ECLI:NL:RBZWB:2022:7213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7032
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2022 wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser, die tot 1 juni 2015 als kwaliteitscontroleur werkte, is sinds 7 september 2017 arbeidsongeschikt door fysieke klachten. Het UWV kende hem een WIA-uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 43,70%, maar eiser was het niet eens met deze beslissing en diende een beroep in.

De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat het UWV op 11 september 2019 een WIA-uitkering heeft toegekend, die later in bezwaar werd gehandhaafd. Eiser heeft verschillende medische rapporten ingediend, waaronder een expertiserapport dat aanvullende beperkingen claimt. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door hen vastgestelde beperkingen adequaat zijn.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af, omdat er geen voldoende onderbouwing is voor de geclaimde aanvullende beperkingen en de gestelde angststoornis. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 43,70% heeft vastgesteld. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld, en het UWV moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7032 WIA

uitspraak van 29 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.M.W.A. van der Hoeven,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda),
gemachtigde: [woordvoerder verweerder]

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 11 september 2019 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 5 september 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,70%. Met het bestreden besluit van 11 mei 2020 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en aanvullingen daarop.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde. De gemachtigde van het UWV heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiser is tot 1 juni 2015 werkzaam geweest als kwaliteitscontroleur voor 37,93 uur per week. Hij is op 7 september 2017, vanuit de WW, uitgevallen vanwege fysieke klachten. Het UWV heeft aan eiser vanaf 7 december 2017 een ZW-uitkering toegekend, welke uitkering eiser tot het einde van de wachttijd ononderbroken heeft ontvangen. Bij het primaire besluit heeft het UWV aan eiser, vanaf 5 september 2019 tot en met 10 november 2019, een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,70%. Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd, eiser op 20 augustus 2019 tijdens het spreekuur onderzocht en op 20 augustus 2019 gerapporteerd. De verzekeringsarts stelt als diagnose een voetfractuur, overige fracturen en een aangeboren afwijking van hart/vaten. Eiser is aangewezen op rugsparend en linkervoet sparend werk, waarbij hij beperkt is voor lang staan, lopen en zitten. Staan en lopen dienen het liefst afwisselend plaats te vinden met zitten en langdurig gedwongen houdingen of standen en sterke schokken of trillingen aan de rug en linkervoet dienen vermeden te worden. Eiser is verder beperkt voor hoogfrequente en extreme rompbewerkingen, voor krachtfuncties (in het bijzonder qua zware belasting en piekbelastingen), voor zwaar tillen, voor werken boven schouderhoogte en er geldt een verhoogd persoonlijk risico.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 augustus 2019.
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft eveneens het dossier (inclusief alle door eiser in bezwaar ingebrachte informatie) bestudeerd, hij was aanwezig tijdens de hoorzitting en heeft op 2 april 2020 gerapporteerd. Volgens de verzekeringsarts b&b is het onderzoek van de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig uitgevoerd, waarbij de aanwezige klachten en de ervaren beperkingen aan de orde zijn gesteld. Er heeft vervolgens een voldoende uitgebreid, op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft de conclusie gebaseerd op de in het dossier aanwezig gegevens, de anamnese, het eigen onderzoek en de ingewonnen informatie. De conclusies zijn ook consistent. De verzekeringsarts b&b heeft in bezwaar ook nog informatie bij de huisarts opgevraagd, maar de ontvangen informatie gaf geen aanleiding de gestelde beperkingen bij te stellen. Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] neemt geen situatie als bedoeld in Geen Duurzaam Beschikbare Mogelijkheden (GDBM) aan noch ziet hij aanleiding voor een medische urenbeperking. De in de bezwaargronden opgenomen verwijzing naar een allergie is niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b handhaaft de door verzekeringsarts [verzekeringsarts] gestelde beperkingen.
4.2
