 of 10 augustus zie de vrachtbrief. De trailers zijn vervolgens naar [eiser] gebracht. Aanvankelijk zijn zij met lading en al op het terrein gezet. Maar op een gegeven ogenblik waren de trailers weer nodig en zijn zij dus gelost. Ik denk dat ze een week na 9 of 10 augustus zijn gelost. Ik heb de vrachtwagen gelost samen met de heren [naam 5] en [getuige 5] . (…) Kijkend naar de vrachtbrief met nummer 0270647, vak 23, zijn er inderdaad twee ritten gemaakt waarbij gebruik is gemaakt van een trekker en twee opleggers. (…) Ik kan mij herinneren dat de lading bestond uit fitness gerelateerd materiaal. Ik heb hier geen kennis van en het heeft mijn interesse ook niet. Ik heb dus alleen de aantallen geteld en niet gekeken naar het soort artikel. Alle artikelen stonden op pallets in trailers en deze zijn gelost met een vorkheftruck in de loods. Een groot gedeelte staat er nu nog steeds. In mijn herinnering zijn er niet meer fitnessspullen gelost dat die twee trailers. Ik weet niet of ik er in die periode altijd ben geweest. Dus ik durf niets te zeggen of er meer is gelost. (…)
De aantallen die op de CMR-brief staan zijn kloppend met de lading. Ik heb zoals gezegd de artikelen zelf niet gecontroleerd. U houdt mij voor dat de lading in de loods in de weg stond en dat een deel daarvan in de loop van 2017 in een trailer is gezet. Ik weet daar niks van. Ik ben het grootste gedeelte van mei 2017 op vakantie geweest. (…)
Ik heb de trailers gelost met [naam 5] en [getuige 5] . [eiser] heeft daarbij niet geholpen. Er wordt op het terrein alleen opnamen gemaakt van de poort. Het gebouw beschikt over douches die worden gebruikt door de chauffeurs. De goederen in de loods zijn alleen afkomstig van de twee geloste trailers. De chauffeur die de trailers heeft geladen heeft niet geholpen met lossen. In de transportwereld kan het zo zijn dat als je twee trailers laadt en deze in twee ritten wegrijdt dat wordt beschouwd als gelijktijdig afvoeren van de trailers. (…)”
Verklaring [getuige 5]
2.20.
[getuige 5] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:
“ (…) Ik ben in dienst van een Litouws vervoersbedrijf. Ik verricht daar vervoerswerkzaamheden binnen Europa: lossen en laden en chauffeursdiensten voor allerlei bedrijven. (…) Ik heb in de zomer van 2016 geholpen met het lossen van vrachtwagens. Ik mag daar bij [eiser] douchen en naar het toilet en dan is het voor wat hoort wat. Je helpt elkaar. Als ik bij [eiser] ben en ik heb zelf geen werk te doen dan help ik mijn collega’s of [eiser] met zaken als laden en lossen of onderhoud van de auto’s. (…) Ik kan mij herinneren dat ik vier jaar geleden heb geholpen met het lossen van een lading fitnessspullen. Ik was op dat moment bij [eiser] . Het gebeurd vaker dat er wordt gelost bij [eiser] . Het bedrijf beschikt als transportbedrijf over een opslag. Ik wist niet van wie de fitnessspullen afkomstig waren of wat er precies in de vrachtwagen zat. De vrachtwagen is gelost door [getuige 4] , [naam 5] en mijzelf. [getuige 4] werkt bij [eiser] en [naam 5] is mijn collega. Er waren twee trailers en wij hebben ze allebei leeggemaakt. U vraagt mij wat er in die trailers zat. Ik weet niet meer precies wat erin zat. Ik weet ook niet hoe die fitnessapparaten allemaal heten. (…) U vraagt mij naar de aanwezigheid van twee vrachtwagens met fitnessgoederen op het bedrijfsterrein van [eiser] . Ik weet daar niets van. Ik weet ook niks van meerdere ritten met fitnessgoederen in de trailer van [eiser] . Ik kan u alleen iets vertellen over de twee trailers die ik heb leeggemaakt. De vrachtwagens van mijn werkgever komen bij [eiser] om te parkeren en niet om te lossen. (…)”
Verklaring [getuige 6]
2.21.
