4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Ten aanzien van feit 1 – moord dan wel doodslag op [slachtoffer]
Voorgeschiedenis en aanloop naar de feiten
Verdachte had sinds 2005 een relatie met [naam] . Zij kregen zes kinderen. In mei 2020 opende verdachte een winkel in [plaatsnaam] , genaamd “ [winkel] ”, waar zij onder andere spirituele producten verkocht en massages gaf. Vlakbij haar winkel had [slachtoffer] een naaiatelier. Verdachte en [slachtoffer] raakten bevriend en zij hadden vrijwel dagelijks contact. Op een gegeven moment kwam tussen verdachte en [slachtoffer] ter sprake dat er bij beiden interesse bestond in seksueel contact met zowel mannen als vrouwen. [slachtoffer] had al ervaring op seksueel gebied met vrouwen en verdachte wilde dat met [slachtoffer] uitproberen. Verdachte stelde aan [slachtoffer] voor dat [naam] bij dat eerste seksuele contact aanwezig zou zijn. Uiteindelijk heeft eind november 2020 een trio tussen verdachte, [naam] en [slachtoffer] plaatsgevonden. In de periode daarna ontstonden er een wederzijdse verliefdheid tussen [naam] en [slachtoffer] . [naam] en [slachtoffer] wilden deze gevoelens voor elkaar verder onderzoeken, waarna [naam] besloot de relatie met verdachte te verbreken.
Vaststelling van de feiten
Op basis van de objectieve bewijsmiddelen in het dossier kan de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vaststellen.
Op dinsdag 15 december 2020 waren [slachtoffer] en verdachte samen in de keuken achterin de winkel van verdachte in [plaatsnaam] . Om 13.01 uur heeft [slachtoffer] daar haar smartphone ontgrendeld, wat op datzelfde moment door verdachte met haar smartphone is gefilmd. [slachtoffer] was op dat moment dus bij kennis. Op enig moment heeft [slachtoffer] bij leven letsel opgelopen aan haar rechter oogkas en neus. Voorts staat vast dat [slachtoffer] door een samendrukkende krachtinwerking ter hoogte van haar hals is overleden. De rechtbank kan op basis van objectieve bewijsmiddelen niet vaststellen wanneer en op welke wijze het letsel aan de rechter oogkas en neus is ontstaan en wanneer en op welke wijze [slachtoffer] uiteindelijk om het leven is gekomen.
Het scenario van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van het volgende scenario. Verdachte heeft [slachtoffer] in de ochtend van 15 december 2020 haar winkel binnengeroepen. Zij heeft toegang gekregen tot WhatsApp-berichten van [naam] op de telefoon van [slachtoffer] .
Op enig moment heeft zij [slachtoffer] met een hard en stomp voorwerp tegen haar rechter oogkas geslagen om haar weerloos te maken. Daarna heeft zij [slachtoffer] , waarschijnlijk al vóór 10.29 uur in de keuken op een stoel met een kleed vastgebonden. Verdachte heeft om 13.01 uur een filmpje gemaakt van het ontgrendelen van de telefoon door [slachtoffer] . Zij zat op dat moment vastgebonden. Het dichtknijpen van de keel moet hierna gebeurd zijn, ergens in de periode tussen 13.50 uur en 14.52 uur.
Het oordeel van de rechtbank over het scenario van de officier van justitie
De officier van justitie gaat ervan uit dat het gezien het verschil in postuur tussen verdachte (kleiner en lichter) en [slachtoffer] (groter en zwaarder) niet anders kan dan dat verdachte [slachtoffer] weerloos heeft gemaakt door tegen haar oogkas te slaan zodat zij haar op de stoel kon vastbinden, en dat zij om dezelfde reden vastgebonden moet hebben gezeten toen verdachte haar keel dichtkneep. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat [slachtoffer] vastgebonden is geweest. Het ontgrendelen van de telefoon door [slachtoffer] heeft om 13.01 uur plaatsgevonden en is door verdachte gefilmd. Op dat filmpje is te zien dat [slachtoffer] bewegingsvrijheid had: zij bewoog haar hand en duim om haar telefoon te ontgrendelen. Bij haar rechter arm en de rechter zijde van haar lichaam voor zover zichtbaar, is niet het kleed met de typerende franje zichtbaar, hetgeen wel te verwachten zou zijn als het filmpje wordt vergeleken met de foto met het panterkleed waarop de franjes tot aan de linker pols van [slachtoffer] komen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het niet zo kan zijn dat zij op dat moment op de wijze die de officier van justitie voorstaat vastgebonden heeft gezeten. Het dossier bevat ook overigens geen feiten of omstandigheden die erop duiden dat [slachtoffer] vastgebonden heeft gezeten. Omdat de officier van justitie het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] (en de voorbedachte raad) in zijn scenario, op basis van (het verschil in) het postuur en gewicht van verdachte en [slachtoffer] , afhankelijk maakt van de omstandigheid dat [slachtoffer] op dat moment zou zijn vastgebonden en zich daarom niet kon verweren, komt daarmee het scenario in zijn geheel te vervallen. Kortom: het door de officier van justitie geschetste scenario is grotendeels gebaseerd op aannames en vindt onvoldoende ondersteuning in het dossier.
