ECLI:NL:RBZWB:2022:7208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4337
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.E.A.M. Gerritse, op 24 augustus 2022 beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit beroep was ingesteld omdat verweerder volgens verzoekster niet tijdig had beslist op haar verzoek van 15 oktober 2021. Op 25 oktober 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, aangezien de gewenste stukken inmiddels waren ontvangen.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek tot proceskostenveroordeling. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits rekening wordt gehouden met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft overwogen dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. Aangezien verweerder geen bezwaar had tegen de veroordeling, heeft de rechtbank het verzoek toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 29 november 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.E.A.M. Gerritse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 24 augustus 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 15 oktober 2021.
Verzoekster heeft bij brief van 25 oktober 2022 het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, omdat de gewenste stukken inmiddels van verweerder zijn ontvangen.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits daarbij rekening wordt gehouden met het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Nu verweerder geen bezwaar heeft tegen een veroordeling in de proceskosten, wordt het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.