[getuige 6] heeft - voor zover van belang geacht - het volgende verklaard:
“ (…) Ik kan u vertellen over de order die bij [merk 1] is geplaatst en het contact dat [eiser] met mij heeft gezocht over de terugkoop van de artikelen. (…) Mevrouw [gedaagde] heb ik ontmoet gedurende de onderhandelingen van de aankoop van de toestellen. Het contact daarvoor is gelegd door de heer [zakenpartner gedaagde] . Ik kende hem al omdat hij op de oude locatie ook [merk 1] apparatuur / toestellen had staan. Gedurende het aankoopproces is er ook contact geweest met mevrouw [gedaagde] . Meneer [eiser] ken ik niet, ik ken hem alleen bij naam. Ik heb voor het eerst van hem gehoord toen hij een opkoper zocht. Hij heeft mij gevraagd om zoveel mogelijk goederen terug te kopen. (…)
Er zijn bij [merk 1] daadwerkelijk goederen teruggekocht. Daarvoor is een factuur gestuurd aan [eiser] . (productie 23 aan de zijdens van [eiser] ) In dit geval zijn de goederen teruggekocht omdat het couranten artikelen waren die makkelijk waren door te verkopen. (…) Er zijn uiteindelijk goederen teruggekocht en deze staan allemaal op de originele factuur. Het is gebruikelijk om dit soort goederen in grofweg 3 tot 5 jaar af te schrijven. Waarbij het uitgangspunt is 20% waarde vermindering per jaar en een restwaarde die altijd hoger is dan 0. Deze afschrijvingsmethode wordt onderschreven door mijn accountant en wordt ook gehanteerd bij leaseconstructies. Voor zover mij bekend is dit een gebruikelijke methode.
U vraagt mij naar de factuur van [merk 1] van 13 mei 2015 (productie 3 zijdens [gedaagde] ) en de projectkorting die op de factuur staat. Deze projectkorting komt tot stand door onderhandelingen. Er wordt gewerkt met een bruto prijslijst en aan de hand van de minimale bruto marge die [merk 1] hanteert, kan gekeken worden wat die projectkorting maximaal kan bedragen. Over het algemeen is het zo dat de korting hoger is naarmate het project groter is. Het is in de branche heel gebruikelijk om de bruto prijzen hoog weg te zetten en daar veel korting op te geven. De marktwaarde staat los van de brutoprijs. In het geval van [merk 1] wordt de marktwaarde bepaald door de inkoopprijs bij [merk 1] , de kosten en de minimale brutomarge.
(…) U vraagt mij naar de brutoprijs in verhouding tot de verkoopprijs. Zoals ik eerder verklaarde wordt de prijs die uiteindelijk wordt betaalt, bepaalt door de omvang van het project, onze brutomarge die we minimaal moeten halen en de onderhandelingen.
Ik kan me die onderhandelingen nog goed herinneren omdat er pittig is gediscussieerd over de korting. De initiële offerte was hoger. [zakenpartner gedaagde] wilde minder goederen bestellen maar dezelfde korting behouden. Dat kan natuurlijk niet. Uiteindelijk is de korting wel aangepast maar dit was een flinke discussie. Als directeur was ik daar telefonisch bij betrokken. [naam 6] heeft de rest van het onderhandeltraject gedaan. (…)
Ik heb [bedrijf 3] destijds bezocht met het helpen installeren. U toont mij productie 3 bij conclusie van antwoord en vraagt mij of ik kan aangeven wat deze goederen wegen.
Als ik naar de artikelen kijk dan kom ik op een grove schatting van 4700 kilo. (…)
De goederen gaan bij goed onderhoud lang mee, ik denk 10 tot 15 jaar. Mar ik weet het niet precies. Ze raken natuurlijk wel gedateerd. De restwaarde blijft dan ook niet oneindig aanwezig. (…)
Ik weet niets over het weghalen van goederen uit [bedrijf 3] . (…)
Ik heb de goederen verkocht aan [bedrijf 3] / [zakenpartner gedaagde] maar teruggekocht van [eiser] . Ik wist dat de goederen van [bedrijf 3] kwamen en heb dus ook gevraagd van wie ze nu precies waren. [eiser] zei dat de goederen van hem waren omdat hij de investeerder was.