Het scenario van verdachte
Verdachte heeft op 14 april 2022 tegen over de rechter-commissaris verklaard en ter zitting herhaald dat – kort gezegd – [slachtoffer] en zij op dinsdag 15 december 2020 de hele ochtend in de keuken achterin haar winkel hebben zitten praten, dat [slachtoffer] op enig moment geïrriteerd werd en verdachte een duw gaf waardoor verdachte ten val kwam en haar pink brak. Als reactie daarop heeft zij [slachtoffer] toen die zich met de rug naar haar toe draaide in een opwelling een duw gegeven, waardoor [slachtoffer] met haar hoofd tegen de rechter punt van de radiator viel, gewond raakte aan haar hoofd, bewusteloos raakte en niet meer reageerde. Verdachte heeft haar vervolgens omgedraaid, haar bovenlichaam op schoot genomen en haar keel dichtgeknepen, waarna [slachtoffer] niet meer ademde en geen hartslag meer had.
Het oordeel van de rechtbank over het scenario van verdachte
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet kan kloppen omdat zij tegenover de politie eerder vele malen aantoonbaar leugenachtig heeft verklaard en haar uiteindelijke scenario pas heeft verteld nadat zij over het volledige dossier beschikte. Bovendien stond de pink van verdachte al eerder scheef en krom; dat is niet op 15 december 2020 gebeurd. Gezien het verschil in postuur is het onwaarschijnlijk dat verdachte [slachtoffer] zo heeft kunnen duwen dat zij viel. Bovendien is de verwonding aan de oogkas volgens de forensisch radioloog [radioloog 1] waarschijnlijker door een klap met een stomp voorwerp ontstaan dan door een val tegen de radiatorpunt.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte voor zover het de aanleiding voor het door haar tegen [slachtoffer] gepleegde geweld betreft, namelijk dat zij door een duw van [slachtoffer] haar pink zou hebben gebroken, ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat de pink van verdachte er hetzelfde uitzag als op een foto in het dossier die in oktober 2020 is gemaakt. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte dat deel van haar scenario heeft verzonnen om een excuus te kunnen presenteren voor hetgeen zij daarna [slachtoffer] heeft aangedaan. Zij heeft daarmee wellicht de schuld buiten zichzelf willen leggen, hetgeen lijkt te passen in haar persoonlijkheid zoals die blijkt uit het persoonlijkheidsonderzoek. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het hele door verdachte gepresenteerde scenario daarmee onaannemelijk of leugenachtig is.
Het feit dat verdachte eerder anders heeft verklaard en met haar uiteindelijke scenario pas is gekomen nadat zij over het volledige dossier beschikte maakt dat behoedzaam met haar verklaring moet worden omgegaan, maar hoeft er niet per definitie toe te leiden dat haar scenario buiten beschouwing gelaten moet worden.
Om te beginnen past het scenario binnen de bewijsmiddelen in het dossier, of wordt daardoor niet uitgesloten. Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat het lichaam van [slachtoffer] aanwijzingen toonde voor bij leven opgetreden krachtinwerking ter hoogte van de hals, dat een dergelijke (samendrukkende) krachtinwerking kan hebben geleid tot het overlijden en dat van een andere doodsoorzaak niet is gebleken. Een bij leven opgetreden krachtinwerking op de rechteroogkas kan aanleiding hebben gegeven tot bewustzijnsstoornissen. Onder de tafel in de keuken is een grote hoeveelheid bloed van [slachtoffer] gevonden, en ook enkele druppels op de tapijttegel onder de hoek van de radiator waar [slachtoffer] tegenaan gevallen zou zijn.
