ECLI:NL:RBZWB:2022:7146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4944
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Het UWV had op 29 januari 2021 besloten de uitkering van eiser te beëindigen per 4 februari 2021, waarop eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard met een bestreden besluit op 4 mei 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 14 oktober 2022 waren zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van het UWV aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank baseert zich op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die beiden hebben geconcludeerd dat er geen medische objectivering is voor de veronderstelling dat eiser op het moment van de ziekmelding relevante beperkingen had. Eiser heeft weliswaar klachten geuit, maar deze zijn niet als medisch objectief vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4944 ZW

uitspraak van 25 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 29 januari 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 4 februari 2021. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV, [woordvoerder verweerder] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 4 februari 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als medewerker badkamerrenovatie. Vanaf 1 juli 2020 ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij heeft zich per 27 november 2020 ziekgemeld vanwege buik- en psychische klachten. De WW-uitkering van eiser is bij besluit van 9 november 2020 stopgezet. Bij besluit van 10 december 2020 is aan eiser per 1 december 2020 een ZW-uitkering toegekend.
Het UWV heeft met het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser met ingang van 4 februari 2021 beëindigd. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser wordt in staat geacht zijn eigen arbeid te verrichten.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het werk als medewerker badkamerrenovatie als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft eiser gesproken op het telefonisch spreekuur van 28 januari 2021. Daarnaast heeft hij het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft de diagnoses buikklachten/obstipatie en aanpassingsproblematiek gesteld. De geclaimde klachten bestaan al drie tot vier jaar en zijn niet wezenlijk veranderd. Eiser wordt hierdoor in zijn werk weinig gehinderd en zijn klachten hebben ook geen relatie met het laatst verrichte werk. De verzekeringsarts stelt dat de ziekmelding geweigerd had kunnen worden, omdat de klachten al heel lang bestaan. Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid.
De verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting. Daarnaast heeft hij informatie van de huisarts verkregen en in het onderzoek betrokken. Er heeft aanvullend medisch onderzoek plaatsgevonden op 16 februari 2021. De verzekeringsarts b&b stelt dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Eiser claimt al jaren buikklachten te ervaren waardoor hij niet kan werken. De buikklachten zijn onderzocht, maar er zijn geen afwijkingen gevonden die verklaard kunnen worden. Via een nieuwe huisarts wordt geprobeerd om alsnog een verwijzing en nader onderzoek van de grond te krijgen. De informatie verkregen van de huisarts bevestigt dat er geen verklaringen zijn gevonden voor de ervaren problematiek. Voor de psychische klachten heeft eiser enkele gespreken met de POH gehad, maar een behandelplan is niet bekend. De verzekeringsarts b&b meent dat de verzekeringsarts de klachten en stoornissen helder in kaart heeft gebracht. Er is geen medische objectivering voor de veronderstelling dat er op het moment van de ziekmelding sprake was van toegenomen medische problematiek ten opzichte van de problematiek zoals die speelde toen eiser nog werkte. In bezwaar is aanvullende medische informatie opgevraagd, maar hieruit blijken geen nieuwe medische feiten op basis waarvan er aanleiding is om de door de verzekeringsarts beschreven problematiek onjuist te achten. De verzekeringsarts b&b deelt de mening van de verzekeringsarts dat er geen medische objectivering is om te veronderstellen dat er op datum in geding sprake was van relevante beperkingen als rechtstreeks objectief gevolg van ziekte of gebrek in relatie tot het verrichte werk. Daarom is het volgens de verzekeringsarts b&b aannemelijk dat eiser tenminste als geschikt voor de laatste werkzaamheden kan worden geacht.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is dan in de beslissing staat vermeld. Hij heeft onder andere nog steeds buikklachten, waarvan hij wel degelijk last had tijdens het werk. Hij is ook veel afgevallen, waarvan de oorzaak nog niet is achterhaald. Daarnaast heeft eiser psychische klachten, waarvoor hij tot voor kort onder behandeling was bij de POH. Ten onrechte is in het besluit niet meegenomen dat eiser onder behandeling is bij een nieuwe huisarts die onderzoekt of er onderzoeken kunnen worden gedaan naar de klachten van eiser. Ook voor zijn psychische problemen moet een geschikt traject worden gevonden. Eiser heeft ondanks zijn klachten doorgewerkt, totdat het echt niet meer ging. Er is nog niet vastgesteld wat er wel of niet aan de hand is. Eiser is van mening dat er wel degelijk relevante beperkingen zijn die rechtstreeks een objectief gevolg zijn van ziekte en gebrek. Hij is dan ook van mening dat hij niet geschikt is voor de werkzaamheden die hij als laatste verrichtte. De ZW-uitkering is ten onrechte stopgezet.
4.3.
In verweer stelt het UWV zich op het standpunt dat er is geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel dat eiser per 4 februari 2021 geschikt is voor het laatst verrichte werk. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en heeft de in bezwaar overlegde medische informatie van de huisarts betrokken in de heroverweging. De verzekeringsarts b&b is van mening dat uit de medische informatie niet blijkt dat er sprake is van medisch objectiveerbare klachten ten tijde van de ziekmelding. Daarnaast wordt er bij het beroepschrift geen medische informatie overlegd waaruit zou blijken dat er sprake is van toegenomen medische problematiek. Dat er mogelijk nieuwe onderzoeken in gang worden gezet, betekent niet dat daarmee sprake is van een medische objectivering van de problematiek. Zonder medische onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat eiser ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de buikklachten en de psychische problemen. Beiden hebben voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. Eiser heeft al langer last van buikklachten en heeft daar eerder ook mee gewerkt. De verzekeringsarts b&b was op de hoogte van de informatie van de huisarts en heeft deze ook in zijn beoordeling betrokken. In beroep heeft eiser geen andere medische stukken overlegd waaruit blijkt dat er aanleiding is om tot een andere conclusie te komen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn duidelijk gemotiveerd en consistent.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 4 februari 2021.
6. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 25 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).