(…) U toont mij de CMR brief (productie 16 zijdens [gedaagde] ) ik zie op deze CMR brief 8 frames [merk 1] staan. Ik denk dat hiermee de racks worden bedoelt die wij hebben geleverd. 9 normale racks en 1 pneumatische. Verder zie ik dat er 3 [merk 1] toestellen op de CMR staan maar er zijn 4 toestellen verkocht door [eiser] , zie de eerste 2 posities van de factuur. Ik zie ook 6 platformen staan en die horen bij de racks. Verder kan ik niks zeggen over deze CMR.”
Schriftelijk bewijs [gedaagde]
2.22.
heeft ter voldoening aan haar bewijsopdracht bij aktes van 4 maart 2020, 14 oktober 2020 en 27 juli 2022 schriftelijk bewijs ingebracht. Dit betreft een (verbeterde) verklaring van [gedaagde] waarin zij onder verwijzing naar beeldfragmenten uiteenzet dat de verklaring van [eiser] tijdens de comparitie van partijen op 7 januari 2020 niet juist kan zijn, een overeenkomst van huurkoop alsmede communicatie met [naam 3] via Facebook.
Schriftelijk bewijs [eiser]
2.23.
Ook [eiser] heeft schriftelijk bewijs ingebracht met de akte van 27 juli 2022, de conclusie van 14 oktober 2020 en de brief van 31 augustus 2022. Dit betreft een foto (productie 30), facturen en een foto (op een USB-stick).
Ook heeft [eiser] te behoeve van het getuigenverhoor van 2 september 2020 een debetnota van 8 augustus 2016 ingebracht en een plattegrond. De producties 22 - 25B die zijn overgelegd bij de conclusie van antwoord n.a.v. het vonnis in incident van 9 september 2020 van 25 november 2020 betreffen een overzicht van (on)verkochte goederen, facturen en correspondentie met [merk 1] . Bij de e-mail van 10 juli 2022 heeft [eiser] facturen overgelegd (productie 29).
Videobeelden
2.24.
Bij het pand van [bedrijf 3] aan de [adres 1] zijn beeldopnames gemaakt door vaste camera’s in en om het pand. [gedaagde] heeft deze beelden laten veiligstellen en aan [eiser] beschikbaar gesteld door middel van het toesturen van hyperlinks naar deze beelden. Beide partijen hebben USB-sticks overgelegd met daarop de door hun relevant geachte beeldfragmenten.
De waardering van het bewijs
2.25.
Allereerst overweegt de rechtbank ten aanzien van de verklaring van [eiser] dat deze met behoedzaamheid dient te worden gebruikt. Hoewel [eiser] geen partij-getuige is in de zin van artikel 164 Rv, heeft hij immers wel een persoonlijk (financieel) belang bij deze zaak. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] op een aantal aspecten van zijn getuigenverklaring al eerder een verklaring heeft afgelegd. Zo is op de comparitie al gesproken over de CMR-verklaring en het aantal vrachtwagens dat is geladen. [gedaagde] stelde in de conclusie van antwoord immers dat [eiser] al de spullen heeft meegenomen waar [eiser] stelde dat slechts 2 opleggers zijn geladen met één trekkend voertuig conform de CMR. Op de comparitie heeft [eiser] verklaard ‘Eerst is een oplegger gevuld en toen nog een tweede oplegger en alles is tegelijkertijd weggereden’. Nadien zijn ook de getuigen [zakenpartner gedaagde] , [getuige 4] en [getuige 5] bevraagd over de CMR, de vervoerde goederen en de bij de [adres 1] gemaakte camerabeelden van het inladen van goederen en vrachtwagenbewegingen. Bij deze verhoren is [eiser] in zijn hoedanigheid van eisende partij aanwezig geweest. [eiser] zelf is vervolgens als laatste getuige gehoord. Ter gelegenheid van dat verhoor heeft [eiser] verklaard dat er slechts twee opleggers zijn geladen en dat de reden dat er meerdere vrachtwagenbewegingen te zien zijn, gelegen is in het feit dat de opleggers niet konden overnachten aan de [adres 1] . Dit stemt niet overeen met de eerder afgelegde verklaring ter comparitie dat er twee opleggers zijn geladen en alles tegelijkertijd is weggereden. Niet duidelijk is geworden waarom [eiser] pas in zo’n laat stadium van de procedure op een cruciaal punt anders en meer heeft verklaard dan voorheen. Dat klemt des te meer omdat [eiser] heeft gewacht tot het moment waarop hij op verzoek van [gedaagde] als getuige werd gehoord om met deze gewijzigde verklaring te komen. De rechtbank acht de verklaring van [eiser] op dit punt dan ook ongeloofwaardig, zodat ook om die reden zijn verklaring met behoedzaamheid dient te worden gebruikt.
