ECLI:NL:RBZWB:2022:7129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
02/248089-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met contactverbod en schadevergoeding

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2003, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2022 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en krijgt een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar. De zaak betreft een incident op 14 september 2021, waarbij de verdachte met een mes de aangeefster, een 15-jarig meisje, in haar dijbeen heeft gestoken, wat leidde tot een slagaderlijke bloeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster heeft aanvaard, wat resulteerde in de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte na het incident niet adequaat heeft gehandeld om de gevolgen te beperken. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 8.155,67 moet betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer, terwijl de mobiele telefoon aan de verdachte wordt teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/248089-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam, locatie Hoogvliet
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] met een mes te doden dan wel haar met een mes zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen. In haar visie heeft verdachte welbewust gehandeld en [slachtoffer] uit boosheid met het mes neergestoken. Gelet op de context van het voorval, heeft verdachte [slachtoffer] bewust in haar buik willen steken omdat zij mogelijk zwanger van hem was. Subsidiair gaat de officier van justitie uit van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag, nu verdachte niet het opzet heeft gehad om [slachtoffer] om het leven te brengen. De raadsman gaat ook niet uit van voorwaardelijk opzet, maar van bewuste schuld. Verdachte heeft niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard, nu de te veronderstellen wetenschap van de aanmerkelijke kans dat door zijn handelen de dood zou intreden daartoe bij hem ontbreekt. Daarbij wordt gewezen op de omstandigheid dat [slachtoffer] door verdachte niet meermalen maar slechts éénmaal met het mes is geraakt en dat bij het raken van het dijbeen – anders dan bij een zeer vitaal orgaan zoals het hart ‒ de dood niet hoeft in te treden, althans, die kans niet aanmerkelijk is te achten.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel. Ook hier is de kans dat het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel oplevert, niet aanmerkelijk, mede gelet op de beperkte omvang van de snee in het dijbeen van [slachtoffer] .
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij leugenachtig, wisselend en inconsistent heeft verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ochtend van 14 september 2021 contact heeft gezocht met de zus van [slachtoffer] om te achterhalen waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. Hij wilde met [slachtoffer] praten. De rechtbank gaat ervan uit dat dit te maken had met een zwangerschapstest waarvan hij wilde dat [slachtoffer] die zou afnemen. [slachtoffer] bleek zich op school in [plaats] te bevinden en verdachte wachtte haar in de nabijheid van die school op. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte haar bewust heeft opgezocht.
Verdachte en [slachtoffer] gingen met elkaar in gesprek en dit gesprek ontaardde in een heftige ruzie. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de verklaring van [getuige] . Zij hoorde geschreeuw van meerdere mensen. Verdachte heeft verklaard dat hij toen gefrustreerd en boos was. [slachtoffer] stond tijdens het schreeuwen te bewegen en met haar handen te zwaaien. Verdachte omschrijft haar gedrag als “hysterisch”. In deze situatie besloot verdachte zijn mes te pakken. Verdachte heeft ter zitting beschreven welke handelingen hij vervolgens concreet verrichtte. Hij draaide zich om, van [slachtoffer] af, en trok het mes uit zijn broeksband. Hij hield het mes voor zijn lichaam, laag voor zich uit, met de punt van het mes naar voren. Aansluitend draaide verdachte met het mes in zijn hand – dat aldus laag naar voren was gericht ‒ terug naar [slachtoffer] en hij deed nog een stap in haar richting, terwijl zij druk stond te bewegen. Tijdens deze actie heeft verdachte [slachtoffer] met zijn mes hoog in het rechterdijbeen geraakt, ten gevolge waarvan een slagaderlijke bloeding is ontstaan. [slachtoffer] kon op het nippertje worden gered. Verdachte en [slachtoffer] hebben beiden uiteindelijk toegegeven dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt.
