ECLI:NL:RBZWB:2022:7156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
02-246552-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van merkenfraude, hypotheekfraude en witwassen met valse documenten

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder merkenfraude, hypotheekfraude en witwassen. De verdachte, geboren in 1993, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. J.C.W.L. Grootjans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het handelen in vervalste merkgoederen en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen en onroerend goed.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen van valse merkgoederen en het gebruikmaken van valse documenten bij de aanvraag van een hypothecaire lening. De verdachte had samen met haar vader valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties overgelegd aan Aegon Hypotheken BV, wat leidde tot de verstrekking van een hypothecaire lening en een bouwdepot. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de documenten en dat zij opzettelijk handelde.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan witwassen, omdat zij contante bedragen had gestort op verschillende bankrekeningen zonder een legale herkomst te kunnen aantonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verbergen van de criminele herkomst van deze gelden. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-246552-19
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 september 2017 tot en met 10 oktober 2019 samen of alleen, beroeps- dan wel bedrijfsmatig heeft gehandeld in vervalste merkgoederen;
feit 2, primair:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 oktober 2019, samen of alleen, geldbedragen van in totaal ruim € 80.000,--, personenauto’s, een woning, aanbetalingen voor onroerend goed in Turkije en de uitbetaling van een bouwdepot heeft witgewassen,
subsidiairten laste gelegd als eenvoudig witwassen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 oktober 2019;
feit 3:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012, samen of alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring, een valse salarisspecificatie en een valse declaratie/offerte/factuur door deze te verstrekken aan Aegon Hypotheken BV voor de aankoop van een woning in Vlissingen en/of voor de uitbetaling van een bouwdepot;
feit 4:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 Aegon Hypotheken heeft opgelicht en Aegon daarmee heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van
€ 147.189,-- een geldbedrag van € 16.660,-- en het verlenen van diensten, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening en de uitbetaling van een bouwdepot.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vier ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals deze blijken uit het dossier. Ten aanzien van feit 2, het witwassen, kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte wist van de aanbetalingen van onroerend goed in Turkije (gedachtestreepje 5).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1, de valse merkgoederen, aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte van dit feit haar beroep heeft gemaakt en/of daarmee haar bedrijf heeft uitgeoefend.
Ten aanzien van feit 3, de valsheid in geschrifte, was bij verdachte geen sprake van vol opzet. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4, de oplichting, nu het oogmerk ontbreekt. Verdachte wist niet op welke manier de hypothecaire lening en het bouwdepot zijn verstrekt en het is nooit haar doel geweest om zichzelf dan wel een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Verder kan ten aanzien van de hiervoor genoemde feiten niet worden bewezen dat de feiten in vereniging zijn gepleegd, nu van een onderling plan niet is gebleken uit het dossier. Het aandeel van verdachte levert geen significante bijdrage op.
Ten slotte is ten aanzien van feit 2, het witwassen, aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de uitkeringsfraude, merkenfraude en hypotheekfraude wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voordeel betreft dat verkregen is uit eigen misdrijven. Om die reden moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Verdachte heeft in de tenlastegelegde periode de woning aan het [adres 1] te Vlissingen gekocht. In de woning woonden haar ouders, [vader verdachte] en [moeder verdachte] (hierna ook: [vader verdachte] en [moeder verdachte] ), en de overige gezinsleden, waaronder haar zus [zus verdachte] (hierna ook: [zus verdachte] ). Verder heeft zij het pand waarin de [winkel] is gevestigd aan de [adres 2] gehuurd. Het onderzoek tegen verdachte en andere gezinsleden is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche. Uit deze melding bleek dat is waargenomen dat enkele gezinsleden in verschillende luxe Belgisch gekentekende personenauto’s reden, wat niet te verklaren was gelet op de inkomenspositie van het gezin. De volgende feiten zijn aan het licht gekomen.
Valse merkgoederen
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de winkel aan de [adres 2] een grote hoeveelheid merkkleding en accessoires is aangetroffen. Na onderzoek bleek het om valse merkgoederen te gaan. Uit de aangiftes die gedaan zijn namens de merkhouders volgt dat ten aanzien van de aangetroffen goederen diverse valsheidskenmerken zijn vastgesteld.