2.26.
Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van de verklaring van [zakenpartner gedaagde] als volgt. De rechtbank stelt voorop dat [zakenpartner gedaagde] geen formele procespartij is; dat zijn [eiser] en [gedaagde] . [zakenpartner gedaagde] is evenmin te kwalificeren als een materiële procespartij, omdat hij niet degene is wiens rechten en verplichtingen voorwerp zijn van de procedure en evenmin degene is die jegens de wederpartij gebonden en gerechtigd wordt door de uitspraak van de rechter. Dat hij betrokken is geweest bij zowel de aankoop van goederen als het afvoeren en verkopen daarvan en een eventuele veroordeling van [gedaagde] gevolgen kan hebben voor de conservatoir beslagen woning die [zakenpartner gedaagde] en [gedaagde] gezamenlijk bezitten en bewonen, maakt dat niet anders. Dit brengt met zich mee dat [zakenpartner gedaagde] geen partij-getuige is in de zin van artikel 164 Rv. Hij heeft echter wel een persoonlijk (financieel) belang bij deze zaak. Daarom moet ook de verklaring van [zakenpartner gedaagde] met behoedzaamheid te worden gebruikt.
2.27.
Gelet op het geleverde bewijs is [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [eiser] alle goederen heeft meegenomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals al is geoordeeld in overweging 4.12. van het tussenvonnis van 19 februari 2020 komt aan de CMR zelf geen bewijskracht toe. Uit het bijgebrachte bewijs blijkt ook niet dat de opsomming van de meegenomen goederen in die CMR feitelijk juist is, gelet op discrepanties tussen de CMR en de verklaringen. De rechtbank wijst in dat verband onder meer op de verklaring van [zakenpartner gedaagde] dat er op de videobeelden diverse goederen te zien zijn die worden ingeladen in een vrachtwagen die niet op de CMR staan. Dit vindt steun in de verklaring van [getuige 1] dat er op de CMR minder toestellen staan dan hij in de loods (van [eiser] ) heeft gezien en de verklaring van [getuige 3] dat hij bij [eiser] GHD’s heeft gekocht alsmede de betreffende beeldfragmenten waarop onder meer te zien is dat er een volle krat met barbells wordt ingeladen terwijl er 10 barbells+stokken op de CMR staan (videofragment 8076 zijdens [gedaagde] ). Daarbij komt nog dat ook volgens [eiser] zelf de CMR geen juiste weergave is van de goederen die door hem zijn meegenomen; hij heeft immers bevestigd dat hij GHD’s heeft ontvangen die niet op de vrachtbrief staan. Ook klopt het overzicht van [eiser] van de verkochte goederen niet met de goederen die op de CMR staan, zo heeft [eiser] 4 [merk 1] -toestellen verkocht en staan er slechts 3 [merk 1] -toestellen op de CMR.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat ook uit de hoeveelheid vrachtwagens die blijkens de camerabeelden goederen zijn komen ophalen, blijkt dat [eiser] niet slechts de spullen van de CMR heeft meegenomen maar alle goederen. De rechtbank stelt vast dat er op de camerabeelden van 8, 9 en 10 augustus 2016 per dag minimaal 2 trailers bestaand uit een trekkend voertuig en een oplegger voorzien van de tekst ‘ [transportbedrijf eiser] ’ te zien zijn die aankomen en vertrekken. [eiser] heeft daarover verklaard tijdens zijn getuigenverhoor dat de gevulde trailers op 10 augustus 2016 zijn weggereden en dat er eerder dan 10 augustus 2016 opleggers zijn weggereden omdat deze vanwege een gebrek aan faciliteiten niet aan de [adres 1] konden blijven. Naast het feit dat de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig vindt gezien het tijdstip waarop [eiser] deze verklaring heeft gegeven, zoals al is uiteengezet onder overweging 2.25., vindt deze verklaring van [eiser] ook geen steun in andere verklaringen van bijvoorbeeld [getuige 4] of [getuige 5] . Sterker nog, op de camerabeelden is juist zichtbaar dat er in de nacht van 8 op 9 augustus 2016 een oplegger van Rynart International op het terrein aanwezig is. Hiermee is komen vast te staan dat de verklaring van [eiser] op dit punt onjuist is. Dat brengt ook met zich mee dat aan de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] , die verklaren over het lossen van twee vrachtwagens, niet de conclusie kan worden verbonden dat [eiser] slechts de op dat moment geloste goederen van de [adres 1] heeft meegenomen. De rechtbank acht op grond van de beelden dus bewezen dat [eiser] een veel grotere hoeveelheid goederen heeft meegenomen dan op de CMR staat en wel een dusdanige hoeveelheid goederen dat daarvoor veel meer dan 2 opleggers nodig waren.
