ECLI:NL:RBZWB:2022:7096
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 23 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 3 oktober 2021 was geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende en zijn vrouw de intentie hadden om de parkeerbelasting te voldoen, maar dat de betaling niet correct was afgerond. De rechtbank oordeelt dat het niet voldoen van de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren voldoende is voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Belanghebbende had een parkeerkaartje ontvangen, maar dit kaartje gaf aan dat de transactie was afgebroken, wat hij niet had gecontroleerd. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de parkeerbelasting bij de parkeerder ligt.
De rechtbank volgt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.