De winkel was van verdachte. Haar [vader verdachte] was verantwoordelijk voor de inkoop en werkte twee tot drie dagen bij haar. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij zelf vooral in de beginperiode veel in de winkel heeft gewerkt, maar later is gestopt omdat zij weer terug naar school ging. In de periode dat zij werkzaam was in de winkel werden er volgens haar geen valse merkgoederen verkocht en zij is er niet van op de hoogte geweest dat haar vader later vervalste merkgoederen had ingekocht en verkocht in haar winkel. Haar vader heeft haar op enig moment verteld dat de winkel niet meer op haar naam stond. Op wiens naam wel, dat heeft haar vader haar niet verteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet zonder meer heeft mogen uitgaan van wat haar vader haar vertelde. Te meer nu zij in België al als verdachte was aangemerkt omdat er sprake was van een soortgelijke constructie, waarbij haar vader vervalste merkartikelen verkocht terwijl de winkel op haar naam stond. Zij is hier in juni 2019 voor veroordeeld, maar de feiten in België dateren van juni 2018. Dit brengt met zich mee dat verdachte in de tenlastegelegde periode op de hoogte was van de strafbare feiten die in België hebben plaatsgevonden. Dat had haar extra oplettend moeten maken. Verder heeft verdachte op
11 oktober 2019 bij de politie verklaard dat zij zelf heeft waargenomen dat er valse merkgoederen werden verkocht. De rechtbank constateert dat verdachte op 10 oktober 2019 thuis is aangehouden, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij deze waarneming in de tenlastegelegde periode heeft gedaan. Daarnaast is gebleken dat, ook nadat zij naar eigen zeggen was gestopt met de winkel, vanaf haar rekening nog altijd de huur werd betaald. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij die rekening zelf in gebruik had en daarmee de huur voor de winkel betaalde. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er valse merkgoederen in haar winkel verkocht werden. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet op de verkoop van valse merkgoederen.
Door de door haar gehuurde winkel beschikbaar te stellen aan haar vader, terwijl haar vader de inkopen voor de winkel deed en af en toe in de winkel stond, staat vast dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met haar vader een substantiële intellectuele en materiële bijdrage aan het opzettelijk verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben van valse merkgoederen heeft geleverd. Zonder verdachte had haar vader immers in Nederland geen plek gehad om de valse merkgoederen te verkopen. Dat levert medeplegen op.
Wat betreft de pleegperiode valt uit het dossier niet af te leiden wanneer is aangevangen met de verkoop van de valse merkgoederen. Het eerste aanknopingspunt dat uit het dossier blijkt is de verklaring van [getuige] . Zij verklaart dat er valse merkgoederen verkocht werden toen zij daar werkzaam was. Haar arbeidsovereenkomst is ingegaan per februari 2019. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de valse merkgoederen in elk geval werden verkocht sinds februari 2019 tot en met de datum van de doorzoeking.