Dat [eiser] alle goederen heeft meegenomen, stemt verder overeen met de eigendomsvoorbehouden in de overeenkomsten en de verklaring van [eiser] ter gelegenheid van het getuigenverhoor dat het idee was dat de goederen die met zijn geld gekocht waren, van hem bleven en dat [eiser] van zijn advocaat begrepen heeft dat dit ongeldige eigendomsvoorbehouden waren. [eiser] heeft ten tijde van het ophalen van de goederen in augustus 2016 dus nog in de veronderstelling verkeerd dat hij eigenaar was van alle goederen die met het door hem geleende geld waren gekocht. Dat blijkt ook de verklaring van [getuige 6] , die heeft verklaard dat [eiser] zei dat de goederen (die door [merk 1] in 2019 of 2020 werden teruggekocht) van hem waren omdat hij de investeerder was.
2.28.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is welke waarde aan de meegenomen goederen toekomt. [eiser] heeft in dat verband aan de rechtbank verzocht om de goederen te specificeren en te voorzien van een waarde. De rechtbank overweegt dat beide partijen er in dit geding niet in zijn geslaagd om een (kloppend) overzicht over te leggen van welke goederen precies door [eiser] zijn meegenomen. De bewijslast met betrekking tot de meegenomen goederen rust op [gedaagde] en zij moet ook in staat zijn geweest een inventarislijst te maken van hetgeen zich in het gebouw aan de [adres 1] heeft bevonden en wat daarvan door [eiser] is meegenomen, is verkocht danwel eigendom van derden was. Dat heeft zij nagelaten. Maar ook moet in ogenschouw worden genomen dat [eiser] de goederen heeft meegenomen en, hoewel dit in zijn invloedssfeer lag, hiervan eveneens geen juiste opgave heeft bijgehouden. [eiser] heeft immers eerst verwezen naar de CMR voor een opgave van de meegenomen goederen en later een overzicht overgelegd van (on)verkochte goederen, maar gelet op hetgeen hiervoor onder 2.27. is overwogen, is die opgave niet volledig.
Bij de beoordeling van de vraag welke consequenties dit heeft, maakt de rechtbank onderscheid tussen de goederen die zijn aangeschaft ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf 3] aan de [adres 1] en de goederen die oorspronkelijk aan de [straatnaam 1] stonden en zijn meegegaan naar de [adres 1] .
2.29.
Ten aanzien van de goederen die oorspronkelijk aan de [straatnaam 1] stonden en zijn meegegaan naar de [adres 1] overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat [eiser] ook goederen heeft meegenomen die afkomstig waren van de [straatnaam 1] . Immers, [zakenpartner gedaagde] , [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat er bij de [adres 1] ook apparatuur stond die afkomstig was uit de sportschool aan de [straatnaam 1] en [eiser] zelf heeft verklaard dat hij in overleg nog oude spullen van de [straatnaam 1] heeft meegenomen. Een overzicht van welke specifieke goederen dit betreft, ontbreekt echter. Er zijn ook geen andere bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld welke goederen dit betreft. Omdat op [gedaagde] de bewijslast rust, realiseert zich hier het bewijsrisico. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat zich onder de meegenomen goederen ook goederen bevonden die afkomstig waren van de [straatnaam 1] (en dus niet zijn aangeschaft met het geld dat van [eiser] was geleend).
