ECLI:NL:RBZWB:2022:7207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9659
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak tegen UWV

In deze zaak heeft verzoekster, die een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV. Het UWV had op 14 oktober 2020 het bezwaar van de voormalige werkgever van verzoekster gegrond verklaard en de uitkering per 26 november 2020 ingetrokken, omdat verzoekster minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door een gemachtigde. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 heeft de rechtbank op 4 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, onvoldoende zorgvuldig was. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Op 22 augustus 2022 heeft het UWV het besluit herzien en verzoekster een IVA-uitkering toegekend, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV verzoekster tegemoet is gekomen en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.518,-. Daarnaast is het UWV verplicht om het griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9659
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 op het verzoek om proceskostenvergoeding in de zaak tussen in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (UWV)

(gemachtigde: [woordvoerder verweerder] ).

Procesverloop

1.1
In het besluit van 20 september 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de WGA-loonaanvullingsuitkering van verzoekster ongewijzigd voortgezet. Bij besluit van
14 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de voormalige werkgever tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de WGA-loonaanvullings-uitkering vanaf 26 november 2020 ingetrokken, omdat verzoekster minder dan 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA.
1.2
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 21 januari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3
De rechtbank heeft op 4 maart 2022 een tussenuitspraak gedaan. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek – dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt – onvoldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De rechtbank heeft een zogeheten ‘bestuurlijke lus’ toegepast en heeft het UWV in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen.
1.4
Bij besluit van 22 augustus 2022 heeft het UWV het bestreden besluit herzien en in plaats daarvan besloten om verzoekster vanaf 13 mei 2019 een IVA-uitkering toe te kennen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, namelijk de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Desgevraagd heeft het UWV de rechtbank bericht dat het UWV zich kan verenigingen met het verzoek om de proceskosten zoals vermeld in het formulier proceskosten van 10 oktober 2022.

Overwegingen

2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
3.1
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
3.2
Verzoekster was tijdens de bezwaarfase enkel als derde-partij betrokken. Zij heeft zelf geen bezwaarschrift ingediend tegen het primaire besluit en in dat verband dus ook geen kosten gemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
3.3
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 29 november 2022 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.