Het dossier biedt onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte van het verkopen van de valse merkgoederen haar beroep heeft gemaakt en dat zij dit feit als bedrijf heeft uitgeoefend. Zij zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrifte
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 27 juni 2012 de woning aan het [adres 1] te Vlissingen heeft gekocht. Ter financiering daarvan heeft zij op
13 maart 2012 een aanvraag gedaan voor een hypothecaire lening bij Aegon. Deze hypothecaire lening is aan haar verstrekt op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 1] te Middelburg. Ten behoeve van de hypotheekaanvraag is onder meer een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie aan Aegon verstrekt. Daarnaast is op naam van verdachte een bouwdepot afgesloten en aan haar uitbetaald. Ten behoeve van de verkrijging hiervan zijn onder meer een declaratie en een factuur voor de verrichte werkzaamheden ingediend.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het dienstverband van [bedrijf 1] te Middelburg fictief is en dat de werkgeversverklaring en de salarisstrook vals zijn. Verdachte heeft verklaard dat zij nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en daarvan nooit salaris heeft ontvangen en dat haar vader de zaken met betrekking tot de hypotheek heeft geregeld, dus ook de documenten. Vaststaat dat verdachte op het moment van het afsluiten van de hypotheek 19 jaar oud was. Zij was in persoon aanwezig bij de notaris en wist dat zij het pand niet zelf zou gaan bewonen omdat de hypotheek werd geregeld op verzoek van de [vader verdachte] . Het is een feit van algemene bekendheid dat de hypotheek berekend wordt aan de hand van het bruto jaarinkomen. Verdachte was destijds student en had geen tot een gering inkomen. Ook al is het haar vader geweest die de valse documenten heeft geregeld, had verdachte op dat moment moeten weten dat zij, zonder een stabiel inkomen, geen hypotheek voor een dergelijk bedrag kon krijgen en dat voor de verkrijging van de hypotheek dus valse documenten zouden worden gebruikt. Hiermee staat vast dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de valsheid van de documenten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze omstandigheden eveneens dat verdachte op het moment van tekenen moet hebben geweten dat zij deze hypotheek zou verkrijgen op basis van valse stukken. Dat haar vader deze stukken had opgemaakt, doet niet af aan het opzet dat verdachte had op het gebruik van deze valse stukken.
Ten aanzien van het aangevraagde bouwdepot overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het verkregen bouwdepot niet is gebruikt voor verbouwingen aan de woning zoals verdachte ter zitting heeft verklaard. Niet alleen verdachte, maar ook [moeder verdachte] heeft eerder bij de politie verklaard dat er niets aan de woning is veranderd. Daar komt bij dat een verbalisant tijdens de doorzoeking in oktober 2019 heeft waargenomen dat de keuken er nog altijd hetzelfde uitzag op de foto’s uit het taxatierapport dat in 2012 over de woning is opgemaakt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter zitting op dit punt dan ook ongeloofwaardig. Dit brengt met zich mee dat de ingevulde declaratie en de factuur van de uitgevoerde werkzaamheden eveneens vals zijn. Ten aanzien van het bouwdepot blijkt uit de aangifte van Aegon dat het bedrag is uitgekeerd naar het bankrekeningnummer van de Rabobank-rekening die op naam staat van verdachte. Zij moet daarom geweten hebben dat uit haar naam handelingen zijn verricht met valse documenten, nu niet is gebleken dat de woning daadwerkelijk is aangepast.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [vader verdachte] schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
Oplichting
Verdachte heeft zich daarnaast samen met [vader verdachte] schuldig gemaakt aan oplichting van Aegon. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De [vader verdachte] heeft de stukken met betrekking tot de hypotheek voor verdachte geregeld en verdachte heeft uiteindelijk getekend ten behoeve van het verkrijgen van de hypotheek, terwijl zij wist dat de woning gebruikt zou worden door haar ouders en (minderjarige) zusjes en broertje. De ondertekening door verdachte, terwijl zij wist dat de hypotheek op basis van valse stukken was verkregen zoals hierboven is vastgesteld, valt te beschouwen als een valse voorstelling van zaken als gevolg waarvan Aegon (ten onrechte) is overgegaan tot afgifte van het hypotheekbedrag. Hieruit volgt dat verdachte het oogmerk had om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Dit geldt ook ten aanzien van het bouwdepot. De rechtbank heeft reeds overwogen dat het bedrag van het bouwdepot aan verdachte is uitbetaald. Zij heeft daarom moeten hebben geweten dat het bouwdepot op haar rekening is gestort en niet is gebruikt voor aanpassingen aan haar woning. Wat er uiteindelijk wel met het geldbedrag is gebeurd, is uit het dossier niet gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op basis van voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt omdat zonder haar medewerking en de handtekeningen die zij gezet heeft het verkrijgen van de hypothecaire lening en het bouwdepot niet mogelijk zou zijn geweest. Bovendien heeft zij het bezoek aan de notaris samen met de medeverdachte gebracht. Hieruit volgt dat er tussen verdachte en haar medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar medeverdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels Aegon ertoe hebben bewogen een hypothecaire geldlening te verstrekken en een bouwdepot uit te betalen door een valse werkgeversverklaring, een valse salarisstrook en een valse declaratie en factuur te overleggen.
Witwassen
1.
De woning en het bouwdepot
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte wist dat de hypothecaire lening bij Aegon was verkregen en het bouwdepot was uitgekeerd door middel van oplichting. De woning en het bouwdepot zijn dus voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven.
Het enkele voorhanden hebben van uit enig (in dit geval: eigen) misdrijf verkregen voorwerpen, is niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht zoals primair ten laste is gelegd. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt naast het voorhanden hebben (waar in dit geval wel sprake van is) een andere handeling van de witwasser gevergd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Daarvan is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop geen sprake geweest van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (de woning en het bouwdepot) die onmiddellijk door enig (eigen) misdrijf zijn verkregen. Dit betekent dat de rechtbank het bewezenverklaarde niet kan kwalificeren als witwassen, zodat verdachte ten aanzien van de woning en het bouwdepot zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.
De aanbetaling van het onroerend goed in Turkije
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er mogelijk aanbetalingen zijn gedaan voor de aankoop van onroerend goed in Turkije door [vader verdachte] . Het dossier bevat echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat [vader verdachte] die aanbetalingen daadwerkelijk heeft gedaan en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.
De geldbedragen en de auto’s
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedachtestreepjes kan uit het dossier geen
rechtstreeks verband worden afgeleid met een specifiek misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de voorwerpen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het onderzoek tegen verdachte is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche
.Haar ouders zouden volgens de gemeente al lange tijd een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl de sociale recherche heeft waargenomen dat zij de beschikking hebben over meerdere Belgisch gekentekende luxe personenauto’s, te weten een Range Rover, een Mercedes-Benz en een BMW. Na onderzoek van de politie in de politiesystemen blijkt dat de familie inderdaad gebruik maakt van die auto’s
.Verder is gebleken dat de auto’s op naam staan van de Belgische onderneming [bedrijf 2] , opgericht door verdachte en haar vader. Ook nadat zij formeel niet meer betrokken waren bij dit bedrijf bleven zij gebruik maken van de auto’s. Op enig moment is door de politie opgemerkt dat één van de voertuigen een nieuwe nummerplaat voerde, met als kentekenhouder de Belgische [onderneming] . Dit bedrijf is op 15 februari 2019 opgericht en het startkapitaal werd verdeeld over 50 aandelen waarvan 45 voor zus [zus verdachte] en 5 aandelen voor [moeder verdachte] . Verder zijn de financiële gegevens onderzocht. Hieruit blijkt dat er in een periode van vier jaar ruim € 80.000,-- aan contanten op verschillende bankrekeningen zijn gestort. Deze contante stortingen werden gedaan op rekeningen van verdachte en haar [moeder verdachte] . De contante stortingen werden telkens vrijwel direct hierna doorgestort. Van deze contante gelden is tot op heden geen legale herkomst bekend.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de inkomens- en vermogenspositie van verdachte en de medeverdachten het bezit van dergelijke geldbedragen en luxe auto’s niet kan verklaren. Op basis van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank zal een onderscheid maken tussen de geldbedragen van in totaal ruim
€ 80.000,-- aan contante stortingen en de auto’s.
Vastgesteld kan worden dat er op de rekening van verdachte contante stortingen zijn gedaan en dat vervolgens weer is doorgestort. Op haar rekening met het [bankrekeningnummer] is een bedrag van in totaal € 56.430,-- contant gestort. Op andere rekeningen van verdachte zijn contante bedragen van in totaal € 20.995,-- (Rabobank eindigend op [cijferreeks 1] ) en € 1.895,-- (ABN AMRO eindigend op [cijferreeks 2] ) gestort. Op de rekening van [moeder verdachte] is nog een bedrag van € 2.300,-- gestort. Dit brengt het totaal op € 81.620,--. Verdachte heeft verklaard dat zij regelmatig op verzoek van haar vader contante stortingen heeft verricht. Over de herkomst van de geldbedragen heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen die op de bankrekeningen zijn gestort en vervolgens zijn doorgestort, afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de overige gezinsleden. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen, door de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen te verbergen en te verhullen.
