In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2022 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, geboren in 1971, een voordeel heeft behaald van € 51.219,50 door de verkoop van hennep. De officier van justitie heeft de ontneming gevorderd, waarbij de vordering op 15 november 2022 inhoudelijk is behandeld. De verdediging heeft betoogd dat het verkregen voordeel lager zou zijn, namelijk € 20.000,-, gebaseerd op de verkoop van 16 kilogram hennep.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 57.876,-. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengst van de hennepverkoop, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de kosten die de betrokkene heeft gemaakt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit de verkoop van 16 kilogram hennep, maar onvoldoende bewijs is geleverd voor de betaling van de 12,54 kilogram hennep. De rechtbank heeft de kosten voor de hennepplantage vastgesteld en het ontnemingsbedrag vastgesteld op € 57.876,-.
De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het vastgestelde bedrag. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.