ECLI:NL:RBZWB:2022:7154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
02-046372-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van merkenfraude, hypotheekfraude, bijstandsfraude en witwassen met gebruik van valse documenten

In deze strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder merkenfraude, hypotheekfraude, bijstandsfraude en witwassen. De tenlastelegging omvatte zeven feiten, waaronder het handelen in vervalste merkgoederen, het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, en het opzettelijk gebruik maken van valse documenten bij de aanvraag van een hypothecaire lening bij Aegon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn dochter valse merkgoederen heeft verkocht en dat hij betrokken was bij het opmaken van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties om een hypothecaire lening te verkrijgen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude door relevante informatie over zijn financiële situatie niet te verstrekken aan de sociale dienst. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de diefstal van elektriciteit, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-046372-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 september 2017 tot en met 10 oktober 2019 samen of alleen, beroeps- dan wel bedrijfsmatig heeft gehandeld in vervalste merkgoederen;
feit 2, primair:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 oktober 2019, samen of alleen, geldbedragen van in totaal ruim € 80.000,--, personenauto's, een woning, aanbetalingen voor onroerend goed in Turkije en de uitbetaling van een bouwdepot heeft witgewassen,
subsidiairten laste gelegd als eenvoudig witwassen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 oktober 2019;
feit 3:in de periode van 12 december 2017 tot en met 10 oktober 2019 elektriciteit heeft gestolen door middel van braak of verbreking;
feit 4:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012, samen of alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring, een valse salarisspecificatie en een valse declaratie/offerte/factuur door deze te verstrekken aan Aegon Hypotheken BV voor de aankoop van een woning in Vlissingen en/of voor de uitbetaling van een bouwdepot;
feit 5:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 Aegon Hypotheken heeft opgelicht en Aegon daarmee heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van
€ 147.189,-- een geldbedrag van € 16.660,-- en het verlenen van diensten, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening en de uitbetaling van een bouwdepot;
feit 6:op 10 oktober 2019 samen of alleen wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 7:in de periode van 10 mei 2015 tot en met 30 september 2019 te Vlissingen opzettelijk heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken waarvan hij wist dat deze van belang waren voor het vaststellen van het recht op, dan wel de hoogte of duur van een uitkering krachtens de Participatiewet, terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de zeven ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen uit het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair, de valse merkgoederen, aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Subsidiair refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2, het witwassen, is aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de uitkeringsfraude, merkenfraude en hypotheekfraude wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voordeel betreft dat verkregen is uit eigen misdrijven. Om die reden moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte moet worden vrijgesproken voor feit 3, de diefstal van de elektriciteit, nu verdachte ontkent de diefstal te hebben gepleegd en dit ook niet uit het dossier blijkt.
Ten aanzien van feit 4 (de valsheid in geschrifte), feit 5 (de oplichting), feit 6 (het voorhanden hebben van de wapens en munitie) en feit 7 (de bijstandsfraude) zijn geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Verdachte woonde in de tenlastegelegde periode samen met zijn gezin aan het [adres 1] te Vlissingen. Zijn toenmalige partner [partner verdachte] (hierna: [partner verdachte] ) en hij ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Zijn dochter, [dochter 1] (hierna: [dochter 1] ), heeft het huis in 2012 gekocht. Ook heeft zij het pand waarin de winkel ‘ [naam winkel] ’ is gevestigd aan [adres 2] te Vlissingen gehuurd. Het onderzoek tegen verdachte en andere gezinsleden, waaronder ook dochter [dochter 2] (hierna: [dochter 2] ), is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche. Uit deze melding bleek dat is waargenomen dat enkele gezinsleden in verschillende luxe personenauto’s met Belgisch kenteken reden, wat niet te verklaren was gelet op de inkomenspositie van het gezin. De volgende feiten zijn aan het licht gekomen.
Valse merkgoederen
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de winkel aan [adres 2] te Vlissingen een grote hoeveelheid kleding en accessoires is aangetroffen. Na onderzoek bleek het om valse merkgoederen te gaan.
Uit de aangiftes die gedaan zijn namens de merkhouders volgt dat ten aanzien van de aangetroffen goederen diverse valsheidskenmerken zijn vastgesteld.
De winkel was van [dochter 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij [dochter 1] ondersteunde met het runnen van de winkel door het geven van advies. Daarnaast was hij zelf werkzaam in de winkel en was hij in die tijd verantwoordelijk voor de inkoop. Hij stelt zich er niet van bewust te zijn geweest dat hij valse merkgoederen had ingekocht. Hij kon deze voor een lage prijs opkopen omdat het modellen uit vorige seizoenen betroffen en wist daarom niet dat de aangetroffen goederen vervalst waren.
Uit de verklaringen van verdachtes zoon [zoon verdachte] , die eveneens werkzaam was in de winkel, blijkt dat verdachte destijds aan hem heeft verteld dat er in de winkel valse merkgoederen werden verkocht. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [getuige] , die sinds februari 2019 werkzaam was in de winkel, dat het voor haar duidelijk was dat de kleding die verkocht werd, geen echte merkkleding betrof.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij in de veronderstelling was dat hij handelde in legale goederen niet aannemelijk is en ook verder op geen enkele wijze steun vindt in het dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist dat de goederen vervalst waren en de bewezenverklaarde handelingen opzettelijk heeft begaan.
De rechtbank stelt verder op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte dit feit samen met [dochter 1] heeft begaan, waardoor sprake is van medeplegen.
Wat betreft de pleegperiode valt uit het dossier niet af te leiden wanneer is aangevangen met de verkoop van de valse merkgoederen. Het eerste aanknopingspunt dat uit het dossier blijkt is de verklaring van [getuige] . Zij verklaart dat er valse merkgoederen verkocht werden toen zij daar werkzaam was. Haar arbeidsovereenkomst is ingegaan per 1 februari 2019. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de valse merkgoederen in elk geval werden verkocht sinds 1 februari 2019 tot en met de datum van de doorzoeking.
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen valse merkkleding- en accessoires, het feit dat verdachte voor de verkoop van de valse merkgoederen gebruik maakte van de winkel van [dochter 1] en het gegeven dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van merkfraude maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte van het verkopen van de valse merkgoederen zijn beroep heeft gemaakt en dat hij dit feit als bedrijf heeft uitgeoefend.
Valsheid in geschrifte en oplichting
De rechtbank stelt vast dat [dochter 1] op 27 juni 2012 de woning aan het [adres 1] te Vlissingen heeft gekocht. Ter financiering daarvan heeft zij op 13 maart 2012 een aanvraag gedaan voor een hypothecaire lening bij Aegon . Deze hypothecaire lening is aan haar verstrekt op basis van haar dienstverband bij [bedrijf 1] . Ten behoeve van de hypotheekaanvraag zijn onder meer een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie aan Aegon verstrekt. Daarnaast is op naam van [dochter 1] een bouwdepot aan haar uitbetaald. Ten behoeve hiervan zijn onder meer een declaratie en een factuur voor de verrichte werkzaamheden ingediend.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het dienstverband van [bedrijf 1] te Middelburg fictief is en dat de werkgeversverklaring en de salarisstrook vals zijn. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de woning in de familie wilde houden, dat hij zelf geen hypotheek kon krijgen omdat hij op een zwarte lijst zou staan en de hypotheekaanvraag daarom via [dochter 1] moest lopen. Hij heeft verklaard dat hij degene is geweest die de documenten heeft verschaft en ervan op de hoogte was dat [dochter 1] op het moment van het verschaffen van de documenten niet werkzaam was bij [bedrijf 1] . [dochter 1] zelf heeft verklaard dat zij nooit bij [bedrijf 1] heeft gewerkt en nooit van dat bedrijf salaris heeft ontvangen.
Ten aanzien van het aan [dochter 1] uitgekeerde bouwdepot overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het verkregen bouwdepot niet is gebruikt voor verbouwingen aan de woning zoals verdachte verklaart. Zowel [dochter 1] als [partner verdachte] hebben bij de politie verklaard dat er niets aan de woning is veranderd. Daar komt bij dat een verbalisant tijdens de doorzoeking in oktober 2019 heeft waargenomen dat de keuken er nog altijd hetzelfde uitzag als de keuken op de foto’s uit het taxatierapport, dat in 2012 over de woning is opgemaakt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig. Dit brengt met zich mee dat de ingevulde declaraties en de factuur van de uitgevoerde werkzaamheden eveneens vals zijn.
Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich naast het plegen van valsheid in geschrifte ook samen met [dochter 1] schuldig gemaakt aan oplichting van Aegon . Zij hebben Aegon door het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels ertoe bewogen een hypothecaire geldlening te verstrekken en een bouwdepot uit te betalen door een valse werkgeversverklaring, een valse salarisstrook en een valse declaratie en factuur te (doen) overleggen.
Bijstandsfraude
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bijstandsuitkering heeft ontvangen naar de norm van gehuwden.
Een (bijstands)uitkering op grond van de Participatiewet is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in die noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet was verdachte verplicht op verzoek of uit eigen beweging direct mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte in strijd met de Participatiewet heeft gehandeld door opzettelijk na te laten gegevens die van belang zijn voor de verstrekking van zijn uitkering door te geven, terwijl hij hiertoe wel verplicht was. Daarmee staat vast dat verdachte zijn inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 227b Sr heeft geschonden. Zulks terwijl verdachte wist dat hij uit eigen beweging gegevens moest verstrekken, nu hij in elk geval door middel van de aan hem verschafte formulieren gewezen is op zijn inlichtingenplicht.
Diefstal elektriciteit
In de winkel van [dochter 1] in Vlissingen is een illegale stroomvoorziening aangetroffen. Verdachte was, zoals reeds is vastgesteld, betrokken bij de winkel. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is geweest die het energiecontract heeft afgesloten en dat er maandelijks een vast bedrag werd geïncasseerd. De rechtbank kan op basis van het dossier en gelet op de omstandigheid dat er maandelijks een bedrag werd geïncasseerd, niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de illegale stroomvoorziening en/of betrokken is geweest bij de totstandkoming hiervan. Evenmin is gebleken van een eindafrekening en dat verdachte daartoe meterstanden door heeft moeten geven aan de energiemaatschappij. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Wet wapens en munitie
Dit feit kan bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Op basis van het dossier kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat medeverdachte [partner verdachte] op de hoogte was of had moeten zijn van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de slaapkamer. Er is daarom geen sprake van medeplegen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Witwassen
1.
De woning en het bouwdepot
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte wist dat de hypothecaire lening bij Aegon was verkregen en het bouwdepot was uitgekeerd door middel van oplichting. De woning en het bouwdepot zijn dus voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven.
Het enkele voorhanden hebben van uit enig misdrijf (in dit geval: eigen) verkregen voorwerpen, is niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht zoals primair ten laste is gelegd. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt naast het voorhanden hebben (waar in dit geval wel sprake van is) een andere handeling van de witwasser gevergd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Daarvan is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop geen sprake geweest van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (de woning en het bouwdepot) die onmiddellijk door enig (eigen) misdrijf zijn verkregen. Dit betekent dat de rechtbank het bewezenverklaarde niet kan kwalificeren als witwassen, zodat verdachte ten aanzien van de woning en het bouwdepot zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.
De aanbetaling van het onroerend goed in Turkije
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er door verdachte mogelijk aanbetalingen zijn gedaan voor de aankoop van onroerend goed in Turkije. Verdachte ontkent dit en het dossier bevat ook overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte die aanbetalingen daadwerkelijk heeft gedaan. Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.
De geldbedragen en de auto’s
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedachtestreepjes kan uit het dossier geen
rechtstreeks verband worden afgeleid met een specifiek misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de voorwerpen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het onderzoek tegen verdachte is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche
.Verdachte en [partner verdachte] zouden volgens de gemeente al lange tijd een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl de sociale recherche heeft waargenomen dat zij de beschikking hebben over meerdere Belgisch gekentekende luxe personenauto’s, te weten een Range Rover, een Mercedes-Benz en een BMW. Na onderzoek van de politie in de politiesystemen blijkt dat de familie inderdaad gebruik maakten van die auto’s
.Verder is gebleken dat de auto’s op naam staan van de Belgische onderneming [bedrijf 2] , opgericht door verdachte en [dochter 1] . Ook nadat zij niet meer formeel betrokken waren bij dit bedrijf bleven zij gebruik maken van de auto’s. Op enig moment wordt door de politie opgemerkt dat één van de voertuigen een nieuwe nummerplaat voerde, met als kentekenhouder de Belgische onderneming [bedrijf 3] . Dit bedrijf is op 15 februari 2019 opgericht en het startkapitaal werd verdeeld over 50 aandelen, waarvan 45 voor [dochter 2] en 5 aandelen voor [partner verdachte] . Verder zijn de financiële gegevens onderzocht. Hieruit blijkt dat er in een periode van vier jaar ruim € 80.000,-- aan contanten op verschillende bankrekeningen zijn gestort. Deze contante stortingen werden gedaan op rekeningen van [partner verdachte] en [dochter 1] . De contante stortingen werden telkens vrijwel direct hierna doorgestort. Van deze contante gelden is tot op heden geen legale herkomst bekend.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de inkomens- en vermogenspositie van verdachte en de overige gezinsleden het bezit van dergelijke geldbedragen en luxe auto’s niet kan verklaren. Op basis van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank zal een onderscheid maken tussen de geldbedragen van in totaal ruim
€ 80.000,-- aan contante stortingen en de auto’s.
Op basis van de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat hij gebruik maakte van de rekening van [dochter 1] met het nummer [bankrekeningnummer] . Op die rekening is een bedrag van in totaal € 56.430,-- contant gestort. Op andere rekeningen van [dochter 1] zijn contante bedragen van in totaal € 20.995,-- (Rabobank eindigend op [cijferreeks 1] ) en € 1.895,-- (ABN AMRO eindigend op [cijferreeks 2] ) gestort. Op de rekening van [partner verdachte] is nog een bedrag van € 2.300,-- gestort. Dit brengt het totaal op € 81.620,--. [dochter 1] heeft verklaard dat zij regelmatig op verzoek van verdachte contante stortingen heeft verricht. Ook heeft verdachte volgens eigen zeggen zelf stortingen verricht. Over de herkomst van deze geldbedragen heeft verdachte zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen. Pas ter zitting heeft verdachte verklaard dat deze geldbedragen afkomstig waren uit de winkel in Vlissingen, er contant geld werd gestort voor de inkoop van de goederen en dit deels ook familieleningen betroffen. Hij heeft dit verder niet nader geconcretiseerd en/of onderbouwd. De enkele stelling dat de stortingen geld uit de winkel en/of familieleningen betroffen kan niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Uit het dossier volgt immers dat de winkel van [dochter 1] nauwelijks winstgevend was. Van opbrengsten uit de winkel in Kortrijk van dien aard (ruim € 80.000,-- en de kosten voor de aanschaf van de drie luxeauto’s) is evenmin gebleken. Als al sprake zou zijn van leningen, is het onvoldoende duidelijk waarom deze in contanten zijn verricht, waar dat geld op zijn beurt vandaan kwam en onder welke voorwaarden deze leningen zijn afgesloten. Een onderbouwing door middel van getuigen had voor de hand gelegen maar ontbreekt. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen die op de bankrekeningen zijn gestort en vervolgens zijn doorgestort - in totaal ruim € 80.000,-- - afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte dat wist. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen, door de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen te verbergen en te verhullen.
Ten aanzien van de auto’s overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de auto’s in gebruik waren bij verdachte, [partner verdachte] en [dochter 1] . Over de herkomst van de auto’s heeft verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij de auto’s heeft geleased via een bedrijf in België, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd. Ook in dit geval geldt dat het enkel opwerpen van deze stelling niet kan worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde auto’s afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist. Door de auto’s op naam te zetten van bedrijven in België die door en namens verdachte zijn opgericht, heeft hij verborgen en verhuld wie de rechthebbenden zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in samenwerking met anderen. Gezien de op elkaar afgestemde handelingen (telkens storten en vervolgens direct overboeken van geldbedragen, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende rekeningen) en het feit dat elke verdachte gebruik kon maken van één van de auto’s, maakt dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is van medeplegen.
Wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het witwassen heeft plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015 tot en met de datum van de doorzoeking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op tijdstippen in de periode van
1 februari 2019tot en met 10 oktober 2019 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nageboo
tst, en
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten telkens kleding en accessoires (o.a. tassen en riemen; verwijzend naar procesdossier deel 3, blz 11, 14 t/m 17 en 31 t/m 50)
heeft ingevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en in voorraad heeft gehad, zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf
zijnberoep heeft gemaakt en het plegen van dit misdrijf
alsbedrijf heeft uitgeoefend;
feit 2, primair
in de periode van
2 januari 2015tot en met 10 oktober 2019, te Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
zichtelkens schuldig hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededaders van meerdere voorwerpen, te weten
- geldbedragen van in totaal ruim 80.000 euro, en
- een personenauto, merk Range Rover en
- een personenauto, merk Mercedes-Benz en
- een personenauto, merk BMW en
- een woning gelegen aan de [adres 1] te Vlissingen en
- een uitbetaling van in totaal 16660 euro voor een bouwdepot;
telkens
- de werkelijke aard en/ de herkomst verborgen en verhuld en/of
- verborgen en verhuld wie de rechthebbenden zijn
terwijl hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 4
in de periode van 1 maart 2012 tot en met 31 juli 2012 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
-
werkgeversverklaring en
- salarisspecificatie en
- declaratie/factuur ten behoeve van bouwdepot
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
als ware die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn mededader voornoemde werkgeversverklaringen, salarisspecificatie en declaratie/factuur ten behoeve van bouwdepot hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Aegon Hypotheken BV , ten behoeve van een aanvraag voor een hypothecaire lening voor de aankoop van de woning gelegen aan de [adres 1] te Vlissingen en ter verkrijging van een bouwdepot en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring als werkgever was vermeld: [bedrijf 1] , gevestigd aan [adres 3] te Middelburg, en als naam werknemer was vermeld: [dochter 1] , geboren [geboortedag 2] 1993 te Vlissingen, en als datum van indiensttreding was vermeld: 01 oktober 2011 en was vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst en als brutojaarsalaris was vermeld: euro 28.662,00 en vakantietoeslag van 2292,96 euro en een vaste 13e maand van 1754,00 euro en
- op die declaratie/factuur was vermeld: naam bedrijf [bedrijf 4] , gevestigd aan de [adres 4] te Vlissingen, en was vermeld: de werkzaamheden, vervangen van de keuken (plus apparatuur, alles aanpassen en betegelen), nieuwe douchecabine, betegelen wc en badkamer, woonkamer stucadoren en schilderen, en laminaat leggen voor een totaalbedrag van 16.660 euro en
-
op die salarisspecificatie over de maand maart 2012 was vermeld: naam werkgever [bedrijf 1] , [adres 3] , en de naam van werknemer mevr. [dochter 1] , en als brutosalaris 2388,50 euro;
feit 5in de periode van 01 maart 2012 tot en met 31 juli 2012, te Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Aegon Hypotheken BV , telkens heeft bewogen tot de afgifte van in totaal van een geldbedrag van 147.189,00 euro en een geldbedrag van 16.660 euro en tot het verlenen van een dienst, te weten het verstrekken van een hypothecaire lening en het verstrekken van een bouwdepot,
immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader met vorenomschreven oogmerk, -zakelijk weergegeven- valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- een werkgeversverklaring en salarisspecificatie en declaratie/factuur valselijk laten opmaken en hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan Aegon Hypotheken BV , en
- in deze valse werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst en loonafrekening aangegeven dat [dochter 1] werkzaam is bij [bedrijf 1] en een vast inkomen geniet en
- in deze declaratiefactuur aangegeven dat de genoemde werkzaamheden, (vervangen van de keuken, nieuwe douchecabine, betegelen wc en badkamer, woonkamer stucadoren en schilderen, laminaat leggen) voor een totaal-bedrag van 16.660 euro zijn uitgevoerd,
waardoor voornoemde Aegon Hypotheken BV , telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften en het verlenen van diensten;
feit 6
op 10 oktober 2019 te Vlissingen, wapens van
categorie II, onder 6:
- twee pepperspray busjes, American Style Nato, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen en
categorie III, onder 1:
- een knal/gaspistool, merk Kral, model Rambo Magnum 2003, kaliber 9 mm PAK en
categorie III, onder 4:
- een alarmpistool, merk Kimar, model Mod.85 AUTO, kaliber 8 mm K en
een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten
- 43 stuks centraalvuur knalpatronen, kaliber 9 mm K
voorhanden heeft gehad;
feit 7in de periode 10 mei 2015 tot en met 30 september 2019 te Vlissingen, telkens in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes, recht op een uitkering krachtens Participatiewet, immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode geheel niet aan de sociale dienst van de gemeente Vlissingen en Gemeente Vlissingen medegedeeld of kenbaar gemaakt dat:
- hij werkzaamheden verrichtte en (oncontroleerbare) inkomsten ontving en had ontvangen en
- hij beschikte en had beschikt over één verzwegen bankrekening en op die bankrekening bijschrijvingen (geldbedragen) heeft ontvangen en
- hij beschikte en had beschikt over één of meerdere bedrijven in Nederland en in België en
- hij beschikte en had beschikt over een of meer voertuigen/waardevolle bezittingen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten - behoudens het onder feit 2 primair bewezenverklaarde witwassen van de woning en bouwdepot - uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij weegt daarbij de ernst van de feiten en de grote de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld. Verder weegt zij mee dat verdachte in België meerdere malen is veroordeeld voor soortgelijke feiten en er dus sprake is van recidive.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt te volstaan met oplegging van de maximale taakstraf en een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op de veroordeling in België voor soortgelijke feiten, waar al zeer forse straffen aan verdachte zijn opgelegd. Deze veroordelingen zien (grotendeels) op dezelfde periode en zouden mitigerend moet meewegen. Daarnaast is er ten aanzien van de valsheid in geschrifte en de oplichting sprake van primair eendaadse samenloop en subsidiair een voortgezette handeling. Ook moet er ten aanzien van dit feit rekening worden gehouden dat er geen financieel nadeel is geleden door de geldverstrekker. Ten aanzien van het witwassen is ook sprake van een voortgezette handeling, wat eveneens mitigerend moet meewegen.
Verder wordt verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, de gevolgen die deze zaak al op het leven van verdachte hebben gehad en in de toekomst ook nog zal hebben gelet op de terugbetalingsverplichting aan Orionis. Ten slotte is verzocht om rekening te houden met het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van meerdere strafbare feiten.
Allereerst heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in valse merkgoederen. Met de handel in valse merkgoederen wordt aan de rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten schade toegebracht waardoor de merkhouders gedupeerd zijn geraakt. Deze merkhouders hebben hun merken en designs, ten koste van grote marktinspanningen, tot bekende producten gemaakt, die garant staan voor een constante hoge kwaliteit en veel goodwill vertegenwoordigen. Door merkvervalsing wordt het vertrouwen beschaamd dat gesteld moet kunnen worden in het beschermde merk, omdat de valse merkgoederen vaak kwalitatief ver achter blijven bij de echte merkproducten. Ook wordt aan bonafide bedrijven, die zich wel aan hun verplichtingen houden, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Sociale voorzieningen in Nederland bieden een vangnet voor degenen die geen inkomen hebben. Verdachte heeft door zijn handelen de uitkeringsinstantie benadeeld en gedurende een lange periode een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgeld ontvangen waar hij geen recht op had. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid en de solidariteitsgedachte die hieraan ten grondslag ligt.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hypotheekfraude bestaande uit valsheid in geschrifte en oplichting. Door een valse werkgeversverklaring en een valse salarisspecificatie op naam van zijn dochter op te laten maken en vervolgens gebruik te maken van deze documenten, is Aegon ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken en op een later tijdstip een bouwdepot aan verdachte af te betalen. Geldleningen spelen een belangrijke rol spelen in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen zijn hypotheekverstrekkers afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. De rechtbank houdt er wel rekening mee dat de Aegon niet is benadeeld, omdat het betreffende huis met een overwaarde is verkocht.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de impact van witwassen op de legale economie en de ondermijnende invloed die dit heeft op het legale handelsverkeer. Bovendien blijven met witwassen geldbedragen uit het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten en draagt dit feit verder bij aan de instandhouding van criminaliteit.