Niet valt in te zien waarom [slachtoffer] niet door een onverwachte duw van achteren haar evenwicht heeft kunnen verliezen.
De naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwde conclusie van de forensisch radioloog [radioloog 1] wordt weerlegd door de forensisch radioloog [radioloog 2] , die in haar tegenonderzoek concludeert dat op basis van de CT-scans geen onderscheid valt te maken tussen beide scenario’s. Het letsel aan de oogkas kan ook zijn ontstaan door een val tegen de radiator.
Op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] op 15 december 2020 door een duw van verdachte tegen de radiator in de keuken van verdachte is gevallen, waardoor letsel aan haar neus en oogkas is ontstaan als gevolg waarvan zij het bewustzijn heeft verloren. De rechtbank gaat er ook van uit dat verdachte [slachtoffer] vervolgens heeft omgedraaid en haar keel heeft dichtgeknepen en onder de tafel heeft gelegd. De vraag is echter of [slachtoffer] op dat moment was overleden, zoals verdachte stelt.
Verklaringen van getuige [getuige 1]
De verklaringen van [getuige 1] komen er in het kort op neer dat zij op 15 december 2020 rond 17.00 uur gedurende zeker een half uur in de winkel van verdachte is geweest waar zij 2 kaarten en 4 pakjes wierook heeft gekocht. Ze heeft een praatje met verdachte gemaakt over Wicca en spiritualiteit. Toen [getuige 1] opmerkte dat verdachte er niet zo goed uit zag, zei ze dat dat klopte, en dat ze een zware tijd tegemoet ging omdat ze een tijdje naar de gevangenis zou gaan. Ze had waarschijnlijk (of misschien, dat weet [getuige 1] niet precies meer) iemand vermoord. [getuige 1] stond bij de kassa en verdachte stond tussen de kassa en het gordijn naar de ruimte achter de winkel. Toen hoorde [getuige 1] van achter het gordijn iemand kreunen. Dat kreunen duurde best lang, 10 of 7 seconden. Verdachte schrok, werd bleek en alert en zei dat ze even ging kijken. Eén of twee minuten later kwam ze terug en zei ze dat het in orde was. Het gekreun was gestopt. Er was achter het gordijn geen woord gezegd.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen van [getuige 1] vinden steun in de verklaring van haar zoon, [getuige 2] . [getuige 2] verklaart dat zijn moeder hem, toen hij bij haar logeerde tussen 21 en 27 december 2020, had verteld dat ze misschien getuige was geweest van een moord, dat ze de eigenaresse van het spirituele winkeltje gesproken had en dat ze een vreemd gekreun hoorde dat stopte nadat de eigenaresse naar achteren was gegaan, en dat zij gezegd zou hebben dat zij naar de gevangenis zou gaan omdat zij dacht dat ze iemand vermoord had. Zijn moeder vroeg zich af of ze aangifte moest doen, maar ze wist niet of er iets gebeurd was. Op het moment dat [getuige 1] deze ervaring met [getuige 2] deelde was [slachtoffer] nog vermist en werd verdachte nog niet (in de media) in verband gebracht met het overlijden van [slachtoffer] .
Verdachte ontkent dat [getuige 1] in haar winkel is geweest en stelt dat tot haar dochter [dochter verdachte] aan het begin van de avond kwam, er überhaupt niemand anders dan [slachtoffer] en zijzelf in haar winkel is geweest op 15 december 2020, omdat de winkel toen was gesloten vanwege de – in het kader van het coronavirus – op die dag ingegane lockdown. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [getuige 1] op 15 december 2020 in de winkel van verdachte is geweest. Het feit dat op 15 december 2020 de lockdown was ingegaan, betekent niet dat de winkel van verdachte ook daadwerkelijk was gesloten en niet toegankelijk was. Dit vindt steun in het feit dat verdachte pas in de avond van 15 december 2020, namelijk om 22.43 uur, een bericht op Facebook en tien minuten later op Instagram heeft geplaatst dat haar winkel en praktijk in verband met de maatregelen in het kader van het coronavirus gesloten zijn. Voorts heeft [getuige 1] na haar eerste verklaring, uit eigen beweging en na raadpleging van haar agenda contact opgenomen met de politie dat het toch echt 15 december 2020 moet zijn geweest dat zij in de winkel van verdachte is geweest. Op dat moment had verdachte nog niet verklaard over de datum van het overlijden van [slachtoffer] , had ook de politie hier nog geen weet van en had [getuige 1] daarom geen enkele andere reden kunnen hebben deze datum door te geven, anders dan haar overtuiging dat dat de juiste datum geweest moet zijn.
