ECLI:NL:RBZWB:2022:7153

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
02-046387-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude en witwassen met betrekking tot uitkering en geldbedragen

Op 30 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bijstandsfraude en witwassen. De verdachte, geboren in 1971, werd bijgestaan door haar advocaat mr. J.C.W.L. Grootjans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten: het voorhanden hebben van wapens en munitie, het witwassen van geldbedragen en het opzettelijk nalaten van het verstrekken van inlichtingen die van belang waren voor de hoogte van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de wapens en munitie die in haar woning waren aangetroffen, en sprak haar vrij van dit feit. Wat betreft de bijstandsfraude oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk had nagelaten om relevante informatie te verstrekken, wat in strijd was met de inlichtingenplicht uit de Participatiewet. De rechtbank achtte dit feit bewezen.

Ten aanzien van het witwassen van meer dan € 80.000 aan contante stortingen en luxe voertuigen, concludeerde de rechtbank dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, maar sprak haar vrij van de aanbetalingen voor onroerend goed in Turkije, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij hiervan op de hoogte was. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-046387-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 10 oktober 2019 samen of alleen wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2, primair:in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 oktober 2019, samen of alleen, geldbedragen van in totaal ruim € 80.000,--, personenauto’s, een woning, aanbetalingen voor onroerend goed in Turkije en de uitbetaling van een bouwdepot heeft witgewassen,
subsidiairten laste gelegd als eenvoudig witwassen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 oktober 2019;
feit 3:in de periode van 10 mei 2015 tot en met 30 september 2019 te Vlissingen opzettelijk heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken waarvan zij wist dat deze van belang waren voor het vaststellen van het recht op, dan wel de hoogte of duur van een uitkering krachtens de Participatiewet, terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen zoals deze blijken uit het dossier. Ten aanzien van feit 2 (primair), het witwassen, kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte wist van de aanbetalingen van onroerend goed in Turkije (gedachtestreepje 5).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 1, het voorhanden hebben van de wapens en munitie, nu er bij haar geen of een mindere mate van bewustheid was omtrent de aanwezigheid van de wapens en munitie in de slaapkamer en bewijs hiertoe ontbreekt.
Ten aanzien van feit 2, het witwassen, is aangevoerd dat indien de rechtbank van oordeel is dat de uitkeringsfraude, en in de zaken van de medeverdachten de merkenfraude en hypotheekfraude wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen voordeel betreft dat verkregen is uit eigen misdrijven. Om die reden moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3, de bijstandsfraude, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Verdachte woonde in de tenlastegelegde periode samen met haar gezin aan het [adres] . Haar dochter, [dochter 1] (hierna: [dochter 1] ) heeft het huis gekocht. Haar toenmalige partner [ex-partner verdachte] (hierna: [ex-partner verdachte] ) en zij ontvingen een bijstandsuitkering naar de norm van gehuwden. Het onderzoek tegen verdachte en haar gezinsleden, waaronder naast [ex-partner verdachte] en [dochter 1] ook dochter [dochter 2] , is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche. Uit deze melding bleek dat is waargenomen dat meerdere gezinsleden in verschillende luxe personenauto’s reden met een Belgisch kenteken, wat niet te verklaren was gelet op de inkomenspositie van het gezin. De volgende feiten zijn aan het licht gekomen.
Wet wapens en munitie
Bij een doorzoeking op 10 oktober 2019 van de woning en winkel van medeverdachte [dochter 1] zijn wapens en munitie aangetroffen in de kledingkast op de slaapkamer van verdachte en [ex-partner verdachte] . De wapens en munitie lagen verstopt tussen de kleding van [ex-partner verdachte] . Het enkele feit dat verdachte toegang tot de slaapkamer had en daar veelvuldig is geweest, brengt niet vanzelfsprekend mee dat verdachte zich ook in meer of mindere mate bewust was (of moet zijn geweest) van de aanwezigheid van de wapens en munitie tussen de kleding van [ex-partner verdachte] . Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen wapens en munitie en zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Bijstandsfraude
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode een bijstandsuitkering heeft ontvangen naar de norm van gehuwden.
