ECLI:NL:RBZWB:2022:7135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
02-135074-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens hennepteelt, -verkoop, diefstal van stroom en water, en hypotheekfraude

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die samen met een ander hennep heeft gekweekt en verhandeld, illegaal stroom en water heeft afgetapt, en hypotheekfraude heeft gepleegd. De verdachte is geboren in 1971 en woont in Nederland. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2022, waar de officier van justitie, mr. C.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is ter zitting gewijzigd en omvat vijf feiten, waaronder de verkoop van hennep, het telen van hennep, diefstal van stroom en water, gebruik van valse documenten voor hypotheekaanvraag, en witwassen van geld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie achtte alle feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich op verschillende punten refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft onder andere verklaard dat hij de hennepkwekerij zelf heeft opgezet en dat hij verantwoordelijk was voor de illegale afname van stroom en water.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden moet ondergaan, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de maatschappij. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [netbeheerder], voor de schade die voortvloeit uit de diefstal van stroom en water. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het witwassen van geld, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij handelingen heeft verricht om de criminele herkomst van het geld te verbergen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-135074-19
vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [woonplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. Bals, advocaat te Kloetinge

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie heeft voorts ter zitting gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd conform artikel 313 Sv. De tenlastelegging is gewijzigd, zoals weergegeven op de overgelegde vordering wijziging tenlastelegging.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte in de periode van 14 maart 2019 tot en met 15 april 2019 samen met anderen ongeveer 28 kilo hennep heeft verhandeld;
Feit 2
verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 4 juni 2019 samen met anderen hennep heeft geteeld;
Feit 3
verdachte zich in de periode van 1 december 2018 tot en met 4 juni 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom en water;
Feit 4
verdachte in de periode van 25 september 2018 tot en met 14 juni 2019 samen met anderen gebruik heeft gemaakt van valse documenten ter verkrijging van een hypotheek;
Feit 5
verdachte op 4 juni 2019 meerdere geldbedragen heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie gaat hierbij uit van hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard. Er is hier sprake van een typisch geval van ondermijning, waarbij verdachte een vooropgezet plan leek te hebben. Verdachte heeft middels valse documenten een pand aangekocht om een hennepkwekerij te kunnen starten. De opbrengst van de hennepkwekerij is vervolgens geleverd en betaald bij een loods aan [adres 5] . Geld dat verdachte met het telen van de hennep heeft verdiend, is vervolgens bij hem in de woning, onder meer achter de verwarming, aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring ten aanzien van het vervoeren en afleveren van de hennep, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het telen en bereiden van de hennep en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Verdachte heeft ter zitting uitgelegd waarom hij eerder bij de politie heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en niet zijn zwager, [zwager van verdachte] . [zwager van verdachte] is door de politierechter veroordeeld voor het telen hennep, waarbij het medeplegen niet bewezen is verklaard. De bijdrage van verdachte in deze kan enkel worden gekwalificeerd als passieve medeplichtigheid en dit is niet aan hem ten laste gelegd. Nu verdachte zijn huis ter beschikking heeft gesteld en niet meer dan dat, kan slechts het aanwezig hebben van de hennepplanten bewezen worden verklaard.
Feit 3
Onder verwijzing naar hetgeen onder feit 2 is aangevoerd, is de verdediging van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de diefstal van stroom en water.
Feit 4
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring van dit feit gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 5
De verdediging verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken nu onomstotelijk vast is komen te staan dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig zijn geweest uit eigen misdrijf. Er kan een geslaagd beroep worden gedaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 november 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 18 tot en met 20;
- het proces-verbaal van bevindingen beelden van 15 maart 2019, pagina’s 23 tot en met 25;
- het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden van 15 april 2019, pagina’s 57 tot en met 59.
Feiten 2 en 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte samen met een ander in de woning aan [adres 1] hennep heeft geteeld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom en water. Op de eerste verdieping van de woning werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 926 hennepplanten. Na onderzoek door [energiebedrijf] en [waterbedrijf] bleek dat stroom en water illegaal werden afgetapt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanwezig hebben van de hennepplanten nu verdachte enkel zijn woning ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe het volgende.