Ter zitting heeft verdachte nog aangevuld dat [getuige 1] ook niet voor of na 15 december 2020 in haar winkel is geweest. De rechtbank kan dit niet rijmen met de omstandigheid dat [getuige 1] in de winkel een tweetal wenskaarten heeft gekocht, die in december 2020 als kerstwens aan twee vriendinnen gestuurd zijn. Bovendien heeft [getuige 1] een viertal pakjes wierook gekocht, waarover zij verklaarde dat zij er twee extra cadeau kreeg. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat zij elke klant bij de aankoop van twee pakjes wierook één pakje wierook cadeau geeft. Daarbij heeft verdachte ter zitting bevestigd dat zij dezelfde artikelen als de door [getuige 1] gekochte wenskaarten en de wierook, waarvan foto’s in het dossier zitten, in haar winkel verkocht.
De overtuiging van de rechtbank wordt tot slot gesterkt door de omstandigheid dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie, toen haar een foto van [getuige 1] werd getoond en haar gevraagd werd wat die foto haar zei, verdrietig werd en ging snikken waarna het verhoor zelfs moest worden onderbroken.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [getuige 1] , in samenhang met de verklaring van verdachte, vast dat het niet anders kan zijn dan dat het [slachtoffer] is geweest die zich op dat moment in een ruimte achter het gordijn bevond en kreunde.
Gezien de korte periode die verdachte beschrijft tussen het vallen van [slachtoffer] tegen de punt van de radiator en het dichtknijpen van haar keel, en de korte tijd dat verdachte volgens [getuige 1] naar achteren is gelopen via het gordijn in de winkel, kan het niet zo zijn dat het hele scenario (inclusief de duw en de val tegen de radiator) zich in de tijd waarin [getuige 1] in de winkel was heeft afgespeeld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de val van [slachtoffer] en het dichtknijpen van haar keel heeft plaatsgevonden vóórdat [getuige 1] in de winkel kwam. Dit past ook binnen de verklaring van verdachte dat het tussen 14.00 uur en 16.00 uur moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte in de veronderstelling was dat zij [slachtoffer] op dat moment om het leven had gebracht, maar dat dit achteraf gezien niet het geval bleek te zijn. Dit past allereerst in de door verdachte verklaarde duur dat zij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, variërend van 2 tot 15 seconden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het langer duurt iemand te doden door de keel dicht te knijpen. Dit past voorts in het door [getuige 1] verklaarde gesprek dat zij met verdachte heeft gehad, voorafgaand aan het gekreun dat zij gehoord heeft. Verdachte heeft toen immers tegen haar gezegd dat zij waarschijnlijk/misschien iemand vermoord had en naar de gevangenis zou gaan. [getuige 1] verklaarde ook dat verdachte na het horen van het gekreun schrok, bleek en alert werd. Dit alles past volgens de rechtbank in het scenario dat verdachte dacht dat zij [slachtoffer] om het leven had gebracht, maar dat dit niet het geval bleek te zijn. Verdachte is toen naar de keuken gegaan en heeft [slachtoffer] doen ophouden met kreunen. Of zij op dat moment (nogmaals) haar keel heeft dichtgeknepen, met als gevolg de dood van [slachtoffer] , kan de rechtbank niet vaststellen. Wel kan de rechtbank op basis van de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] op 15 december 2020 om het leven is gekomen en het feit dat verdachte die avond na het verlaten van de winkel niet meer terug is gekomen, vaststellen dat zij tussen het horen van het gekreun rond 17.00/17.30 uur en haar vertrek uit de winkel rond 18.49 uur die avond [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad?
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of ook wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van moord.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Daarbij moet komen vast te staan dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht.
Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat verdachte een motief had: zij was boos op [slachtoffer] . Op 7 december 2020 vond een gesprek plaats tussen [slachtoffer] en verdachte op WhatsApp, waarbij verdachte [slachtoffer] confronteert met haar gevoelens voor [naam] en dat zij maar op één ding uit was.
Ook [naam] heeft in die periode in meerdere berichten aan [slachtoffer] laten weten dat verdachte boos op hem was en hij thuis veel verwijten kreeg. [getuige 3] , die de winkel aan verdachte verhuurde, heeft verklaard dat verdachte op 9 december 2020 aan het huilen was en vertelde dat haar partner een ander had en dat die ander een bekende was van haar. [getuige 4] heeft verklaard dat tussen verdachte en [slachtoffer] een grote ruzie had plaatsgevonden over de verliefdheid tussen [slachtoffer] en [naam] . Op enig moment vóór 15 december 2020 slaat verdachte [slachtoffer] op als “trut” in haar telefoon. En tot slot is er in de periode van 9 december 2020 tot en met 15 december 2020 – in tegenstelling tot de daarvoor uitvoerig gevoerde WhatsApp gesprekken – geen enkel WhatsApp-contact meer geweest tussen verdachte en [slachtoffer] .
In de tweede plaats overweegt de rechtbank dat geen sprake is van één doorlopende handeling waardoor [slachtoffer] om het leven is gebracht. Gesproken kan worden van twee fases die van elkaar moeten worden onderscheiden. In de eerste fase heeft verdachte [slachtoffer] – wellicht in een opwelling – een duw gegeven, waarbij [slachtoffer] tegen de radiator is gevallen en bewusteloos is geraakt. Verdachte heeft [slachtoffer] omgedraaid en merkte toen dat zij bewusteloos was. Vervolgens heeft verdachte opzettelijk de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen, waarna zij in de veronderstelling verkeerde dat zij [slachtoffer] hiermee om het leven had gebracht.
Op enig moment daarna is [getuige 1] de winkel van verdachte binnengekomen en voerde verdachte een gesprek met haar. Naar het oordeel van de rechtbank is toen een kanteling ingetreden in de (aard van de) handelingen van verdachte. Hier begon de tweede fase die de rechtbank onderscheidt. Gedurende dat gesprek vertelde verdachte dat zij een zware tijd tegemoet zou gaan omdat zij iemand waarschijnlijk/misschien heeft vermoord, en dat zij zeker zes maanden naar de gevangenis zou moeten.
Tijdens het gesprek was er plotseling gekreun van [slachtoffer] hoorbaar van achter het gordijn, waarna verdachte schrok, bleek en alert werd. Zij liep door het gordijn naar achter om op enige manier een einde te maken aan het gekreun, en kwam na hooguit enkele minuten terug met de mededeling dat het in orde was. Zoals hiervoor vastgesteld gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte [slachtoffer] op enig moment na het horen van het gekreun, maar in ieder geval voordat zij de winkel rond 18.49 uur verliet, daadwerkelijk om het leven heeft gebracht door het (nogmaals) dichtknijpen van de keel.
Zelfs als verdachte tijdens de eerder genoemde eerste fase, na de val van [slachtoffer] tegen de radiator, in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld bij het dichtknijpen van de keel, kan deze na het horen van het gekreun niet meer worden aangenomen. Aan de mogelijke ogenblikkelijke gemoedsopwelling moet in ieder geval een einde zijn gekomen toen zij in gesprek was met [getuige 1] . Daarbij speelt in de eerste plaats de lange tijdspanne een rol van belang. De rechtbank stelt in dat verband vast dat het gesprek enige tijd moet hebben geduurd, omdat [getuige 1] verklaart dat zij zeker gedurende een half uur tot drie kwartier in de winkel is geweest en dat verdachte en zij voordat zij het gekreun hoorden hebben gesproken over Wicca, spiritualiteit, de behandelingen die verdachte in de ruimte achter het gordijn gaf, het feit dat [getuige 1] er slecht uitzag, dat verdachte er slecht uitzag en de mogelijkheid dat verdachte iemand had vermoord en naar de gevangenis zou moeten. Deze tijdsspanne zal bovendien alleen maar langer zijn geweest, indien [slachtoffer] om het leven is gebracht nadat [getuige 1] de winkel had verlaten.