Een (bijstands)uitkering op grond van de Participatiewet is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in die noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Op grond van artikel 17 lid 1 van de Participatiewet was verdachte verplicht op verzoek of uit eigen beweging direct mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op haar recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat zij in strijd met de Participatiewet heeft gehandeld door opzettelijk na te laten gegevens die van belang zijn voor de verstrekking van zijn uitkering door te geven, terwijl zij hiertoe wel verplicht was. Daarmee staat vast dat verdachte de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht heeft geschonden. Zulks terwijl verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit eigen beweging gegevens moest verstrekken, nu zij gewezen is op de inlichtingenplicht. Dat zij de taal niet voldoende machtig was doet hier niet aan af. Van verdachte mocht worden verwacht dat zij, na aanwezig te zijn geweest bij twee gesprekken met de uitkeringsinstantie, actief naging wat de gevolgen waren voor haar eigen verplichtingen. Voor zover (de betekenis van) de inlichtingenplicht voor verdachte onduidelijk was, had zij daarover navraag moeten doen bij de bevoegde instanties.
Op basis van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte beschikte of heeft beschikt over één of meerdere verzwegen bankrekeningen. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Witwassen
1.
De woning, het bouwdepot en de aanbetaling van het onroerend goed in Turkije
De woning en het bouwdepot staan op naam van [dochter 1] en de financiering daarvan is verzorgd door [dochter 1] en [ex-partner verdachte] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de woning en het bouwdepot niet aan verdachte toebehoren, nu niet is gebleken dat zij bij de aanschaf hiervan betrokken is geweest. Ten aanzien van de aanbetaling van het onroerend goed in Turkije kan uit het dossier worden afgeleid dat er door [ex-partner verdachte] mogelijk aanbetalingen zijn gedaan voor onroerend goed in Turkije . Dit is echter niet nader onderzocht. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat [ex-partner verdachte] die aanbetalingen daadwerkelijk heeft gedaan en dat verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte zal gelet op het vorenstaande van deze delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
2.
De geldbedragen en de auto’s
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedachtestreepjes kan uit het dossier geen
rechtstreeks verband worden afgeleid met een specifiek misdrijf. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013. Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de voorwerpen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het onderzoek tegen verdachte is gestart nadat er bij de politie een melding is ontvangen van de sociale recherche
.Verdachte en [ex-partner verdachte] en zouden volgens de gemeente al lange tijd een bijstandsuitkering ontvangen, terwijl de sociale recherche heeft waargenomen dat zij de beschikking hebben over meerdere Belgisch gekentekende luxe personenauto’s, te weten een Range Rover, een Mercedes-Benz en een BMW. Na onderzoek van de politie in de politiesystemen blijkt dat zij inderdaad gebruik maken van die auto’s
.Verder is gebleken dat de auto’s op naam staan van de [naam bedrijf 1] , opgericht door [dochter 1] en [ex-partner verdachte] . Ook nadat zij volgens het handelsregister (formeel) niet meer betrokken waren bij dit bedrijf bleven zij gebruik maken van de auto’s. Op enig moment wordt door de politie opgemerkt dat één van de voertuigen een nieuwe nummerplaat voerde, met als kentekenhouder de [naam bedrijf 2] . Dit bedrijf is op 15 februari 2019 opgericht en het startkapitaal werd verdeeld over 50 aandelen, waarvan 45 voor [dochter 2] en 5 aandelen voor verdachte. Verder zijn de financiële gegevens onderzocht. Hieruit blijkt dat er in een periode van vier jaar ruim € 80.000,-- aan contanten op verschillende bankrekeningen zijn gestort. Deze contante stortingen werden gedaan op rekeningen van verdachte en [dochter 1] . De contante stortingen werden telkens vrijwel direct hierna doorgestort. Van deze contante gelden is tot op heden geen legale herkomst bekend.
Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de inkomens- en vermogenspositie van verdachte en de medeverdachten het bezit van dergelijke geldbedragen en luxe auto’s niet kan verklaren. Op basis van die feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
De rechtbank zal een onderscheid maken tussen de geldbedragen van in totaal ruim
€ 80.000,-- aan contante stortingen en de auto’s.
Vastgesteld kan worden dat er vanaf de rekening van verdachte contante stortingen zijn gedaan en dat dat geld vervolgens weer is doorgestort. Over de herkomst van de geldbedragen heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan de contante geldbedragen die op de bankrekeningen zijn gestort en vervolgens zijn doorgestort, afkomstig waren uit enig misdrijf, en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de medeverdachten. Daarmee heeft zij zich schuldig gemaakt aan witwassen, door de werkelijke aard en herkomst van deze geldbedragen te verbergen en te verhullen.
Vast staat dat de auto’s in gebruik waren bij verdachte, [ex-partner verdachte] en [dochter 1] . Over de herkomst van de auto’s heeft verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, anders dan dat [ex-partner verdachte] deze auto’s geregeld had en verdachte hier verder niets van afwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde auto’s afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte dat redelijkerwijs kon vermoeden gelet op de inkomensposities van haar en de gezinsleden. Uit het dossier blijkt niet dat zij wist dat de auto’s op naam van een Belgisch bedrijf waren gezet waarvan zij (mede)eigenaar was, mede omdat ook is gebleken dat er geen handtekening nodig is geweest van verdachte voor de inschrijving van de [naam bedrijf 2] . Gelet hierop kan enkel wettig en overtuigend worden bewezen dat zij de auto’s voorhanden heeft gehad.
Wat betreft de pleegperiode overweegt de rechtbank dat de contante stortingen hebben plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het witwassen heeft plaatsgevonden vanaf 2 januari 2015 tot en met de datum van de doorzoeking.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2, primairop tijdstippen in de periode van
2 januari 2015tot en met 10 oktober 2019, te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, en mededaders van meerdere voorwerpen, te weten
- geldbedragen van in totaalruim 80.000 euro, en
- een personenauto, merk Range Rover en
- een personenauto, merk Mercedes-Benz en
- een personenauto, merk BMW en
telkens
- de werkelijke aard en de herkomst en verborgen en verhuld en
- die voorwerpen voorhanden gehad,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 3in de periode 10 mei 2015 tot en met 30 september 2019 te Vlissingen, in elk geval in Nederland, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar, verdachtes, recht op een uitkering krachtens de Participatiewet, immers heeft zij, verdachte, in genoemde periode geheel niet aan de sociale dienst van de gemeente Vlissingen en Gemeente Vlissingen medegedeeld of kenbaar gemaakt dat:
- zij (oncontroleerbare) inkomsten ontving en had ontvangen en
- zij beschikte en had beschikt over één of meerdere bedrijven in Nederland en in België en
- zij beschikte en had beschikt over een of meer voertuigen/waardevolle bezittingen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat het in de Turkse cultuur gebruikelijk is te doen wat je vader je vraag en dat nee zeggen geen optie is. Tevens heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat verdachte bij de politie, toen daarover vragen zijn gesteld, emotioneel heeft gereageerd. Ter zitting heeft zij met name verklaard dat zij van niets wist en nergens van op de hoogte was.
Verdachte heeft daarmee zelf geen inzicht gegeven in de beweegredenen van haar handelen en in hoeverre zij aan de verzoeken van haar man geen weerstand heeft kunnen bieden.