Datzelfde geldt ten aanzien van de voorraad [bedrijf 5] die [gedaagde] onder punt 20. van de conclusie na enquête noemt. Het gevolg is dat het verrekeningsverweer ten aanzien van deze goederen niet slaagt.
2.30.
Ten aanzien van de goederen die zijn aangeschaft ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf 3] aan de [adres 1] , overweegt de rechtbank als volgt. Gezien hetgeen hiervoor onder 2.27. is overwogen, staat vast dat [eiser] in augustus 2016 in ieder geval alle goederen heeft meegenomen die met het door hem geleende geld waren aangeschaft. Welke goederen dit zijn, kan worden vastgesteld op basis van de aankoopfacturen die [gedaagde] heeft overgelegd. Dat een inventarislijst van de meegenomen goederen ontbreekt, heeft aldus geen gevolgen.
[eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] een deel van de goederen die zijn aangeschaft bij [merk 1] heeft geretourneerd. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt in productie 29 de creditfacturen van [merk 1] overgelegd alsmede de facturen van [merk 1] waarop deze creditfacturen zien. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat productie 29 geen betrekking heeft op facturen van [merk 1] . Die stelling van [gedaagde] kan de rechtbank niet volgen, gezien de inhoud van productie 29 van [eiser] , te weten facturen waar linksboven [merk 1] staat vermeld en onderaan de pagina gegevens over Bookkeeping and administration. Gelet op de inhoud van de creditnota’s, waaronder de artikelgegevens en de verwijzing naar de facturen waarop deze creditnota’s betrekking hebben danwel mee verrekend worden, is vast komen te staan dat deze goederen door [gedaagde] zijn geretourneerd en dus niet langer te gelden hebben als goederen die zijn aangeschaft ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf 3] . Dit heeft tot gevolg dat deze goederen voor het vervolg buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Vervolgens dient de waarde van de overige goederen te worden vastgesteld op het moment van verrekening, zijnde het tijdstip van het meenemen van de goederen. [gedaagde] heeft betoogd dat de waarde van de goederen in werkelijkheid hoger ligt omdat er een forse korting is bedongen. Ook behouden de goederen volgens [gedaagde] lang hun waarde, zodat geen waardevermindering heeft plaatsgevonden. [getuige 2] heeft verklaard dat de door [bedrijf 3] gekochte toestellen van [bedrijf 2] na 2 tot 3 jaar nog steeds de waarde hebben zoals genoemd op de orderbevestiging, dit in verband met de hoge korting die is bedongen. Daar staat tegenover dat [getuige 6] heeft verklaard dat het in de branche heel gebruikelijk is om de bruto prijzen hoog weg te zetten en daar veel korting op te geven, dat de korting groter is naarmate het project groter is, dat de marktwaarde los staat van de bruto prijs en dat het gebruikelijk is 20% waardevermindering per jaar af te schrijven. Voorts blijkt uit de stukken dat op de verkoop van de goederen aan [koper] en [naam 4] door [gedaagde] en/of [zakenpartner gedaagde] eveneens een korting is gegeven. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om bij het bepalen van de marktwaarde uit te gaan van de nettoprijzen van de goederen. Dat is bovendien de waarde die [bedrijf 3] destijds voor de goederen wilde betalen en de waarde die de goederen volgens haar dus hadden.
Ten aanzien van de waardevermindering van de meegenomen goederen heeft de rechtbank geen redenen om aan de verklaring van [getuige 2] meer waarde toe te kennen dan die van [getuige 6] of andersom. De door [getuige 6] genoemde waardevermindering van 20% per jaar komt de rechtbank echter gebruikelijk en redelijk voor. Mede gelet op het bewijsrisico dat op [gedaagde] rust, gaat de rechtbank uit van een waardevermindering van 20% omdat de goederen ten tijde van het meenemen door [eiser] ruim een jaar oud waren.
Verder heeft [eiser] terecht aangevoerd dat op de aankoopfacturen posten staan opgenomen die geen waarde van de goederen vertegenwoordigen, zoals de BTW en de transport- en installatiekosten.
Dat betekent dat de rechtbank de aankoopfacturen zonder BTW tot uitgangspunt neemt, minus de aan [merk 1] geretourneerde goederen en de transport- en installatiekosten en een waardevermindering van 20%.