In de derde plaats is van belang dat verdachte in het gesprek met [getuige 1] heeft verteld over het (door haar veronderstelde) doden van [slachtoffer] en dat zij daardoor naar de gevangenis zou gaan. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte besefte wat zij had gedaan en dat zij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van de zojuist door haar verrichte daad. Dat deze daad op dat moment achteraf gezien niet tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid doet daaraan niet af.
In de vierde plaats acht de rechtbank van belang dat verdachte, nadat zij een einde heeft gemaakt aan het gekreun van [slachtoffer] , het gesprek met [getuige 1] op een kalme manier heeft afgerond, producten uit de winkel met haar heeft afgerekend en deze netjes heeft ingepakt, op enig moment het lichaam van [slachtoffer] in een doek heeft gewikkeld en vervolgens rondom de tafel in de keuken heeft gelegd zodat dit niet zichtbaar zou zijn voor derden. In hetzelfde tijdsbestek heeft zij met de telefoon van [slachtoffer] sms-berichten gestuurd naar de oma en de moeder van [slachtoffer] en naar [naam] , met de bedoeling hen te misleiden over de situatie van [slachtoffer] . Ook dit beheerste en op onderdelen berekenende gedrag duidt niet op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar eerder op een min of meer planmatig handelen.
Concluderend acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld toen zij de keel van [slachtoffer] voor de tweede keer heeft dichtgeknepen en haar daarbij om het leven heeft gebracht.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit. De rechtbank is van oordeel dat die gelegenheid er is geweest en dat verdachte daar ook gebruik van heeft gemaakt. Na het horen van het gekreun zag verdachte zich geconfronteerd met de situatie dat haar eerdere veronderstelling over het gedood hebben van [slachtoffer] niet klopte. Dat betekent dat verdachte na het langdurige gesprek met [getuige 1] en het nadenken over de betekenis en de gevolgen van haar eerdere (veronderstelde) daad, er desondanks bewust voor heeft gekozen om haar eerdere veronderstelling alsnog te verwezenlijken en [slachtoffer] op enig moment om het leven te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de handelingen van verdachte relevante momenten van de mogelijkheid van beraad in zich gehad. Het horen van het gekreun, en daarmee het besef dat [slachtoffer] toch nog in leven was, was een moment waarop verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel erger had kunnen voorkomen. Dat was het moment waarop verdachte het tij had kunnen keren, als zij dacht eerder die middag iets te hebben gedaan dat zij achteraf niet had gewild.
Alle gedragingen gezamenlijk, en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden, wijzen op een doelbewust, en in de tweede fase ook min of meer planmatig handelen, gericht op de dood van [slachtoffer] . Ook als [slachtoffer] om het leven is gebracht op hetzelfde moment dat verdachte een einde maakte aan het gekreun, is het relatief korte tijdsbestek tussen het horen van het gekreun en het doden van [slachtoffer] gelet op al het voorgaande geen contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Van andere contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet uit het dossier en evenmin uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken.
Alles in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorbedachte raad.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht door haar keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden en zij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan moord. Daarmee acht de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.2
Ten aanzien van feit 2 – het onttrekken van het lichaam van [slachtoffer] aan de nasporing
Verdachte heeft dit feit bekend. Zij heeft het lichaam van [slachtoffer] gedurende 5 weken in haar winkel verborgen gehouden. Op enig moment heeft zij het met onder andere een reciprozaag in 9 stukken gedeeld, de lichaamsdelen apart verpakt in vuilniszakken en deze uiteindelijk in het afwateringskanaal bij Retranchement gedumpt. De rechtbank verwijst verder naar de bewijsmiddelen.
Periode
De rechtbank stelt vast dat het onttrekken van een lichaam aan de nasporing een commissiedelict betreft, dat slechts door een handelen kan worden begaan. Op 22 januari 2021 is het laatste deel van het lichaam van [slachtoffer] door verdachte in het afwateringskanaal gedumpt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de periode waarin dit feit heeft plaatsgevonden moet worden beperkt tot de periode van 15 december 2020 tot en met 22 januari 2021, te weten de periode waarin verdachte actieve handelingen heeft verricht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van
15 december 2020 tot en met 22 januari 2021 in de gemeente Sluis schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van het lichaam van [slachtoffer] aan de nasporing door haar lichaam eerst te verbergen, vervolgens te vernietigen en daarna weg te voeren en weg te maken.