Hoewel de rechtbank zich realiseert dat men zich in de ene cultuur meer dan in de andere verplicht kan voelen te doen wat de echtgenoot vraagt levert dat in zijn algemeenheid geen psychische overmacht op. Het beroep daarop wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien het beroep op psychische overmacht niet slaagt, met deze omstandigheid wel rekening te houden bij de strafoplegging. Verder wordt verzocht om rekening te houden met de ouderdom van de feiten. Ten aanzien van feit 2 is ook sprake van een voortgezette handeling, wat mitigerend moet meewegen. Verder zijn als verzachtende omstandigheden aangevoerd dat verdachte first-offender is en dat zij vervelende gevolgen heeft ondervonden van deze zaak en in de toekomst ook nog zal hebben gelet op de terugbetalingsverplichting van € 82.573,58 aan [benadeelde] . Al met al wordt verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest. Verzocht wordt om een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is gemotiveerd voor hulpverlening en het aanpakken van een aantal leefgebieden, voor een stabieler en onafhankelijker leven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Sociale voorzieningen in Nederland bieden een vangnet voor degenen die geen inkomen hebben. Verdachte heeft door haar handelen de uitkeringsinstantie benadeeld en gedurende een lange periode een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgeld ontvangen waar zij geen recht op had. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij misbruik heeft gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid en de solidariteitsgedachte die hieraan ten grondslag ligt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de impact van witwassen op de legale economie en de ondermijnende invloed die dit heeft op het legale handelsverkeer. Bovendien blijven met witwassen geldbedragen uit het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten en draagt dit feit verder bij aan de instandhouding van criminaliteit.
De verdachte heeft door het plegen van deze feiten telkens slechts oog gehad voor haar eigen financiële gewin en dat van haar gezin. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor het witwassen geldt dat er geen sprake is van een voortgezette handeling, nu ten aanzien van de geldbedragen en de auto’s niet is vastgesteld dat het verkregen voordeel afkomstig was uit eigen misdrijf en verdachte voor de overige delen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Uit het strafblad van verdachte van 22 februari 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het door de reclassering uitgebrachte advies over verdachte van 7 november 2022. Hieruit blijkt dat verdachte kwetsbaar is omdat zij geen eigen inkomsten heeft en de Nederlandse taal niet machtig is. Verdachte is gemotiveerd voor (praktische) hulpverlening om zo haar maatschappelijke positie te versterken. Het recidiverisico wordt gelet op haar kwetsbare positie ingeschat als gemiddeld. De reclassering acht een forensisch kader geïndiceerd en adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante begeleiding door Maatschappelijke en Justitiële Dienstverlening of een soortgelijke zorgverlener.
De zaak heeft grote gevolgen gehad voor het leven van verdachte en zal dit gelet op de terugbetalingsverplichting aan [benadeelde] ook in de toekomst nog hebben, maar deze heeft zij wel deels aan zichzelf te wijten. De rechtbank houdt er echter wel rekening mee dat verdachte niet de initiatiefneemster lijkt te zijn voor de bewezen verklaarde strafbare feiten en kan zich voorstellen dat verdachte gelet op de door de reclassering omschreven kwetsbare positie in een moeilijke situatie zat en op momenten moeilijk weerstand kon bieden aan haar inmiddels ex-partner.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en het gegeven dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is op 10 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op dat moment is de termijn aangevangen. In deze zaak wordt op 30 november 2022 vonnis gewezen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
De rechtbank zal, met name gelet op het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een deel van de taakstraf, te weten 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank legt het voorwaardelijk strafdeel op om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen op de op te leggen straf.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] , vordert een schadevergoeding van € 82.573,58, aan materiële schade voor feit 3.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het besluit heeft genomen tot intrekking van de bijstandsuitkering en dat dit besluit is bekrachtigd door de bestuursrechter bij vonnis van 28 mei 2021. Hiermee heeft de benadeelde partij reeds een executoriale titel verkregen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 227b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: het medeplegen van witwassen;
feit 3: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, subsidiair 90 (negentig) dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 (zestig) uren, subsidiair 30 (dertig) dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden bij de reclassering te 4337 EA Middelburg, Vrijlandstraat 33, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht, waarbij de reclassering contact met verdachte zal opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat begeleiden door Maatschappelijke en Justitiële Dienstverlening (MJD) of een soortgelijke zorgverlener, zulks te bepalen door de reclassering (en indien mogelijk in de Turkse taal). De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde] niet-ontvankelijk in de vorderingen bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2022.