4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 16 februari 2022 omstreeks 23:50 uur op de Rijksweg A16 in Breda een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een personenauto van het merk Nissan (model Qashqai) en een politievoertuig van het merk Mercedes (model Vito). Verdachte was de bestuurder van de Nissan en [getuige] was de bijrijder. De inzittenden van de Mercedes waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Ten tijde van deze aanrijding reed er een ander politievoertuig, een Audi A6, vóór de Nissan. In deze Audi zaten de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
De toedracht van het ongeval
De officier van justitie en de verdediging verschillen van mening van de toedracht van het ongeval. De verklaring die verdachte heeft gegeven over de aanrijding is beduidend anders dan de verklaringen van de vier genoemde verbalisanten.
De rechtbank gaat uit van de op ambtseed/belofte afgelegde verklaringen van de verbalisanten. Niet alleen hebben zij op hoofdlijnen en op cruciale punten eensluidend verklaard, maar ook passen deze verklaringen volledig bij dat wat [getuige] één dag na de aanrijding bij de politie heeft verklaard. Aan de latere getuigenverklaring die [getuige] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris hecht de rechtbank geen geloof, nu die verklaring acht maanden na dato is afgelegd en op geen enkel punt overeenkomt met zijn eerdere verklaring. Gezien het voorgaande wordt ook de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Uitgaande van de verklaringen van de vier verbalisanten stelt de rechtbank over de toedracht van het ongeval vast dat de Audi ter hoogte van knooppunt Hazeldonk vóór de Nissan van verdachte is gaan rijden. Er is toen een volgteken gegeven aan verdachte. Verdachte gaf daaraan geen gevolg en probeerde de Audi in te halen, waarbij hij meerdere keren met zijn Nissan van links naar rechts over de weg slingerde. Hierna werd een stopteken gegeven door de Audi. Ook hieraan gaf verdachte geen gevolg. In plaats van te stoppen, stuurde verdachte de Nissan scherp naar links, waardoor hij de Mercedes die naast hem reed aan de rechtervoorzijde ramde. Dit gebeurde met een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur.
Als gevolg van de aanrijding liep de Mercedes zodanige schade op, dat hiermee niet meer kon worden gereden; het rechtervoorwiel functioneerde niet goed meer.
Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte heeft willen ontkomen aan de politie en dat hij opzettelijk met zijn Nissan is ingereden op de Mercedes waarin de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten.
Ten aanzien van feit 1
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank is met partijen van oordeel dat van vol opzet aan de zijde van verdachte niet is gebleken.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens ziet gesteld, is of verdachte voorwaardelijk opzet had. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld, of het handelen van verdachte zou hebben kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij de twee voornoemde verbalisanten. Naar algemene ervaringsregels kan wel worden aangenomen dat zij letsel hadden kunnen oplopen, maar niet dat de kans op
zwaarlichamelijk letsel
aanmerkelijkwas. Daarvoor biedt het onderliggende dossier onvoldoende aanknopingspunten. Met name mist de rechtbank een taxatie van een ongeval expert over de grootte van de kans op zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden in de Mercedes bestelbus bij de vastgestelde zijwaartse aanrijding tussen de Nissan Quasqai en de Mercedes bestelbus, terwijl beide voertuigen vlak voor de aanrijding parallel aan elkaar reden met een snelheid van ongeveer 60 km per uur.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde rijgedrag dat heeft geleid tot de aanrijding (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met de door hem bestuurde Nissan op de A16 meerdere keren van links naar rechts is geslingerd, dat hij een volg- en stopteken heeft genegeerd en dat hij de Nissan scherp naar links heeft gestuurd, waardoor hij in aanrijding kwam met de Mercedes.
De rechtbank overweegt dat het negeren van een volg- en stopteken uitdrukkelijk in artikel 5a lid 1, onderdeel l, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wordt benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De onder lid 1 gegeven lijst van verkeersgedragingen betreft overigens geen limitatieve opsomming. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het meerdere keren over de weg slingeren met een personenauto en het maken van een scherpe stuurbeweging in de richting van een ander rijdend voertuig worden aangemerkt als gevaarzettend rijgedrag. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, lid 1, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels in de nabijheid van andere voertuigen. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden op de A16, een drukke verkeersader in Nederland, waar ook rond middernacht andere weggebruikers zijn te verwachten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank heeft op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte al vastgesteld dat verdachte wilde ontkomen aan de politie en met dat doel opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels heeft geschonden.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat met kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers wanneer een bestuurder van een personenauto op een snelweg tracht te ontkomen aan de politie en daartoe meerdere verkeersmanoeuvres uitvoert zoals verdachte dat heeft gedaan. Verdachte heeft door zijn handelen ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij er zodanige schade is toegebracht aan het politievoertuig dat hiermee niet meer kon worden gereden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Feit 3
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bevel tot bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. Voor de rechtbank staat vast dat er aanleiding bestond voor het doen van zo’n onderzoek en dat daartoe een bevel is gegeven door de hulpofficier van justitie. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte meerdere keren op niet misverstane wijze is gevraagd om zijn medewerking daaraan te verlenen. Het dossier geeft er geen blijk van dat verdachte op dat moment in verwarde toestand was en niet kon begrijpen wat hem werd gevraagd. Ook na controle van verdachte door een dokter bleef verdachte volharden in zijn weigering.