Eiser heeft een op zijn verzoek opgesteld expertiserapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] ingediend. Uit het expertiserapport volgt de verwijzing naar onder meer de diagnose angststoornis, dat er geen sprake is van GDBM en dat eiser aanvullende beperkingen claimt (naast de reeds door het UWV aangenomen beperkingen) voor de rubrieken I, II, III, IV en VI. Zo stelt eiser dat hij ook aangewezen is op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder hoog handelingstempo. Het persoonlijk risico heeft betrekking op draaiende machines en autorijden (door zijn medicatie). Eiser kan geen afstand nemen van emotionele problemen van anderen, is beperkt voor het hanteren van conflicten en is aangewezen op werk zonder leidinggevende aspecten en patiëntencontact. Eiser is verhoogd vatbaar voor infecties, beperkt voor (trappen)lopen, hij kan in de avond niet werken en er geldt een urenbeperking van 20 uur per week. Eiser verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de fracturen en de long- en hartklepproblematiek. Naar aanleiding van het door eiser in beroep ingediende expertiserapport heeft verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b 2] de beperking van beoordelingspunt 1.9.9 [1] van een extra toelichting voorzien en tevens is een extra beperking bij beoordelingspunt 3.9.4 [2] opgenomen (zie FML van 2 mei 2022). De extra toelichting bij beoordelingspunt 1.9.9 ziet op het gegeven dat bij eiser, voorafgaand aan de datum in geding, net onder de huid een hartritmemonitor is geplaatst. De verzekeringsarts b&b acht daarom het professioneel besturen van voertuigen niet geïndiceerd. De extra beperking bij beoordelingspunt 3.9.4 is terug te voeren op het gegeven dat eiser een hartklepaandoening heeft en dat bij deze aandoening er het risico bestaat om een infectie aan het hart op te lopen als er elders in het lichaam een ontsteking is. Bacteriën kunnen dan via de bloedbaan in het hart terechtkomen en zich nestelen op de binnenbekleding van het hart en de kleppen. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien de overige aangevoerde aanvullende beperkingen – in het bijzonder ten aanzien van de angststoornis en de aangegeven urenbeperking – over te nemen.
De informatie van eiser uit het expertiserapport geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het UWV op goede gronden de aangevoerde angststoornis afwijst. Noch uit de beoordelingen door de verzekeringsartsen noch uit de beoordeling in het expertiserapport volgen aanknopingspunten voor de gestelde angststoornis. Ook de informatie van de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ strekken niet tot die conclusie en eiser is niet voor de angststoornis onder behandeling. De gestelde angststoornis is onvoldoende geobjectiveerd. Dat geldt ook voor de overige geclaimde aanvullende beperkingen van de rubrieken I, II, III, IV en V van de FML. De geclaimde urenbeperking ziet op een verstoorde slaap, maar de verzekeringsarts b&b heeft ter weerlegging verwezen naar de “Standaard Duurbelasting in Arbeid”. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV op goede gronden erop gewezen dat in de onderhavige zaak niet aan de voorwaarden voor het aannemen van een urenbeperking wordt voldaan. De pijnklachten van eiser – die aan de verstoorde slaap ten grondslag liggen – zijn voldoende gecompenseerd door de reeds aangenomen lichamelijke beperkingen voor onder meer tillen, torderen, lopen, zitten en staan. De rechtbank wijst het beroep op toekenning van een urenbeperking af.
Het verzoek om een deskundige te benoemen, wijst de rechtbank eveneens af. De rechtbank twijfelt namelijk niet aan de belastbaarheid die het UWV heeft aangenomen..
Niet gebleken is dat in de FML van 2 mei 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in alle functies de in het expertiserapport aangegeven urenbeperking van 20 uur per week wordt overschreden, dat in de functie van textielproductenmaker (SBC-code 111160) zijn handelingstempo wordt overschreden en dat de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) zijn belastbaarheid (door de veelvuldige storingen) overschrijdt.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de arbeidsdeskundige b&b van 6 mei 2020 en 11 mei 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,70%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 september 2019 heeft vastgesteld op 43,70%
.
7. Nu het UWV in beroep de FML heeft gewijzigd, was het bestreden besluit niet voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. Deze schending wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten worden begroot op € 1.518,00 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft een vergoeding gevorderd voor de door hem gemaakte deskundigenkosten en reiskosten, maar omdat hij deze kosten niet heeft onderbouwd, komen deze niet voor toewijzing in aanmerking. Daarnaast moet het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 48,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2022 door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Persoonlijk risico.
2.Overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden.