4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Verdachte woonde in de tenlastegelegde periode samen met haar gezin aan het [adres] . Haar dochter, [dochter 1] (hierna: [dochter 1] ) heeft het huis gekocht. Haar toenmalige partner [ex-partner verdachte] (hierna: [ex-partner verdachte] ) en zij ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Het onderzoek tegen verdachte en haar gezinsleden, waaronder naast [ex-partner verdachte] en [dochter 1] ook dochter [dochter 2] , is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche. Uit deze melding bleek dat is waargenomen dat meerdere gezinsleden in verschillende luxe personenauto’s reden met een Belgisch kenteken, wat niet te verklaren was gelet op de inkomenspositie van het gezin. De volgende feiten zijn aan het licht gekomen.
Wet wapens en munitie
Bij een doorzoeking op 10 oktober 2019 van de woning en winkel van medeverdachte [dochter 1] zijn wapens en munitie aangetroffen in de kledingkast op de slaapkamer van verdachte en [ex-partner verdachte] . De wapens en munitie lagen verstopt tussen de kleding van [ex-partner verdachte] . Het enkele feit dat verdachte toegang tot de slaapkamer had en daar veelvuldig is geweest, brengt niet vanzelfsprekend mee dat verdachte zich ook in meer of mindere mate bewust was (of moet zijn geweest) van de aanwezigheid van de wapens en munitie tussen de kleding van [ex-partner verdachte] . Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen wapens en munitie en zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Bijstandsfraude
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bijstandsuitkering heeft ontvangen naar de norm van gehuwden.
Een (bijstands)uitkering op grond van de Participatiewet is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in die noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet was verdachte verplicht op verzoek of uit eigen beweging direct mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op haar recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat zij in strijd met de Participatiewet heeft gehandeld door opzettelijk na te laten gegevens die van belang zijn voor de verstrekking van zijn uitkering door te geven, terwijl zij hiertoe wel verplicht was. Daarmee staat vast dat verdachte de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht heeft geschonden. Zulks terwijl verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit eigen beweging gegevens moest verstrekken, nu zij gewezen is op de inlichtingenplicht. Dat zij de taal niet voldoende machtig was doet hier niet aan af. Van verdachte mocht worden verwacht dat zij, na aanwezig te zijn geweest bij twee gesprekken met de uitkeringsinstantie, actief naging wat de gevolgen waren voor haar eigen verplichtingen. Voor zover (de betekenis van) de inlichtingenplicht voor verdachte onduidelijk was, had zij daarover navraag moeten doen bij de bevoegde instanties.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte beschikte of heeft beschikt over één of meerdere verzwegen bankrekeningen. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
1.
De woning, het bouwdepot en de aanbetaling van het onroerend goed in Turkije
De woning en het bouwdepot staan op naam van [dochter 1] en de financiering daarvan is verzorgd door [dochter 1] en [ex-partner verdachte] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de woning en het bouwdepot niet aan verdachte toebehoren, nu niet is gebleken dat zij bij de aanschaf hiervan betrokken is geweest. Ten aanzien van de aanbetaling van het onroerend goed in Turkije kan uit het dossier worden afgeleid dat er door [ex-partner verdachte] mogelijk aanbetalingen zijn gedaan voor onroerend goed in Turkije . Dit is echter niet nader onderzocht. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat [ex-partner verdachte] die aanbetalingen daadwerkelijk heeft gedaan en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte zal gelet op het vorenstaande van deze delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
2.
De geldbedragen en de auto’s
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedachtestreepjes kan uit het dossier geen
rechtstreeks verband worden afgeleid met een specifiek misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de voorwerpen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het onderzoek tegen verdachte is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche
.Verdachte en [ex-partner verdachte] en zouden volgens de gemeente al lange tijd een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl de sociale recherche heeft waargenomen dat zij de beschikking hebben over meerdere Belgisch gekentekende luxe personenauto’s, te weten een Range Rover, een Mercedes-Benz en een BMW. Na onderzoek van de politie in de politiesystemen blijkt dat zij inderdaad gebruik maken van die auto’s
.Verder is gebleken dat de auto’s op naam staan van de [naam bedrijf 1] , opgericht door [dochter 1] en [ex-partner verdachte] . Ook nadat zij volgens het handelsregister (formeel) niet meer betrokken waren bij dit bedrijf bleven zij gebruik maken van de auto’s. Op enig moment wordt door de politie opgemerkt dat één van de voertuigen een nieuwe nummerplaat voerde, met als kentekenhouder de [naam bedrijf 2] . Dit bedrijf is op 15 februari 2019 opgericht en het startkapitaal werd verdeeld over 50 aandelen, waarvan 45 voor [dochter 2] en 5 aandelen voor verdachte. Verder zijn de financiële gegevens onderzocht. Hieruit blijkt dat er in een periode van vier jaar ruim € 80.000,-- aan contanten op verschillende bankrekeningen zijn gestort. Deze contante stortingen werden gedaan op rekeningen van verdachte en [dochter 1] . De contante stortingen werden telkens vrijwel direct hierna doorgestort. Van deze contante gelden is tot op heden geen legale herkomst bekend.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de inkomens- en vermogenspositie van verdachte en de medeverdachten het bezit van dergelijke geldbedragen en luxe auto’s niet kan verklaren. Op basis van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank zal een onderscheid maken tussen de geldbedragen van in totaal ruim
€ 80.000,-- aan contante stortingen en de auto’s.
Vastgesteld kan worden dat er vanaf de rekening van verdachte contante stortingen zijn gedaan en dat dat geld vervolgens weer is doorgestort. Over de herkomst van de geldbedragen heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan de contante geldbedragen die op de bankrekeningen zijn gestort en vervolgens zijn doorgestort, afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de medeverdachten. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen, door de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen te verbergen en te verhullen.
Vast staat dat de auto’s in gebruik waren bij verdachte, [ex-partner verdachte] en [dochter 1] . Over de herkomst van de auto’s heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, anders dan dat [ex-partner verdachte] deze auto’s geregeld had en verdachte hier verder niets van afwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde auto’s afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de gezinsleden. Uit het dossier blijkt niet dat zij wist dat de auto’s op naam van een Belgisch bedrijf waren gezet waarvan zij (mede)eigenaar was, mede omdat ook is gebleken dat er geen handtekening nodig is geweest van verdachte voor de inschrijving van de [naam bedrijf 2] . Gelet hierop kan enkel wettig en overtuigend worden bewezen dat zij de auto’s voorhanden heeft gehad.
Wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het witwassen heeft plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015 tot en met de datum van de doorzoeking.