4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Ongeval
Op 20 juli 2020, omstreeks 07.55 uur, heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Graaf Engelbertlaan te Breda, waarbij een Volkswagen Golf, bestuurd door verdachte op een Audi, bestuurd door [slachtoffer] , is gebotst.
Onder invloed van drugs
Verdachte was ten tijde van het ongeval onder invloed van amfetamine, MDA, MDMA en GHB. Uit het onderzoek aan het bloed van verdachte volgt dat de gehaltes in zijn bloed fors hoger waren dan de wettelijk vastgestelde grenswaardes.
Het SIN-nummer dat op het afgenomen bloed is vermeld, betreft [SIN-nummer 1] en het SIN-nummer dat in de rapportage van Eurofins is vermeld, betreft [SIN-nummer 2] . De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving waaraan zij geen gevolgen verbindt, temeer omdat verdachte ook zelf heeft bekend deze middelen te hebben gebruikt en er geen twijfel bij de rechtbank is dat deze waarden de uitslag van het bloed betreffen, dat is afgenomen bij verdachte.
Door rood
Door verdachte is uitdrukkelijk betwist dat hij door rood heeft gereden. Hij heeft verklaard dat hij door oranje is gereden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Ondanks dat uit het aanvullend proces-verbaal blijkt dat de verkeerregelinstallatie na het ongeval is gewijzigd, kan dit proces-verbaal wel worden vastgesteld dat de rijrichting waarin verdachte reed nooit tegelijkertijd met de rijrichting van [slachtoffer] een groen verkeerslicht kan hebben gehad. De rechtbank neemt deze conclusie over. Getuige [getuige 2] en [getuige 1] hadden dezelfde rijrichting als [slachtoffer] en zij hebben alle twee verklaard dat zij groen licht hadden toen zij optrokken. Getuige [getuige 3] verklaarde zelfs dat [slachtoffer] in zijn Audi als vijfde auto op rij in de richting van Rijsbergen reed. Gelet op deze verklaringen moet de rijrichting van [slachtoffer] groen licht hebben gehad en volgens getuige [getuige 3] die al vier eerdere auto’s zag rijden, moet dit zelfs al geruime tijd het geval zijn geweest. Gelet op deze getuigenverklaringen en voornoemd aanvullend onderzoek verkeerregelinstallatie kan het niet anders dan dat verdachte door rood is gereden.
Te hoge snelheid
Op grond van onderzoek is vast komen te staan dat verdachte minimaal 92 kilometer per uur heeft gereden en maximaal 126 kilometer per uur. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg 70 kilometer per uur. Verdachte heeft ook niet betwist dat hij te hard heeft gereden.
Letsel
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] botkneuzingen in zijn knieën heeft opgelopen en tijdelijk minder heeft gewerkt. Hij was ruim een jaar later nog niet helemaal pijnvrij. Dit letsel kwalificeert dan ook als zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan. De omstandigheid dat deze vaststelling niet mede wordt onderbouwd door een medische verklaring, doet hieraan niet af. [slachtoffer] heeft na het ongeval verklaard dat hij met zijn knieën tegen het console is aangekomen en dat er kneuzingen in zijn knieën zitten. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring en aan de omstandigheid dat dit leidt tot verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Hij is tijdens de spits door rood licht een drukke kruising opgereden, waarbij hij de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden. Dit heeft tot gevolg gehad, dat hij op volle snelheid tegen de auto van [slachtoffer] is gebotst, die op dat moment in tegengestelde richting afsloeg, terwijl hij groen licht had. Het is aannemelijk dat de mate van het gecombineerde drugsgebruik hieraan heeft bijgedragen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het onder invloed zijn van drugs het inschattings- en reactievermogen aantast.
Mate van schuld
Bij het bepalen van de mate van schuld dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of de schuld is aan te merken als roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 WVW in samenhang met artikel 175, tweede lid, WVW. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) de verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte door het rode licht is gereden en met een te hoge snelheid heeft gereden. Deze gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Naar het oordeel van de rechtbank kan het voornoemde rijgedrag worden aangemerkt als gevaar zettend rijgedrag. Immers, verkeersdeelnemers die door groen reden, werden geconfronteerd met verdachte die door rood reed. Andere verkeersdeelnemers konden en hoefden hierop niet te anticiperen. Daarnaast verkeerde verdachte ook nog eens onder invloed van drugs terwijl hij reed. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van drie voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, namelijk het rijden door rood licht, het rijden onder invloed van drugs en het te hard rijden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
De opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij fors onder invloed van drugs was. Verdachte verkeerde daarmee in een toestand dat hij niet in staat was om een voertuig te besturen. Vervolgens heeft hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond door te hard en door rood te rijden. Deze gedragingen, in samenhang bezien, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder zwaar onder invloed van drugs het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij, een ander letsel heeft opgelopen, maar ook hijzelf zwaar gewond is geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte gehandeld met de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2 – rijden onder invloed:
Op grond van het bloedonderzoek dat is verricht bij verdachte en zijn eigen verklaring, stelt de rechtbank vast dat hij een voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van meerdere soorten drugs, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Zoals hiervoor al is overwogen gaat de rechtbank ten aanzien van het in het rapport van Eurofin vermelde SIN-nummer uit van een verschrijving en staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat het het bloed van verdachte is dat is onderzocht. Feit 2 kan daarom ook wettig en overtuigend bewezen worden.