Verklaring [slachtoffer]
Door de verdediging is gewezen op de wisselende en inconsistente verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank heeft eveneens geconstateerd dat haar verklaringen niet eenduidig zijn, nu zij eerst een onbekende derde als dader aanwijst. De rechtbank begrijpt dat dit deels is ingegeven door het feit dat zij verdachte in eerste instantie buiten schot wilde houden. Niettemin past de verklaring die [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd over het cruciale moment dat zij werd verwond met het mes in het relaas van verdachte. Zij stelt dat verdachte het mes liet zien en dat het dezelfde seconde in haar been zat. Zij dramatiseert dat moment niet, en is daar kort en stellig over. Dit deel van haar verklaring kan daarom worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank volgt verder voornamelijk de verklaring van verdachte.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Zij kan niet vaststellen – anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd ‒ dat verdachte de dood of ernstige verwonding van [slachtoffer] heeft gewild en daartoe [slachtoffer] met boos opzet met het mes in haar lichaam, in haar liesstreek heeft gestoken. [slachtoffer] heeft over het moment waarop zij is verwond summier verklaard. Zij heeft niet verklaard dat verdachte een bewuste stekende beweging heeft gemaakt. Zij zag alleen dat verdachte een mes vasthield en dat dit dezelfde seconde in haar been zat. De medische informatie geeft hierover geen uitsluitsel. De rechtbank is daarom niet overtuigd van een andere lezing dan die door verdachte is gegeven en hierboven is aangehaald. Weliswaar heeft verdachte het lichaam van [slachtoffer] geraakt met het mes, waarbij het mes in haar dijbeen is gekomen en valt het daarmee onder de noemer ‘steken’, maar hij heeft dit steken niet met boos opzet gedaan.
De rechtbank volgt dan ook niet het (primaire) standpunt van de officier van justitie, dat verdachte met vol opzet met het mes heeft gestoken. Ook ligt er onvoldoende (ondersteunend) bewijs om aan te nemen dat verdachte de intentie had om de buik van [slachtoffer] te raken. De enkele verklaring van [slachtoffer] dat zij kort voor het incident haar truitje van verdachte omhoog moest doen, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hun gespreksonderwerp de mogelijke zwangerschap van [slachtoffer] was, is voor die aanname ontoereikend.
Vervolgens is de rechtbank nagegaan of er sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, dus of verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelingen zou kunnen overlijden.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bestond. Zij heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een groot mes, een zogeheten “Rambo-mes”, laag en met de punt naar voren vasthield, terwijl hij op zeer korte afstand van [slachtoffer] was gepositioneerd en hij nog een extra stap in haar richting zette. Verdachte en [slachtoffer] bevonden zich op dat moment in een smalle brandgang, van 2.10 meter breed, waardoor voor [slachtoffer] de mogelijkheid om uit te wijken beperkt was. Omdat verdachte een stuk langer is dan [slachtoffer] moet hij het mes ter hoogte van haar buik- en liesstreek hebben vastgehouden, in welke streek zich zeer kwetsbare vitale organen en (slag)aders bevinden. Naar algemene ervaringsregels kan het raken van dergelijke organen en slagaders met een mes leiden tot de dood. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat [slachtoffer] zich volgens verdachte niet kalm en bewegingloos gedroeg, maar hysterisch was en rond zwaaide met haar handen. Het risico om haar te verwonden was daardoor groter. Niet alleen bestond daarmee een grotere kans om haar in de buik- en liesstreek te raken, maar ook in één van haar polsen en dus ook in een polsslagader.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft daarvoor, naast de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen ten tijde van het voorval, acht geslagen op het volgende. Verdachte heeft een mes meegenomen naar het gesprek met [slachtoffer] , waarvan hij kon verwachten dat dit in een ruzieachtige sfeer zou gaan verlopen, gelet op de eerdere conflicten over zijn wens dat zij een zwangerschapstest zou doen. Door een mes mee te nemen heeft hij bewust het risico genomen dat hij dat mes ook zou gaan gebruiken, wat hij ook deed toen er daadwerkelijk ruzie ontstond.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een dergelijk mes een groot risico op fatale verwondingen meebrengt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte een dag voor het incident in een chatgesprek met [slachtoffer] een mediabericht naar haar stuurde over een man die een vrouw had gedood door haar met een mes te steken, evenals een afbeelding van een mes.
Dat de kans op dodelijke verwondingen aanmerkelijk is bij de wijze waarop verdachte het mes gebruikte, moet voor hem duidelijk zijn geweest, gezien zijn gemiddelde intelligentie (blijkens het rapport van de gedragsdeskundigen) in combinatie met zijn opleiding Veva (Veiligheid en Vakmanschap) bij defensie, waar hij naar eigen zeggen EHBO-vaardigheden heeft geleerd.
Gelet op dit alles kan het niet anders zijn dan dat bij verdachte de wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelingen zou kunnen overlijden, en dat hij die kans dus welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toe genomen.
Dit betekent dat de rechtbank – anders dan de raadsman heeft betoogd ‒ geen ‘bewuste schuld’ aanneemt, dus dat verdachte lichtzinnig zou hebben geloofd dat het wel goed zou gaan en dat het risico zich niet zou verwezenlijken, maar voorwaardelijk opzet bewezen acht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 september 2021, te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft gestoken in haar dijbeen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit is door de verdediging het verweer gevoerd dat vrijwillige terugtred aan de orde is, nu verdachte levensreddende handelingen heeft verricht.
