ECLI:NL:RBZWB:2022:7177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
02-041212-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor ernstige gevaarzetting en weigering bloedonderzoek

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die met zijn personenauto een politievoertuig heeft geramd en vervolgens weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan ernstige gevaarzetting door verkeersregels in ernstige mate te schenden. Dit gedrag vond plaats op de snelweg A16, waar de verdachte met hoge snelheid van links naar rechts slingerde en een stop- en volgteken van de politie negeerde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk deze verkeersregels had geschonden, wat gevaar voor andere weggebruikers met zich meebracht. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het weigeren van medewerking aan een bloedonderzoek, ondanks een bevel van de hulpofficier van justitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/041212-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. M.H.A. Horsch, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • heeft geprobeerd twee verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn personenauto in te rijden op hun dienstvoertuig
  • als bestuurder van een personenauto de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor andere weggebruikers gevaar liepen op de dood of zwaar lichamelijk letsel
  • heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek ondanks een daartoe gegeven bevel door de hulpofficier van justitie

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid ingereden op een rijdend politievoertuig waarin twee verbalisanten zaten. Door zo te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aan die verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, welke kans bewust door verdachte is aanvaard
(feit 1).
Verdachte heeft opzettelijk in ernstige mate verkeersregels overtreden, waardoor er gevaar voor andere weggebruikers te duchten was. Verdachte is op de snelweg met zijn auto van links naar rechts geslingerd, heeft de politie proberen in te halen over een grasstrook, heeft een stop- en volgteken van de politie genegeerd en heeft met zijn auto scherp naar links gestuurd, waardoor hij in aanrijding is gekomen met het politievoertuig dat naast hem reed
(feit 2).
Na de aanrijding heeft verdachte geen medewerking willen verlenen aan een bloedonderzoek ondanks een daartoe gegeven bevel door de hulpofficier van justitie
(feit 3)
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de poging tot zware mishandeling
(feit 1)niet kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat een politievoertuig plotseling voor hem ging rijden en dat hij daardoor hard moest remmen, waardoor hij de controle over het stuur verloor en in aanrijding kwam met het naast hem rijdende politievoertuig. [getuige] (de bijrijder van verdachte) heeft bij de rechter-commissaris eensluidend verklaard. De politieverklaring van [getuige] luidt weliswaar anders, maar aan die verklaring kan geen waarde worden gehecht. Dat verhoor is namelijk niet met behulp van een tolk afgenomen. Indien wordt aangenomen dat sprake was van een opzettelijk inrijden, geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het ernstig verwonden van de verbalisanten.
In het verlengde van het voorgaande moet verdachte ook worden vrijgesproken van de ernstige gevaarzetting
(feit 2).
Dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek
(feit 3)kan ook niet worden bewezen
.Verdachte verkeerde in verwarde toestand en heeft niet begrepen dat dit aan hem is gevraagd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 16 februari 2022 omstreeks 23:50 uur op de Rijksweg A16 in Breda een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een personenauto van het merk Nissan (model Qashqai) en een politievoertuig van het merk Mercedes (model Vito). Verdachte was de bestuurder van de Nissan en [getuige] was de bijrijder. De inzittenden van de Mercedes waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Ten tijde van deze aanrijding reed er een ander politievoertuig, een Audi A6, vóór de Nissan. In deze Audi zaten de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
De toedracht van het ongeval
De officier van justitie en de verdediging verschillen van mening van de toedracht van het ongeval. De verklaring die verdachte heeft gegeven over de aanrijding is beduidend anders dan de verklaringen van de vier genoemde verbalisanten.
De rechtbank gaat uit van de op ambtseed/belofte afgelegde verklaringen van de verbalisanten. Niet alleen hebben zij op hoofdlijnen en op cruciale punten eensluidend verklaard, maar ook passen deze verklaringen volledig bij dat wat [getuige] één dag na de aanrijding bij de politie heeft verklaard. Aan de latere getuigenverklaring die [getuige] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris hecht de rechtbank geen geloof, nu die verklaring acht maanden na dato is afgelegd en op geen enkel punt overeenkomt met zijn eerdere verklaring. Gezien het voorgaande wordt ook de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Uitgaande van de verklaringen van de vier verbalisanten stelt de rechtbank over de toedracht van het ongeval vast dat de Audi ter hoogte van knooppunt Hazeldonk vóór de Nissan van verdachte is gaan rijden. Er is toen een volgteken gegeven aan verdachte. Verdachte gaf daaraan geen gevolg en probeerde de Audi in te halen, waarbij hij meerdere keren met zijn Nissan van links naar rechts over de weg slingerde. Hierna werd een stopteken gegeven door de Audi. Ook hieraan gaf verdachte geen gevolg. In plaats van te stoppen, stuurde verdachte de Nissan scherp naar links, waardoor hij de Mercedes die naast hem reed aan de rechtervoorzijde ramde. Dit gebeurde met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur.
Als gevolg van de aanrijding liep de Mercedes zodanige schade op, dat hiermee niet meer kon worden gereden; het rechtervoorwiel functioneerde niet goed meer.
Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte heeft willen ontkomen aan de politie en dat hij opzettelijk met zijn Nissan is ingereden op de Mercedes waarin de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten.
Ten aanzien van feit 1
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank is met partijen van oordeel dat van vol opzet aan de zijde van verdachte niet is gebleken.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens ziet gesteld, is of verdachte voorwaardelijk opzet had. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld, of het handelen van verdachte zou hebben kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij de twee voornoemde verbalisanten. Naar algemene ervaringsregels kan wel worden aangenomen dat zij letsel hadden kunnen oplopen, maar niet dat de kans op
zwaarlichamelijk letsel
aanmerkelijkwas. Daarvoor biedt het onderliggende dossier onvoldoende aanknopingspunten. Met name mist de rechtbank een taxatie van een ongeval expert over de grootte van de kans op zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden in de Mercedes bestelbus bij de vastgestelde zijwaartse aanrijding tussen de Nissan Quasqai en de Mercedes bestelbus, terwijl beide voertuigen vlak voor de aanrijding parallel aan elkaar reden met een snelheid van ongeveer 60 km per uur.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde rijgedrag dat heeft geleid tot de aanrijding (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met de door hem bestuurde Nissan op de A16 meerdere keren van links naar rechts is geslingerd, dat hij een volg- en stopteken heeft genegeerd en dat hij de Nissan scherp naar links heeft gestuurd, waardoor hij in aanrijding kwam met de Mercedes.
De rechtbank overweegt dat het negeren van een volg- en stopteken uitdrukkelijk in artikel 5a lid 1, onderdeel l, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wordt benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De onder lid 1 gegeven lijst van verkeersgedragingen betreft overigens geen limitatieve opsomming. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het meerdere keren over de weg slingeren met een personenauto en het maken van een scherpe stuurbeweging in de richting van een ander rijdend voertuig worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, lid 1, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels in de nabijheid van andere voertuigen. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden op de A16, een drukke verkeersader in Nederland, waar ook rond middernacht andere weggebruikers zijn te verwachten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank heeft op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte al vastgesteld dat verdachte wilde ontkomen aan de politie en met dat doel opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels heeft geschonden.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat met kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers wanneer een bestuurder van een personenauto op een snelweg tracht te ontkomen aan de politie en daartoe meerdere verkeersmanoeuvres uitvoert zoals verdachte dat heeft gedaan. Verdachte heeft door zijn handelen ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij er zodanige schade is toegebracht aan het politievoertuig dat hiermee niet meer kon worden gereden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Feit 3
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bevel tot bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. Voor de rechtbank staat vast dat er aanleiding bestond voor het doen van zo’n onderzoek en dat daartoe een bevel is gegeven door de hulpofficier van justitie. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte meerdere keren op niet misverstane wijze is gevraagd om zijn medewerking daaraan te verlenen. Het dossier geeft er geen blijk van dat verdachte op dat moment in verwarde toestand was en niet kon begrijpen wat hem werd gevraagd. Ook na controle van verdachte door een dokter bleef verdachte volharden in zijn weigering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op 16 februari 2022 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto, gekentekend
[kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A16, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met dat voertuig op voornoemde weg meermalen van links naar rechts te slingeren en
- een stop- en volgteken te negeren en
- met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig scherp naar links te sturen waardoor zijn voertuig in aanrijding is gekomen met een op voornoemde weg rijdend politievoertuig,
door welke verkeersgedragingen van verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
feit 3
op 17 februari 2022 te Breda als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (gekentekend [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een taakstraf, eventueel aan te vullen met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige gevaarzetting als bedoeld in artikel 5a WVW. Hij heeft als bestuurder van een auto een volg- en stopteken van de politie genegeerd, is met zijn auto meerdere keren heen en weer gaan slingeren op een snelweg en heeft opzettelijk een politievoertuig geramd, dit alles met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur. Door dit rijgedrag heeft verdachte onaanvaardbare risico’s genomen en andere weggebruikers in gevaar gebracht. Het is een gelukkig toeval dat niemand als gevolg van het handelen van verdachte (ernstig) gewond is geraakt.
Daarnaast heeft verdachte na de aanrijding geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek ondanks een daartoe gegeven bevel door de hulpofficier van justitie.
Ook dit misdrijf vindt de rechtbank bijzonder ernstig.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zoals die gelden voor artikel 163 WVW.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, acht de rechtbank geen andere dan een vrijheidsbenemende straf passend. Zij neemt hierbij ook in aanmerking dat verdachte de politie heeft gehinderd bij de uitvoering van haar werk en daarbij het welzijn van twee verbalisanten in gevaar heeft gebracht.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een deel daarvan, te weten 2 weken, voorwaardelijk op te leggen. De proeftijd zal hierbij worden vastgesteld op 2 jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
feit 3:overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het onder hem in beslag genomen voorwerp,
te weten een personenauto van het merk Nissan met het kenteken [kenteken] (G2430936).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2022.