ECLI:NL:RBZWB:2022:7208
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E.A.M. Gerritse, op 24 augustus 2022 beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit beroep was ingesteld omdat verweerder volgens verzoekster niet tijdig had beslist op haar verzoek van 15 oktober 2021. Op 25 oktober 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, aangezien de gewenste stukken inmiddels waren ontvangen.
De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek tot proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits rekening wordt gehouden met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft overwogen dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Aangezien verweerder geen bezwaar had tegen de veroordeling, heeft de rechtbank het verzoek toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 29 november 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.