Ten aanzien van de auto’s overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de auto’s in gebruik waren bij verdachte en haar ouders. Over de herkomst van de auto’s heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, anders dan dat haar vader deze auto’s geregeld had en zij hier verder niets van afwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde auto’s afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de medeverdachten. Uit het dossier blijkt niet dat zij wist dat de auto’s op naam van een Belgisch bedrijf waren gezet, mede omdat ook is gebleken dat er geen handtekening nodig is geweest van verdachte voor de inschrijving van de [bedrijf 2] . Gelet hierop kan enkel wettig en overtuigend worden bewezen dat zij de auto’s voorhanden heeft gehad.
Wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het witwassen heeft plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015 tot en met de datum van de doorzoeking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op tijdstippen in de periode van
1 februari 2019tot en met 10 oktober 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nageboost, en
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten telkens kleding en accessoires (o.a. tassen en riemen; verwijzend
naar procesdossier deel 3, blz 11, 14 t/m 17 en 31 t/m 50)
heeft verkocht, te koop heeft aangeboden, en in voorraad heeft gehad;
feit 2, primairin de periode van
2 januari 2015tot en met 10 oktober 2019, te Vlissingen , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, en haar mededaders van meerdere voorwerpen, te weten
- geldbedragen van in totaal ruim 80.000 euro, en
- een personenauto, merk Range Rover en
- een personenauto, merk Mercedes-Benz en
- een personenauto, merk BMW en
- een woning gelegen aan de [adres 1] te Vlissingen en
- een uitbetaling van in totaal 16660 euro voor een bouwdepot;
telkens
- de werkelijke aard en de herkomst en verborgen en verhuld en
- die voorwerpen voorhanden gehad,
terwijl zij, verdachte en haar mededaders wist redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 3in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 te Vlissingen , tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
- werkgeversverklaring en
- salarisspecificatie en
- declaratie/factuur ten behoeve van bouwdepot
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en haar mededader voornoemde werkgeversverklaring en salarisspecificatie en declaratie/factuur ten behoeve van bouwdepot hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Aegon Hypotheken BV, ten behoeve van een aanvraag voor een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning gelegen op/aan de [adres 1] te Vlissingen en ter verkrijging van een bouwdepot en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring als werkgever was vermeld: [bedrijf 1] Middelburg, gevestigd aan de [adres 3] te Middelburg, en als naam werknemer was vermeld: [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats] , en als datum van
indiensttreding was vermeld: 01 oktober 2011 en was vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst en als brutojaarsalaris was vermeld: euro 28.662,00 en vakantietoeslag van 2292,96 euro en een vaste 13e maand van 1754,00 euro en
- op die declaratie/factuur was vermeld: naam bedrijf [bedrijf 3] , gevestigd aan de [adres 4] te Vlissingen , en was vermeld: de werkzaamheden, vervangen van de keuken (plus apparatuur, alles aanpassen en betegelen), nieuwe douchecabine, betegelen wc en badkamer, woonkamer stucadoren en schilderen, en laminaat leggen voor een totaalbedrag van 16.660 euro en
- op die salarisspecificatie over de maand maart 2012 was vermeld: naam werkgever [bedrijf 1] Middelburg, [adres 3] , en de naam van werknemer mevr. [verdachte] , en als brutosalaris 2388,50 euro;
feit 4in de periode van 01 maart 2012 tot en met 31 juli 2012, te Vlissingen , tezamen en in
vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige
kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Aegon Hypotheken BV,
telkens heeft bewogen tot de afgifte van in totaal van een geldbedrag van 147.189,00 euro en een geldbedrag van 16.660 euro en tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening en het verstrekken van een bouwdepot,
immers heeft zij, verdachte, en haar mededader met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- een werkgeversverklaring en salarisspecificatie en declaratie/factuur valselijk laten opmaken en hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Aegon Hypotheken BV, en
- in deze valse werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst en loonafrekening aangegeven dat [verdachte] werkzaam is bij [bedrijf 1] Middelburg en een vast inkomen geniet en
- in deze declaratie/factuur aangegeven dat de genoemde werkzaamheden, (vervangen van de keuken, nieuwe douchecabine, betegelen wc en badkamer, woonkamer stucadoren en schilderen, laminaat leggen) voor een totaal-bedrag van 16.660 euro zijn uitgevoerd,
waardoor voornoemde Aegon Hypotheken BV, telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften en het verlenen van diensten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat het in de Turkse cultuur gebruikelijk is te doen wat je vader je vraagt en dat nee zeggen geen optie is. Tevens heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte bij de politie, toen daarover vragen werden gesteld, emotioneel heeft gereageerd. Ter zitting heeft verdachte zelf hoofdzakelijk verwezen naar haar verklaring bij de politie en heeft zij verklaard dat zij zich zelf niet veel meer kon herinneren over hoe alles was gelopen.