Volgens vaste jurisprudentie is van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake indien verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om te kunnen oordelen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging (zoals hier het geval is) veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten.
In deze zaak is vast komen te staan dat verdachte, nadat hij [slachtoffer] met zijn mes had verwond, levensreddend heeft gehandeld. Hij heeft de wond op haar been dicht gedrukt en het alarmnummer 112 gebeld. Daarbij moet de kanttekening worden gemaakt dat zijn 112-melding niet heel duidelijk was en dat verdachte niet voortdurend bij [slachtoffer] is gebleven. Hij heeft ook tijd genomen om het mes en het foedraal weg te werken. Op die momenten heeft hij de wond van [slachtoffer] niet dichtgedrukt.
De betrokken ambulancebroeder heeft verklaard dat als een slagaderlijke bloeding niet goed wordt dicht gedrukt, het slachtoffer binnen enkele minuten overlijdt. Toch kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen dat het dichtdrukken van de wond voldoende is geweest om het intreden van de dood te beletten. De rechtbank volgt dan ook het betoog van de officier van justitie op dit punt. Het misdrijf was al zover uitgevoerd en de bloeding was zodanig ernstig, dat de kans groot was dat [slachtoffer] spoedig zou sterven. Dat [slachtoffer] het incident heeft overleefd is dan ook niet alleen het gevolg van omstandigheden die van de wil van verdachte afhankelijk zijn, maar ook van externe omstandigheden, te weten het feit dat de ambulance snel ter plaatse was en de toevallige omstandigheid dat in de directe omgeving één van de elf Nederlandse gespecialiseerde traumacentra was gevestigd. In een dergelijk traumacentrum is de kans op overlijden bij een slagaderlijke bloeding gering blijkens de letselrapportage.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, levert dit het strafbare feit ‘poging tot doodslag’ op.
Ook is verdachte strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
54 maanden. Daarnaast vordert zij een contactverbod met [slachtoffer] voor 5 jaar, met een week vervangende hechtenis voor elke keer dat het verbod niet wordt nageleefd. Zij vraagt deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de gevorderde straf te matigen. Zij verzoekt in dit kader rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte net 18 jaar is, een blanco strafblad heeft, al geruime tijd vastzit en deze zaak op hem een grote impact heeft gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het slachtoffer betreft een 15-jarig meisje met wie hij een ingewikkelde en niet altijd positieve relatie heeft gehad. Hij heeft tijdens een ruzie uit het niets een mes gepakt om haar te bedreigen en daarmee een beweging richting haar gemaakt, waarbij hij haar hoog in het rechter dijbeen heeft geraakt waardoor zij een slagaderlijke bloeding heeft opgelopen. Zij is ternauwernood aan de dood ontsnapt. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Een dergelijke levensdelict behoort tot de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een groot ontsierend litteken op het been van het jonge meisje getuigt hier nog altijd van. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de gebeurtenis voor haar een traumatische ervaring is geweest en dat zij nog steeds psychische klachten en fysieke ongemakken hiervan ondervindt. De vader van het slachtoffer heeft eveneens een schriftelijke verklaring voorgehouden, waaruit is op te maken dat deze situatie ook een grote impact heeft gehad op de rest van het gezin.
Naast het persoonlijke leed van het slachtoffer en haar familie geldt tevens dat verdachte door het plegen van dit feit in de samenleving het gevoel van veiligheid heeft aangetast.
De aanpak die verdachte heeft gekozen om een voor hem kennelijk lastige situatie op te lossen is volstrekt onacceptabel. In dit kader ziet de rechtbank een maatschappelijke trend waarbij sommige jongeren een mes bij zich dragen omdat zij kennelijk denken dat zij zichzelf op die manier moeten beschermen. Verdachte was er daar ook één van. Hij heeft aangegeven dat hij al een jaar met een groot mes op zak rond liep. Dit gedrag kan ertoe leiden dat in conflictsituaties ook daadwerkelijk een mes wordt gebruikt, met alle nare gevolgen van dien, zoals de bijna fatale afloop in deze zaak.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 9 juni 2022. Omdat de proceshouding van verdachte ten tijde van het opmaken van het rapport nog onbekend was en verder weinig informatie over hem beschikbaar was, heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico en van risicoverhogende of beschermende factoren. Zij onthoudt zich daarom van advies. Door de reclassering is wel het adolescenten strafrecht (ASR) wegingskader ingevuld, waaruit zij afleidt dat het volwassenstrafrecht is geïndiceerd.
