ECLI:NL:RBZWB:2022:7161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/02/399227 FA RK 22-2968
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
  • J. Reijerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partnerbijdrage levensonderhoud na echtscheiding met bewuste afwijking van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende levensonderhoud. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.A. Nooijen-Middelkoop, verzocht om wijziging van de partnerbijdrage die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.J. van Uitert, aan haar dient te betalen. De partijen waren van 6 mei 1989 tot 14 januari 2021 met elkaar gehuwd en hadden in een convenant afgesproken dat de man € 787,18 per maand zou betalen voor het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw stelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeed, en vroeg om een verhoging naar € 1.234 bruto per maand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het convenant. De man had een nieuwe baan en een hoger inkomen, maar de rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van de man, ondanks deze wijziging, niet zodanig was dat de vrouw niet kon verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd zou blijven. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om € 1.059 per maand te betalen, maar dat dit niet leidde tot een wijziging van de overeenkomst. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, met de overweging dat de man zijn financiële verplichtingen kon nakomen zonder dat de overeenkomst gewijzigd hoefde te worden.

De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. van de Kraats, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Reijerse. De vrouw kan binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/399227 FA RK 22-2968
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonadres 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.G.A. Nooijen-Middelkoop,
en
[naam man],
wonende te [woonadres 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.M.J. van Uitert.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 juli 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 6 september 2022 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brief van mr. Nooijen-Middelkoop van 18 oktober 2022, met bijlagen;
- de brief van mr. Van Uitert van 31 oktober 2022, met bijlage;
- de beschikking van de rechtbank Overijssel van 29 december 2020 en het daaraan gehechte convenant.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 november 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Op de mondelinge behandeling is door mr. Van Uitert nog een draagkrachtberekening overgelegd. Deze berekening is eveneens bij de beoordeling betrokken.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen vast dat zij met elkaar gehuwd zijn geweest van 6 mei 1989 tot 14 januari 2021.
2.2.
Ingevolge voormeld convenant dient de man nu -inclusief de wettelijke indexeringen- € 787,18 per maand te betalen voor het levensonderhoud van de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt voornoemde beschikking te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 12 mei 2022, dan wel de datum van indiening van het verzoekschrift, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen ingangsdatum, aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen van € 1.234 bruto per maand, althans het bruto equivalent daarvan, dan wel een bijdrage als de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw voert als grond voor haar verzoek aan dat sinds de ondertekening van voormeld convenant de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
4.2.
In dit verband stelt zij dat de man met ingang van 1 april 2022 een nieuwe baan heeft. Hij is in dienst getreden bij [bedrijf] . De vrouw gaat ervan uit dat de man passende salarisverhoging heeft ontvangen toen hij overstapte van werkgever en nadat hij een opleiding daar heeft behaald.
4.3.
De man voert gemotiveerd verweer. Het klopt dat de man een nieuwe baan heeft en een ander inkomen. Primair stelt de man zich echter op het standpunt dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij hun afspraak over de hoogte van de door de man te betalen partnerbijdrage, waardoor de rechtbank slechts tot wijziging van een overeenkomst over kan gaan indien sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht. Daar is geen sprake van. Subsidiair voert de man aan dat de vrouw zelf aanvullend in de kosten van haar levensonderhoud zou kunnen voorzien. Meer subsidiair voert de man aan dat bij hem de draagkracht ontbreekt om een hogere bijdrage in de kosten van levensonderhoud te betalen.
Bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven?
4.4.
De rechtbank zal eerst de vraag beoordelen of partijen ten tijde van het maken van de afspraken over de partnerbijdrage in voornoemd convenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Indien partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven geldt namelijk niet artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) voor een wijziging, maar past de rechtbank voor wijzigingen artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie toe.
4.5.
De man heeft op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. In het kader van de mediation rondom de echtscheiding van partijen zijn twee draagkrachtberekeningen gemaakt; uit de eerste berekening volgde een draagkracht van de man van € 915,= per maand. Echter, omdat de man de echtelijke woning wenste over te nemen en de vrouw vermogen had om op in te teren is, met die gegevens, nog een berekening gemaakt waar een draagkracht uit volgde van € 750,= per maand. Gelet daarop hebben partijen een bijdrage van € 750,= per maand afgesproken.
4.6.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat het klopt dat partijen een partnerbijdrage ter hoogte van € 750,= per maand hebben afgesproken omdat de man de woning wilde overnemen. Bij haar is echter sprake van dyslexie en dyscalculie. Daardoor begreep zij de berekeningen die zijn besproken tijdens de mediation niet. Ook is de vrouw door de man onder druk gezet om akkoord te gaan. Achteraf gezien had de vrouw niet akkoord moeten gaan met de geldende bijdrage. Het convenant is daarnaast opgesteld ten behoeve van de bank zodat de man de woning kon overnemen, en niet ten behoeve van partijen.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is er bij het overeenkomen van de geldende bijdrage bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Op de mondelinge behandeling is door partijen namelijk nadrukkelijk aangegeven dat een berekening is gemaakt waaruit een draagkracht van de man bleek van € 915,= per maand, echter omdat de man in de woning wenste te blijven en de vrouw beschikte over vermogen waar zij op kon interen is een partnerbijdrage afgesproken van € 750,= per maand. Dat de vrouw nu aangeeft dat zij niet had moeten tekenen doet daar niet aan af. Zij had op dat moment een eigen verantwoordelijkheid om te begrijpen waar zij mee akkoord ging. Dat de vrouw onder druk heeft gestaan blijkt daarnaast nergens uit. De vrouw heeft verder aangegeven dat het convenant is opgesteld ten behoeve van de bank omdat de man de woning wilde overnemen, echter de verkoop van de woning is onderdeel van de bewuste afwijking nu partijen mede vanwege die woning een andere bijdrage hebben afgesproken. De rechtbank gaat daarom voorbij aan dit standpunt van de vrouw. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de afspraken zijn gemaakt bij een mediator waar partijen gezamenlijk naartoe zijn gegaan. Van een mediator mag een houding verwacht worden dat hij er voor beide partijen is. Ook is op de mondelinge behandeling gebleken dat de mediator meerdere malen aan de vrouw de berekeningen en de afspraken heeft uitgelegd. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat beide partijen over de relevante informatie beschikten om te weten dat zij van de wettelijke maatstaven afweken bij het overeenkomen van de geldende bijdrage.