Deze feiten betreffen ernstige feiten omdat de integriteit van het financieel en economisch verkeer hiermee telkens wordt aangetast. Verdachte heeft met het plegen van de voornoemde feiten uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Hij heeft zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. De rechtbank heeft strafverzwarend meegewogen dat verdachte telkens de initiatiefnemer was van voornoemde feiten en verschillende gezinsleden, die elk op hun eigen manier in een kwetsbare positie verkeerden, daarbij heeft betrokken. Dit met alle gevolgen van dien.
Naast deze feiten heeft verdachte ook pepperspray, een gas- en alarmpistool en een hoeveelheid munitie voorhanden gehad in de winkel en in zijn woning. Dat brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De verschillende feitelijke handelingen van het (doen) opmaken van de valse geschriften en het gebruiken daarvan met het doel de hypotheekverstrekker op te lichten liggen in de tijd van elkaar verwijderd en daaraan ligt telkens een apart wilsbesluit ten grondslag. Dat betekent dat ook geen sprake is van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling. Wel is sprake van meerdaadse samenloop.
Ook voor het witwassen geldt dat er geen sprake is van een voortgezette handeling, nu ten aanzien van de geldbedragen en de auto’s niet is vastgesteld dat het verkregen voordeel afkomstig was uit eigen misdrijf en verdachte voor de overige delen van de tenlastelegging wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en/of wordt vrijgesproken.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van zowel het Nederlandse als het Belgische uittreksel van het strafblad van verdachte en stelt gelet daarop vast dat verdachte op 15 maart 2018, 21 juni 2019 en 30 juli 2021 in België is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Door deze veroordelingen is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De rechtbank houdt hiermee rekening in de strafoplegging.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het door de reclassering uitgebrachte advies over verdachte van 9 november 2022, waaruit volgt dat zij bij verdachte een delictpatroon inzake vermogensdelicten waarnemen en dat verdachte niet de indruk wekt intrinsiek gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. De reclassering adviseert de rechtbank dan ook een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, nu zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en het gegeven dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is op 15 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op dat moment is de termijn aangevangen. In deze zaak wordt op 30 november 2022 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
De rechtbank zal gelet op het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarvoor alleen een gevangenisstraf passend is. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

7.1
De benadeelde partij [benadeelde 1]
De [benadeelde 1] , vordert een schadevergoeding van € 1.429,30, waarvan € 800,-- aan immateriële schade en € 629,30 aan proceskosten voor feit 1.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De schade is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal de post toewijzen.
Daarbij bepaalt de rechtbank dat de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijk
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat hij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Proceskosten
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank hanteert om die reden het liquidatietarief kanton d.d. 1 februari 2021. De kosten worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 1 punt van het liquidatietarief (te weten voor het opstellen en indienen van de vordering), en worden – met inachtneming van de omvang van het toe te wijzen schadebedrag – daarom begroot op in totaal € 124,--. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] , vordert een schadevergoeding van € 82.573,58, aan materiële schade voor feit 7.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het besluit heeft genomen tot intrekking van de bijstandsuitkering en dat dit besluit is bekrachtigd door de bestuursrechter bij vonnis van 28 mei 2021. Hiermee heeft de benadeelde partij reeds een executoriale titel verkregen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b 14c, 36f, 47, 57, 63, 225, 227b, 326, 337 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 3 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
-
verklaarthet onder feit 2 primair
bewezenverklaarde niet strafbaar ten aanzien van de bewezenverklaring van de woning en het bouwdepoten ontslaat verdachte voor dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft en opzettelijk waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst en opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen invoeren, verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt/het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent;
feit 2, primair, voor wat betreft de geldbedragen en de auto’s:
het medeplegen van witwassen;
feit 4:het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 5:het medeplegen van oplichting;
feit 6:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie II (met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º) en categorie III;
feit 7:in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1] van € 800,--,bestaande uit
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 10 oktober 2019tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 1] . € 800,--te betalen, bestaande uit
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,
vanaf 10 oktober 2019tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij
niet betaling 16 (zestien) dagen gijzeling kanworden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, te weten
€ 124,--;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de proceskosten;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2022.