Tevens is verdachte onderzocht door [psychiater] en de psychologen drs. [psycholoog 1] en drs. [psycholoog 2] In de rapportage van deze gedragsdeskundigen d.d. 18 mei 2022 wordt geconcludeerd dat er geen psychische stoornis of verstandelijke beperking bij verdachte vastgesteld kan worden en dat er een laag risico op recidive aanwezig is. Omdat verdachte geen hulpvraag heeft, wordt geen interventieadvies of juridisch kader gegeven. De gedragsdeskundigen zien, net als de reclassering, geen redenen voor het adviseren van toepassing van het jeugdstrafrecht.
De straf
Gezien de voormelde adviezen van de reclassering en de gedragsdeskundigen en de indruk die zij van verdachte op basis van het dossier en zijn aanwezigheid op zitting heeft verkregen, zal de rechtbank niet het adolescentenstrafrecht, maar het volwassenstrafrecht toepassen.
Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn jonge leeftijd , zijn blanco strafblad en de omstandigheid dat hij, nadat hij het slachtoffer met het mes had verwond, medische handelingen heeft verricht en de hulpdiensten heeft gebeld, waardoor hij er in belangrijke mate aan heeft bijgedragen dat het steekincident haar niet fataal is geworden.
Wat in het nadeel van verdachte meeweegt, is zijn proceshouding. Hij heeft eerst lange tijd gezwegen. Daarnaast heeft hij geen spijt betuigd richting het slachtoffer. Ook ter zitting krijgt de rechtbank de indruk dat hij maar in beperkte mate openheid van zaken geeft. Bovendien toont hij onvoldoende inzicht in de kwalijke gevolgen van zijn handelen.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Zij heeft daarbij ook gekeken naar de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gelet hierop en wat hiervoor is aangegeven, zal de rechtbank echter een lagere straf opleggen dan die door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu er vanuit de zijde van het slachtoffer aanwijzingen zijn dat verdachte contact zal opnemen met het slachtoffer, zal de rechtbank als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod voor de duur van vijf jaar opleggen, zoals ook is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend jegens haar zal gedragen.

7.De benadeelde partij

De heer [naam] vordert als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter, de benadeelde partij [slachtoffer] , een schadevergoeding van € 10.880,26 en de wettelijke rente. Hiervan bestaat € 880,26 uit materiële schade en € 10.000,00 uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 655,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Het toe te wijzen schadebedrag omvat de volgende posten:
kleding en schoenen € 608,96
opvragen medische informatie bij huisarts
€ 46,71
totaal € 655,67
De rechtbank overweegt dat de gevorderde reis- en parkeerkosten voor bezoeken aan de rechtbank volgens vaste jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast wordt ter zake van kleding en schoenen die ouder zijn dan één jaar een percentage voor afschrijving voor de waardevermindering gehanteerd. Nu de advocaat van de benadeelde partij ter zitting heeft aangegeven dat alleen de jas ouder was dan een jaar, te weten 19 maanden oud, zal op het gevorderde bedrag voor de jas (€ 249,95) 20% aan afschrijving in mindering worden gebracht. Zo resteert een bedrag van € 199,96 voor de jas. De schoenen en overige kledingstukken zullen voor het gevorderde bedrag worden toegewezen: de schoenen voor € 374,00, de broek voor € 20,00 en het shirt voor € 15,00.
Er is aangevoerd dat het slachtoffer nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van aantasting in de persoon door lichamelijk letsel, dat ook heeft geleid tot een groot ontsierend litteken. Voorts is er sprake van aantasting in de persoon op andere wijze. Hoewel er geen aantoonbaar psychisch letsel aanwezig is, brengt naar het oordeel van de rechtbank de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank heeft daarvoor met name in aanmerking genomen dat de gebeurtenis een traumatische en bijna-doodervaring voor het slachtoffer is geweest en dat dit jonge meisje zich nog steeds ziet geconfronteerd met het grote ontsierende litteken op haar been. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 7.500,00 billijk. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de overige gevorderde, maar niet toegewezen materiële en immateriële schade.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen mes (goednummer G2376001) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met dit voorwerp. Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen mobiele telefoon (merk Apple, goednummer G2376701) aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
5 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2];
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoon;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]van
€ 8.155,67, waarvan € 655,67 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van
de benadeelde partij [slachtoffer] € 8.155,67, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
75 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2022.