ECLI:NL:RBZWB:2022:7098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _4740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2022, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de belanghebbende op twee verschillende data zijn auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht deze naheffingsaanslagen heeft opgelegd. De belanghebbende stelt dat hij in de veronderstelling was dat hij op een gehandicaptenparkeerplaats had geparkeerd, maar de rechtbank concludeert dat hij in een normaal parkeervak heeft geparkeerd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op goede gronden de naheffingsaanslagen heeft opgelegd, aangezien de belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst erop dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4740 en 21/4741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 oktober 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Een naheffingsaanslag met dagtekening 24 september 2021, verzonden op 1 oktober 2021, en aanslagnummer [aanslagnummer 1], en een naheffingsaanslag met dagtekening 28 september 2021, verzonden op 7 oktober 2021, en aanslagnummer [aanslagnummer 2] (hierna: de naheffingsaanslagen).
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 4 november 2022 gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op respectievelijk 24 september 2021 omstreeks 17:27 uur en op 28 september 2021 omstreeks 18:51 uur stil op het [straat] te [plaats 2]. Tijdens controles op voornoemde data en tijden is door parkeercontroleurs geconstateerd dat beide keren geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd van elk € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de
argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
2.3
Niet in geschil is dat de auto beide data stil stond op het [straat] te [plaats 2] en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.4
Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling was dat hij de auto op een gehandicaptenparkeerplaats had geparkeerd. De gemeente heeft echter de gehandicaptenparkeerplaatsen tijdelijk aangepast, waardoor hij per ongeluk in een gewoon parkeervak heeft geparkeerd. Het was voor belanghebbende onvoldoende duidelijk dat hij naast de gehandicaptenparkeerplaatsen had geparkeerd. Vanwege de vergissing, verzoekt belanghebbende de naheffingsaanslagen te vernietigen.
2.5
Volgens de heffingsambtenaar zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Belanghebbende mag de auto met een gehandicaptenparkeerkaart gratis parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. In dit geval heeft hij echter geparkeerd op een normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeerplaatsen. Ter onderbouwing heeft de heffingsambtenaar beeldmateriaal overgelegd van de situatie ter plaatse. Voor het parkeren in een normaal parkeervak dient parkeerbelasting te worden voldaan en belanghebbende heeft dat niet betaald.
Beoordeling
2.6
Op grond van bijlage 1, onder A4, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (de Verordening) mag door gehandicapten met een landelijke gehandicaptenparkeerkaart gratis geparkeerd worden op plaatsen waar dit met het bord E6 is aangegeven. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s blijkt dat belanghebbende op beide data op het [straat] heeft geparkeerd in een normaal parkeervak, naast de gehandicaptenparkeervakken die duidelijk zijn kenbaar gemaakt met een bord. Belanghebbende heeft bevestigd dat hij in een gewoon parkeervak heeft geparkeerd.
2.7
Van degene die een motorvoertuig heeft geparkeerd in een gewoon parkeervak op het [straat], wordt parkeerbelasting geheven. Uit artikel 5, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6, eerste lid, en artikel 2, onderdeel a, van de Verordening volgt dat de parkeerbelasting bij aanvang moet worden voldaan. Parkeercontroleurs hebben met een scanauto op basis van het kenteken geconstateerd dat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan. Belanghebbende heeft toegegeven dat hij niet heeft betaald. Daarmee is voldaan aan alle voorwaarden voor het opleggen van de naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
2.8
Nu belanghebbende in een normaal parkeervak heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan zijn standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht aan
belanghebbende zijn opgelegd. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 16 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen Breda 2021 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam ‘parkeerbelastingen’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, voor het parkeren met gebruikmaking van parkeerapparatuur, geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.