4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten en omstandigheden
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de ochtend van 14 september 2021 contact heeft gezocht met de zus van [slachtoffer] om te achterhalen waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. Hij wilde met [slachtoffer] praten. De rechtbank gaat ervan uit dat dit te maken had met een zwangerschapstest waarvan hij wilde dat [slachtoffer] die zou afnemen. [slachtoffer] bleek zich op school in [plaats] te bevinden en verdachte wachtte haar in de nabijheid van die school op. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte haar bewust heeft opgezocht.
Verdachte en [slachtoffer] gingen met elkaar in gesprek en dit gesprek ontaardde in een heftige ruzie. Dit volgt niet alleen uit de verklaring van verdachte, maar ook uit de verklaring van [getuige] . Zij hoorde geschreeuw van meerdere mensen. Verdachte heeft verklaard dat hij toen gefrustreerd en boos was. [slachtoffer] stond tijdens het schreeuwen te bewegen en met haar handen te zwaaien. Verdachte omschrijft haar gedrag als “hysterisch”. In deze situatie besloot verdachte zijn mes te pakken. Verdachte heeft ter zitting beschreven welke handelingen hij vervolgens concreet verrichtte. Hij draaide zich om, van [slachtoffer] af, en trok het mes uit zijn broeksband. Hij hield het mes voor zijn lichaam, laag voor zich uit, met de punt van het mes naar voren. Aansluitend draaide verdachte met het mes in zijn hand – dat aldus laag naar voren was gericht ‒ terug naar [slachtoffer] en hij deed nog een stap in haar richting, terwijl zij druk stond te bewegen. Tijdens deze actie heeft verdachte [slachtoffer] met zijn mes hoog in het rechterdijbeen geraakt, ten gevolge waarvan een slagaderlijke bloeding is ontstaan. [slachtoffer] kon op het nippertje worden gered. Verdachte en [slachtoffer] hebben beiden uiteindelijk toegegeven dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt.
Verklaring [slachtoffer]
Door de verdediging is gewezen op de wisselende en inconsistente verklaringen van [slachtoffer] . De rechtbank heeft eveneens geconstateerd dat haar verklaringen niet eenduidig zijn, nu zij eerst een onbekende derde als dader aanwijst. De rechtbank begrijpt dat dit deels is ingegeven door het feit dat zij verdachte in eerste instantie buiten schot wilde houden. Niettemin past de verklaring die [slachtoffer] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd over het cruciale moment dat zij werd verwond met het mes in het relaas van verdachte. Zij stelt dat verdachte het mes liet zien en dat het dezelfde seconde in haar been zat. Zij dramatiseert dat moment niet, en is daar kort en stellig over. Dit deel van haar verklaring kan daarom worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank volgt verder voornamelijk de verklaring van verdachte.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Zij kan niet vaststellen – anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd ‒ dat verdachte de dood of ernstige verwonding van [slachtoffer] heeft gewild en daartoe [slachtoffer] met boos opzet met het mes in haar lichaam, in haar liesstreek heeft gestoken. [slachtoffer] heeft over het moment waarop zij is verwond summier verklaard. Zij heeft niet verklaard dat verdachte een bewuste stekende beweging heeft gemaakt. Zij zag alleen dat verdachte een mes vasthield en dat dit dezelfde seconde in haar been zat. De medische informatie geeft hierover geen uitsluitsel. De rechtbank is daarom niet overtuigd van een andere lezing dan die door verdachte is gegeven en hierboven is aangehaald. Weliswaar heeft verdachte het lichaam van [slachtoffer] geraakt met het mes, waarbij het mes in haar dijbeen is gekomen en valt het daarmee onder de noemer ‘steken’, maar hij heeft dit steken niet met boos opzet gedaan.
De rechtbank volgt dan ook niet het (primaire) standpunt van de officier van justitie, dat verdachte met vol opzet met het mes heeft gestoken. Ook ligt er onvoldoende (ondersteunend) bewijs om aan te nemen dat verdachte de intentie had om de buik van [slachtoffer] te raken. De enkele verklaring van [slachtoffer] dat zij kort voor het incident haar truitje van verdachte omhoog moest doen, in samenhang bezien met de omstandigheid dat hun gespreksonderwerp de mogelijke zwangerschap van [slachtoffer] was, is voor die aanname ontoereikend.
Vervolgens is de rechtbank nagegaan of er sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, dus of verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelingen zou kunnen overlijden.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bestond. Zij heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een groot mes, een zogeheten “Rambo-mes”, laag en met de punt naar voren vasthield, terwijl hij op zeer korte afstand van [slachtoffer] was gepositioneerd en hij nog een extra stap in haar richting zette. Verdachte en [slachtoffer] bevonden zich op dat moment in een smalle brandgang, van 2.10 meter breed, waardoor voor [slachtoffer] de mogelijkheid om uit te wijken beperkt was. Omdat verdachte een stuk langer is dan [slachtoffer] moet hij het mes ter hoogte van haar buik- en liesstreek hebben vastgehouden, in welke streek zich zeer kwetsbare vitale organen en (slag)aders bevinden. Naar algemene ervaringsregels kan het raken van dergelijke organen en slagaders met een mes leiden tot de dood. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat [slachtoffer] zich volgens verdachte niet kalm en bewegingloos gedroeg, maar hysterisch was en rond zwaaide met haar handen. Het risico om haar te verwonden was daardoor groter. Niet alleen bestond daarmee een grotere kans om haar in de buik- en liesstreek te raken, maar ook in één van haar polsen en dus ook in een polsslagader.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of verdachte die aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] welbewust heeft aanvaard.
De rechtbank heeft daarvoor, naast de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen ten tijde van het voorval, acht geslagen op het volgende. Verdachte heeft een mes meegenomen naar het gesprek met [slachtoffer] , waarvan hij kon verwachten dat dit in een ruzieachtige sfeer zou gaan verlopen, gelet op de eerdere conflicten over zijn wens dat zij een zwangerschapstest zou doen. Door een mes mee te nemen heeft hij bewust het risico genomen dat hij dat mes ook zou gaan gebruiken, wat hij ook deed toen er daadwerkelijk ruzie ontstond.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een dergelijk mes een groot risico op fatale verwondingen meebrengt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat verdachte een dag voor het incident in een chatgesprek met [slachtoffer] een mediabericht naar haar stuurde over een man die een vrouw had gedood door haar met een mes te steken, evenals een afbeelding van een mes.
Dat de kans op dodelijke verwondingen aanmerkelijk is bij de wijze waarop verdachte het mes gebruikte, moet voor hem duidelijk zijn geweest, gezien zijn gemiddelde intelligentie (blijkens het rapport van de gedragsdeskundigen) in combinatie met zijn opleiding Veva (Veiligheid en Vakmanschap) bij defensie, waar hij naar eigen zeggen EHBO-vaardigheden heeft geleerd.
Gelet op dit alles kan het niet anders zijn dan dat bij verdachte de wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelingen zou kunnen overlijden, en dat hij die kans dus welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toe genomen.
Dit betekent dat de rechtbank – anders dan de raadsman heeft betoogd ‒ geen ‘bewuste schuld’ aanneemt, dus dat verdachte lichtzinnig zou hebben geloofd dat het wel goed zou gaan en dat het risico zich niet zou verwezenlijken, maar voorwaardelijk opzet bewezen acht.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.