4.8.
Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven moet het verzoek van de man door de rechtbank worden beoordeeld aan de hand van artikel 1:159 lid 3 BW en niet op grond van artikel 1:401 lid 1 BW. De rechtbank dient gelet daarop te beoordelen of een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw in het licht van alle bestaande omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan, gelegen in de nieuwe baan van de man. Beoordeeld dient te worden wat op basis van het nieuwe inkomen van de man zijn draagkracht is. De rechtbank hanteert hierbij de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Draagkracht van de man
4.10.
Tussen partijen staat vast dat het inkomen van de man volgens zijn meest recente salarisspecificaties € 4.650,= bruto per maand bedraagt. Ook zijn partijen het eens over de premies waarmee rekening dient te worden gehouden, namelijk een pensioenpremie van € 389,46 per maand, een aanvullende pensioenpremie van € 9,95 per maand en een premie van € 17,99 per maand en een netto premie van € 7,40 per maand.
4.11.
Tussen partijen is in geschil of de bedragen van € 20,= en € 30,= per maand aan werkkostenregeling dienen te worden meegenomen. Volgens de man staan tegenover deze twee bedragen ook lasten, namelijk parkeerkosten en andere kosten voor zijn auto die hij moet maken wegens werkafspraken. De vrouw heeft aangegeven dat dit nergens uit blijkt en dat rekening moet worden gehouden met deze bedragen.
4.12.
Gelet op de functie van de man als inspecteur werktuigbouwkundige en zijn toelichting op de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tegenover het bedrag dat de man ontvangt als werkkostenregeling kosten staan. Deze zullen dus niet worden meegenomen.
4.13.
In fiscaal opzicht wordt rekening gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Het netto besteedbaar inkomen van de man becijfert de rechtbank dan op € 3.382,= per maand.
4.14.
Met betrekking tot zijn lasten en uitgaven gaat de rechtbank uit van de
volgende posten op maandbasis:
- het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan, exclusief de woonkostencomponent;
- € 993,= aan rente en aflossing ter zake de hypothecaire lening betreffende zijn woning;
- € 95,= ( forfaitair) aan zakelijke lasten betreffende die woning;
- € 165,= aan ziektekosten:
- € 167,= aan premie basisverzekering en aanvullende verzekering(en);
- € 32,= aan verplicht eigen risico;
- te verminderen met € 34,= aan nominale premie, omdat die reeds is begrepen in voormeld normbedrag.
4.15.
De man stelt verder dat rekening moet worden gehouden met € 200,= per maand aan energielasten nu deze enorm gestegen zijn. De vrouw voert daar tegenover aan dat iedereen te maken krijgt met hogere energielasten. Daarnaast zal de man een compensatie vanuit de overheid ontvangen.
4.16.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de energieprijzen enorm zijn gestegen. Dit blijkt ook uit het door de man overgelegde e-mailbericht van Budget Energie waarin wordt aangegeven dat het termijnbedrag van de man wordt verhoogd van € 293,= naar € 423,= per maand. De man ontvangt in de maanden november en december 2022 daarentegen wel een overheidscompensatie van de overheid en ook in 2023 zullen maatregelen worden getroffen vanuit de overheid. Nu jaarlijks wordt afgerekend kan nog niet worden vastgesteld wat de totale kosten voor energie zijn voor de man. Te verwachten is wel dat het bedrag hoger zal zijn dan in de voorgaande jaren en de vraag is of de getroffen overheidsmaatregelen dit (volledig) compenseren. In alle redelijkheid zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man daarom rekening houden met een extra bedrag ter hoogte van € 150,= per maand.
4.17.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om € 1.059,= per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw.
Artikel 1:159 lid 3 BW
4.18.
De draagkracht van de man in 2020 bedroeg € 915,= per maand. Inclusief wettelijke indexeringen bedraagt dit nu € 960,= per maand. Het verschil tussen die draagkracht en zijn huidige draagkracht bedraagt € 99,= bruto per maand. In het licht van de verzwaarde toets, analoog aan art. 1:159 lid 3 BW, is de rechtbank van oordeel dat de financiële situatie van de man, gelet op alle omstandigheden, niet zodanig is dat ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst van de vrouw niet kan worden verwacht. Op grond hiervan is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond aanwezig om voornoemd convenant te wijzigen. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Aanhechten berekening
4.19.
De rechtbank heeft een berekening gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van
mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.