Verdachte heeft daarmee zelf nagenoeg geen inzicht kunnen of willen geven in de beweegredenen van haar handelen en in hoeverre zij aan de verzoeken van haar vader geen weerstand heeft kunnen bieden.
Hoewel de rechtbank zich realiseert dat men zich in de ene cultuur meer dan in de andere verplicht kan voelen te doen wat ouders vragen, levert dat in zijn algemeenheid geen psychische overmacht op. Het beroep daarop wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten - behoudens het onder feit 2 primair bewezenverklaarde verklaarde witwassen van de woning en bouwdepot - uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Zij weegt mee dat verdachte in België eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien het beroep op psychische overmacht niet slaagt, met deze omstandigheid wel rekening te houden bij de strafoplegging. Verder wordt verzocht om rekening te houden met de ouderdom van de feiten en de jonge leeftijd van verdachte met name ten tijde van de hypotheekfraude. Ten aanzien van de valsheid in geschrifte en de oplichting is sprake van primair eendaadse samenloop en subsidiair een voortgezette handeling. Ook moet er ten aanzien van dit feit rekening worden gehouden dat er geen financieel nadeel is geleden door de geldverstrekker. Ten aanzien van het witwassen is ook sprake van een voortgezette handeling, wat mitigerend moet meewegen. Daarnaast blijkt uit het strafblad van verdachte dat zij op 21 juni 2019 in België is veroordeeld voor merkfraude, wat mitigerend moet meewegen nu het deels dezelfde feiten en deels vergelijkbare feiten betreffen, ten laste gelegd over dezelfde periode. Verder zijn als verzachtende omstandigheden aangevoerd dat verdachte vervelende gevolgen heeft ondervonden van deze zaak, maar, zo blijkt ook uit het reclasseringsrapport, haar leven nu weer op orde heeft. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Al met al wordt verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest. Verzocht wordt om een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de handel in valse merkgoederen. Met de handel in valse merkgoederen wordt aan de rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten schade toegebracht waardoor de merkhouders gedupeerd zijn geraakt. Deze merkhouders hebben hun merken en designs, ten koste van grote marktinspanningen tot bekende producten gemaakt, die garant staan voor een constante hoge kwaliteit en veel goodwill vertegenwoordigen. Door merkvervalsing wordt het vertrouwen beschaamd dat gesteld moet kunnen worden in het beschermde merk, omdat de valse merkgoederen vaak kwalitatief ver achterblijven bij de echte merkproducten. Ook wordt aan bonafide bedrijven, die zich wel aan hun verplichtingen houden, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hypotheekfraude bestaande uit valsheid in geschrifte, het gebruikmaken van die valse geschriften en oplichting. Door een valse werkgeversverklaring een valse salarisspecificatie op naam van haar op te laten maken en vervolgens gebruik te maken van deze documenten, is Aegon ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken en op een later tijdstip een bouwdepot aan verdachte uit te betalen. Geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen zijn hypotheekverstrekkers afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank houdt er enerzijds wel rekening mee dat Aegon geen financieel nadeel heeft geleden, nu de woning met overwaarde verkocht is.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de impact van witwassen op de legale economie en de ondermijnende invloed die dit heeft op het legale handelsverkeer. Bovendien blijven met witwassen geldbedragen uit het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten en draagt dit feit verder bij aan de instandhouding van criminaliteit.
