ECLI:NL:RBZWB:2022:7216

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte en een eerdere WW-uitkering. Het UWV kende hem een uitkering toe met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 47,45%, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 50,24%. Eiser was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven te reageren op een rapportage van een arbeidsdeskundige. Uiteindelijk hebben partijen toestemming gegeven voor afdoening zonder nadere zitting, waarna de rechtbank op 18 oktober 2022 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die aantonen dat hij meer of anders beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen. De rechtbank oordeelt dat de geselecteerde functies passend zijn en dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft berekend. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, maar het UWV wordt wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5017 WIA

uitspraak van 29 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B. Çiçek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 19 april 2021 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 4 december 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,45%.
1.2
Met het bestreden besluit van 15 oktober 2021 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet helemaal juist is vastgesteld en het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 50,24%.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [woordvoerder verweerder] namens het UWV.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 24 mei 2022. Eiser heeft bij brief van 14 juni 2022 gereageerd. Door het UWV is vervolgens op 5 juli 2022 een reactie ingezonden.
1.6
Partijen hebben toestemming gegeven voor afdoening zonder nadere
zitting. De rechtbank heeft op 18 oktober 2022 het onderzoek gesloten

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als klantadviseur. Na dat dienstverband kreeg hij een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Op 8 december 2018 heeft eiser zich per 7 december 2018 ziek gemeld vanuit de WW. Aan eiser is vervolgens een ZW-uitkering toegekend. Op 14 september 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft in het primaire besluit aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 4 december 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,45%. Met het bestreden besluit van 15 oktober 2021 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet helemaal juist is vastgesteld en het arbeidsongeschiktheids-percentage gewijzigd naar 50,24%.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft het medisch dossier van eiser bestudeerd en is aanwezig geweest bij de hoorzitting op 20 september 2021. De verzekeringsarts b&b overweegt dat in de door de primaire arts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 februari 2021 reeds uitgebreide beperkingen zijn gesteld voor wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren alsmede om preventieve redenen een ruime urenbeperking. Gelet op de beschreven onderliggende psychische problematiek is het verdedigbaar dat er nog aanzienlijke beperkingen zijn gesteld. Vanwege de ervaren bijwerkingen van slaperigheid en sufheid de volgende dag na inname van medicatie ziet de verzekeringsarts b&b tevens grond om in aanvulling een beperking te stellen ten aanzien van werkomstandigheden met een verhoogd persoonlijk risico, waaronder het werken op hoogte, het werken met onbeschermde gevaarlijke machines en beroepsvervoer. Omdat de behandeling inmiddels in de afrondende fase was en ook vanuit de behandelaars ingezet werd op daginvulling en hervatten van werk ziet de verzekeringsarts b&b geen medische grond om daarnaast nog meer beperkingen dan reeds gesteld aan de orde te achten op datum in geding.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 8 oktober 2021.
4.2
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeids-ongeschikt is te achten.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer of anders beperkt is dan in de FML van 8 oktober 2021 is aangenomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 8 oktober 2021.
5.1
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code: 267041), archiefmedewerker (Sbc-code: 553020) en papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (Sbc-code: 268040).
5.2
Naar aanleiding van een vraag van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b van het UWV op 24 mei 2022 een rapportage ingezonden. Hierin heeft de arbeidsdeskundige b&b een aantal functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd.
De volgende functies zijn ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen producten) (Sbc-code: 111180), archiefmedewerker (Sbc-code: 553020) en samensteller kunststof- en rubberproducten (Sbc-code: 271130). Op 14 juni 2022 is van de zijde van eiser gereageerd op de rapportage van 24 mei 2022. Op 5 juli 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b hierop gereageerd.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies niet passend zijn en verwijst daarvoor naar de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 14 oktober 2021, 24 mei 2022 en 5 juli 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.4
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 57,68%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
5.5
Het bestreden besluit is pas in beroep voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. Daarom is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvullende motivering niet leidt tot een wijziging van het standpunt van het UWV dat eiser 35 tot 80% arbeidsongeschikt moet worden geacht
.Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 Awb dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV daarnaast om die reden veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 29 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.