Bij de politie heeft verdachte verklaard de kwekerij zelf te hebben opgebouwd en ook de elektriciteit en het water zelf te hebben omgelegd. Verdachte heeft één keer geoogst en deze oogst geleverd en verkocht aan [adres 5] . Eerst ter zitting komt verdachte met een geheel andere verklaring. Deze verklaring kan als wisselend en op sommige punten zelfs vaag worden bestempeld. Op vragen van de rechtbank over met welk doel verdachte de woning heeft gekocht, hoe de hypotheek werd betaald en waarom verdachte bij de politie anders heeft verklaard, antwoordt verdachte niet eenduidig. Ook over de afspraken met [zwager van verdachte] over de verdeling van de opbrengst verklaart verdachte wisselend. Eerst verklaart verdachte dat hij van [zwager van verdachte] slechts procentjes zou krijgen van de opbrengst om even later aan te geven dat hij de opbrengst van € 60.000,-, die hij ontving aan [adres 5] , heeft gedeeld met [zwager van verdachte] waarbij € 20.000,- voor verdachte was. Ook verdachte zijn verklaring ter zitting omtrent de in zijn auto aangetroffen ventilator en de in zijn woning aangetroffen jerrycans voor groeimiddelen komen op de rechtbank, in het scenario van verdachte dat de kweek van de hennep volledig door [zwager van verdachte] zou zijn gedaan, ongeloofwaardig over.
Deze omstandigheden, maken dat de rechtbank meer geloof hecht aan de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Deze verklaring wordt ook ondersteund door bewijsmiddelen in het dossier. Zo wordt er bij de hennepkwekerij ook een zogenoemde “tumbletrimmer” (elektrische knipper) aangetroffen. Dit strookt met de verklaring van verdachte bij de politie dat de toppen machinaal werden geknipt. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte aan [adres 2] werden zwarte strijkzakken met henneptoppen en jerrycans met groeimiddel en in zijn auto een nieuwe ventilator aangetroffen. Goederen, die allemaal gebruikt worden bij het telen van hennep. Daarbij heeft verdachte bij de politie ook nog verklaard uit welke kamer de oogst kwam die hij eerder had verkocht. Deze wetenschap strookt niet met het gegeven dat verdachte enkel zijn woning ter beschikking zou hebben gesteld.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep.
Dat de politierechter in de zaak van [zwager van verdachte] niet tot bewezenverklaring van medeplegen is gekomen doet hier niet aan af. De huidige zaak wordt beoordeeld op basis van het dossier dat bij deze zaak is gevoegd en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank acht op basis daarvan tevens wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van medeplegen. Naast het gegeven dat [zwager van verdachte] bij de doorzoeking van de woning in de woning aanwezig was, volgt uit de verklaring van verdachte ter zitting dat [zwager van verdachte] in de woning verbleef en de planten heeft verzorgd.
Gelet op verdachte zijn verklaring dat hij de kwekerij heeft opgezet en zijn eigenaarschap van de woning, is de rechtbank van oordeel dat verdachte tevens verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van de elektriciteit en het water. Dat verdachte dit samen met een ander zou hebben gedaan en er aldus sprake is van medeplegen, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de omleggingen zelf heeft aangelegd. Uit het dossier is niet gebleken dat een ander hier ook een bijdrage aan zou hebben geleverd.