Het betreffen ernstige feiten omdat de integriteit van het financieel en economisch verkeer hiermee telkens wordt aangetast. De verdachte heeft door het plegen van deze feiten slechts oog gehad voor haar eigen financiële gewin. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De verschillende feitelijke handelingen van het (doen) opmaken van de valse geschriften en het gebruiken daarvan met het doel de hypotheekverstrekker op te lichten liggen in de tijd van elkaar verwijderd en daaraan ligt telkens een apart wilsbesluit ten grondslag. Dat betekent dat ook geen sprake is van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling. Wel is sprake van meerdaadse samenloop.
Ook voor het witwassen geldt dat er geen sprake is van een voortgezette handeling, nu ten aanzien van de geldbedragen en de auto’s niet is vastgesteld dat het verkregen voordeel afkomstig was uit eigen misdrijf en verdachte voor de overige delen van de tenlastelegging wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en/of wordt vrijgesproken.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van zowel het Nederlandse als het Belgische uittreksel van het strafblad van verdachte en stelt gelet daarop vast dat verdachte op 21 juni 2019 in België is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Door deze veroordeling is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
De zaak heeft grote gevolgen gehad op het leven van verdachte, maar deze heeft zij wel deels aan zichzelf te wijten. De rechtbank houdt er echter wel rekening mee dat verdachte niet de initiatiefneemster lijkt te zijn geweest van de bewezen verklaarde feiten en kan zich voorstellen dat verdachte in een moeilijke situatie zat en op momenten moeilijk weerstand kon bieden aan haar vader. Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de jonge leeftijd van verdachte destijds en met het rapport van de reclassering van 3 november 2022 waaruit blijkt dat het goed met haar gaat en er geen sprake lijkt te zijn van problemen op leefgebieden.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en het gegeven dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is op 10 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. In deze zaak wordt op 30 november 2022 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
De rechtbank zal, met name gelet op het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, in die zin dat de rechtbank geen voorwaardelijke strafdeel aan verdachte zal opleggen. Zij ziet daar gelet op het rapport van de reclassering van 3 november 2022 ook geen aanleiding toe.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen op de op te leggen straf.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] , vordert een schadevergoeding van € 1.429,30, waarvan € 800,-- aan immateriële schade en € 629,30 aan proceskosten voor feit 1.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De schade is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal de post toewijzen.
Daarbij bepaalt de rechtbank dat de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijk
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief kanton d.d. 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 1 punt van het liquidatietarief (te weten voor het opstellen en indienen van de vordering), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 124,--. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de wapens en munitie en de vervalste merkgoederen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerp is van een zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genoemde voorwerpen, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen. Op een deel van deze goederen ligt ook conservatoir beslag zodat de beslissing tot teruggave van de voorwerpen niet betekent dat de voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 225, 326, 337 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-
verklaarthet onder feit 2 primair
bewezenverklaarde niet strafbaar ten aanzien van de bewezenverklaring van de woning en het bouwdepoten ontslaat verdachte voor dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:het medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft en opzettelijk waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst en opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben;
feit 2, primair, voor wat betreft de geldbedragen en de auto’s:
het medeplegen van witwassen
feit 3:het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 4:het medeplegen van oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- een taakstraf van 240 (tweehonderdenveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag:
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd:
ten aanzien van de wapens en munitie:de voorwerpen met nummers 3 tot en met 6 op pagina 1 van de beslaglijst en de voorwerpen die daarna worden genoemd, tevens genummerd nummer 1 tot en met 4, en voorwerp met nummer 97;
ten aanzien van de valse merkgoederen:de voorwerpen met nummers 5 tot en met 32, 34, 81 tot en met 95 en 113 tot en met 138;
- gelast de teruggave aan verdachte van de overige voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genoemd.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde] van € 800,--,bestaande uit
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 10 oktober 2019tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde] € 800,--te betalen, bestaande uit
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 10 oktober 2019tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij
niet betaling 16 (zestien) dagen gijzeling kanworden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten
€ 124,--;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2022.