2.31.
De rechtbank komt daarbij tot de volgende berekening:
- Goederen [merk 1] :
factuur 201500240 € 35.595,00 +
factuur 201500040 € 43.260,00 +
factuur 201500248 € 425,00 +
vracht- en installatiekosten (factuur 201500240) € 1.500,00 –
creditfactuur 201500283 € 425,00 –
creditfactuur 201500286 € 628,97 –
creditfactuur 201500586 € 9.806,86 –
Totaal € 66.919,17
- Goederen [bedrijf 2] :
factuurbedrag € 55.000,00 +
transportkosten € 421,62 –
installatiekosten € 4.560,00 –
Totaal € 50.018,38
- Goederen [bedrijf 5] :
invoicenummer 29555 € 59.898,00 +
Packing € 411,00 –
Insurance € 638,00 –
Transport € 722,00 –
invoicenummer 2887 € 880,00 +
Totaal € 59.007,00
- Goederen [merk 2] :
Facturen 22004392, 22005469 en 220064523 van ieder € 6.713,28
Totaal € 20.139,84
- Goederen [naam 7] :
factuurnummer 99306
Totaal € 954,54
Het totaalbedrag van de aankoopfacturen zonder BTW minus de aan [merk 1] geretourneerde goederen en de transport- en installatiekosten bedraagt daarmee € 197.038,93. Hierop moet nog in mindering worden gebracht de waardevermindering van 20%. Dit is een bedrag van
€ 39.407,79 (€ 197.038,93/5). De waarde van de goederen bedroeg dus € 157.038,93.
2.32.
Hoewel [gedaagde] daarmee niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de waarde van de meegenomen goederen de waarde van de openstaande lening overtrof, is wel komen vast te staan dat die waarde het (lagere) bedrag van € 157.038,93 betreft. Het verrekeningsverweer slaagt dus voor dat bedrag.
2.33.
Uit het bovenstaande volgt tevens dat, nog los van het geschilpunt of [gedaagde] de debetnota van 8 augustus 2016 voor een bedrag van € 100.000,00 van [eiser] heeft ontvangen, het niet juist kan zijn dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] terzake de meegenomen goederen zoals weergegeven op de CMR een bedrag van
€ 100.000,00 in mindering zou mogen brengen op het openstaande bedrag van de lening, zoals [eiser] stelt. Er is immers vast komen te staan dat [eiser] niet alleen de goederen van de CMR heeft meegenomen maar alle goederen die zijn aangeschaft met het geleende geld. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten komen vast te staan dat [gedaagde] desondanks heeft ingestemd met verrekening met een bedrag van slechts € 100.000,00 zijn niet gebleken. Dat [gedaagde] in 2017 heeft gevraagd naar een overzicht van de lening, maakt dat niet anders.
Conclusie
2.34.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] er in is geslaagd om te bewijzen dat [eiser] alle goederen heeft meegenomen die zijn aangeschaft met het geld dat van [eiser] is geleend. De waarde daarvan bedraagt ten tijde van het meenemen volgens de rechtbank
€ 157.038,93. Dat bedrag moet op grond van verrekening in mindering worden gebracht op het openstaande bedrag van de leningen vermeerderd met het door [eiser] al (foutief) in mindering gebrachte bedrag van € 100.000,00. Dat betekent dat de vordering van [eiser] moet worden toegewezen tot een bedrag van € 117.131,85 (€ 174.170,78 plus € 100.000,00 minus € 157.038,93).
Nevenvorderingen
2.35.
De gevorderde contractuele rente van 6,5 % per jaar vanaf 2 oktober 2018 moet worden toegewezen omdat dit niet is weersproken. De onder 5. gevorderde wettelijke handelsrente kan niet worden toegewezen omdat geen sprake is van een handelsrelatie. De gevorderde wettelijke rente is ook niet toewijsbaar ten aanzien van de hoofdsom, omdat [gedaagde] daarover al contractuele rente is verschuldigd.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet weersproken. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal conform het in het Besluit bepaalde tarief worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
Proceskosten
2.36.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren. [eiser] en [gedaagde] moeten dus hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 117.131,85 (éénhonderdzeventienduizendéénhonderdéénendertig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 6,5% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 2 november 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.355,05 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.