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 15 november 2022;
- de aangifte namens [bank] d.d. 21 augustus 2019, pagina’s 511 en 513;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 297, 298 en 300
Feit 5
Bij de beoordeling van dit feit gaat de rechtbank uit van een bekend gronddelict. Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen valt immers een rechtstreeks verband te leggen met een bepaald eigen misdrijf, namelijk het telen, bereiden en vervoeren van hennep om dit vervolgens te verkopen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het geld dat achter de verwarming is aangetroffen, is verdiend met de verkoop van hennep.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag, te weten € 13.050,-, voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Van de andere in de tenlastelegging genoemde bedragen is, nu verdachte ook legale inkomsten heeft, onvoldoende vast komen te staan dat die (on)middelijk afkomstig zijn uit een misdrijf.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 14 maart 2019 tot en met 15 april 2019 te Etten-Leur, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van ongeveer 16 kilogram en ongeveer 12,54 kilogram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
in de periode van 01 januari 2019 tot en met 04 juni 2019 te Nieuwkuijk, gemeente Heusden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres 1] ) ongeveer 926 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3
in de periode van 1 december 2018 tot en met 4 juni 2019 te Nieuwkuijk, gemeente Heusden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen:
- een hoeveelheid elektriciteit
toebehorende aan [energiebedrijf] , en
- een hoeveelheid water toebehorende aan [waterbedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)waarbij verdachte zich (telkens, althans in het geval van de diefstal
elektriciteit en/of water) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het
weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of
verbreking;
4
in de periode van 25 september 2018 tot en met 4 juni 2019 te Nieuwkuijk en/of Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meerdere valse documenten, te weten:
- een salarisspecificatie/loonstrook van september 2018 en een werkgeversverklaring, (beide) van het bedrijf [bedrijf 1] , gevestigd op het adres [adres 3] , en
- een salarisspecificatie/loonstrook van september 2018 en een werkgeversverklaring, (beide) van het bedrijf [bedrijf 2] , gevestigd op het adres [adres 4] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl hij en zijn mededader wisten althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat voornoemde documenten bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruikmaken uit het overleggen van voornoemde documenten aan het bedrijf [bank] , voor het verkrijgen van een hypotheek voor de woning aan de [adres 1] ,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- verdachte en zijn medeverdachte (ten tijde van de datum zoals vermeld op de
salarisspecificaties/loontroken) niet werkzaam waren en zijn geweest bij de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en
- de betalingen die verdachte en zijn mededader hebben genoten van de
bedrijf(ven) [bedrijf 1] [bedrijf 2] niet zijn geweest in verband met de door verdachten bij de voornoemde bedrijven verrichtte werkzaamheden in
dienstverband;
5
op 4 juni 2019 te Gouda een voorwerp, te weten een geldbedrag van €13.050
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Feit 5
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat het onder 5 bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf en bewezen verklaard dat verdachte het geld voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Dit betekent dat het onder 5 bewezen verklaarde, gezien de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt, niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Verdachte moet daarom, ter zake van dit bewezenverklaarde feit, worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten. Verdachte heeft samen met een ander hennep gekweekt, hennep verhandeld, illegaal stroom en water afgetapt en samen met een ander hypotheekfraude gepleegd. Verdachte heeft hierbij gehandeld volgens een vooropgezet plan. Met valse documenten heeft hij een hypotheek verkregen voor de aankoop van een woning, waarin hij een hennepkwekerij heeft opgezet om deze hennep vervolgens voor veel geld te verkopen. Hij is hiermee een belangrijke schakel geweest in de drugsketen en hij heeft bij zijn handelen enkel oog gehad voor zijn eigen gewin ten koste van de volksgezondheid en de impact van drugshandel op de maatschappij. Daarnaast heeft hij ook een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de keten van criminele ondermijnende activiteiten die met de handel in drugs gepaard gaat. Door het gebruiken van valse documenten om een geldlening van 500.000 euro te krijgen, heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd. Dit tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en het vormt een bedreiging voor de economie. Verdachte heeft bij zijn handelen geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving. De rechtbank rekent hem de bewezenverklaarde feiten dan ook zeer aan.
Gezien de ernst van deze feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, hoe ernstig ook, maken dit niet anders.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die voor dit soort feiten doorgaans worden opgelegd en gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De verdediging heeft aangevoerd dat in de strafmaat rekening zou moeten worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. De oorzaak dat een berechting niet binnen twee jaar heeft plaats kunnen vinden is, nu die is gelegen in verzoeken van de verdediging om uitstel van de behandeling ter terechtzitting vanwege de medische situatie van verdachte, niet toe te rekenen aan het Openbaar Ministerie of de rechtbank. Er is derhalve geen sprake van schending van de redelijke termijn, waardoor de straf gematigd zou moeten worden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [netbeheerder] vordert een schadevergoeding van € 10.791,68 voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank ziet net als de officier van justitie geen reden de schademaatregel op te leggen, nu benadeelde in staat wordt geacht zelf voor de inning zorg te dragen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 225 en 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het onder feit 5 bewezen verklaarde geen strafbaar feit is en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking meermalen gepleegd;
feit 4:Medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [netbeheerder] van € 10.791,68 aan materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2022.