ECLI:NL:RBZWB:2022:7088

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
02/129247-19, 02/217472-18 (ttz. gev) en 02/062497-19 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige stiefdochter en mishandeling van levensgezel met niet voldoen aan ambtelijk bevel

Op 25 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van zijn minderjarige stiefdochter, mishandeling van zijn levensgezel en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De zaak betreft meerdere parketnummers, waaronder 02/129247-19, 02/217472-18 en 02/062497-19. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 juni 2018 in Goes zijn stiefdochter, die op dat moment 12 jaar oud was, heeft verkracht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-onderzoek, dat de verdachte als dader identificeerde. De rechtbank heeft ook de mishandeling van de levensgezel op 2 oktober 2018 bewezen verklaard, maar niet alle tenlastegelegde feiten van mishandeling zijn bewezen. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een aanzienlijk bedrag voor immateriële schade aan het slachtoffer van de verkrachting. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, gezien de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/129247-19, 02/217472-18 (ttz. gev) en 02/062497-19 (ttz. gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag verdachte] 1987 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter op de zitting van 3 juli 2019 de zaken onder parketnummers 02/217472-18 en 02/062497-19 naar de meervoudige kamer verwezen. Ter zitting van 10 september 2019 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2022, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
02/129247-19:
verkrachting van zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op 9 juni 2018 in Goes, subsidiair ten laste gelegd als het plegen van ontucht met zijn minderjarig stiefkind;
02/217472-18:
mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer 2] op 2 oktober 2018 in Goes;
02/062497-19:1) mishandeling van [slachtoffer 2] op 14 maart 2019 in Goes;
2) het niet voldoen aan een ambtelijk bevel op 14 maart 2019 in Middelburg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/129247-19 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen primair aan verdachte ten laste is gelegd. De bewezen geachte handelingen van verdachte leveren onder de gegeven feiten en omstandigheden een andere feitelijkheid op zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, waardoor de handelingen van verdachte kunnen worden gebracht onder het bereik van het misdrijf van verkrachting.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/217472-18 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte aangeefster met kracht geduwd heeft.
Ten aanzien van parketnummer 02/062497-19 acht de officier van justitie onder feit 1 bewezen dat verdachte met kracht aan het haar van aangeefster heeft getrokken en onder feit 2 dat verdachte niet heeft meegewerkt aan de bevolen ademanalyse en bloedproef.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/129247-19 is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende heldere en concrete aanknopingspunten bevat om te komen tot een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘door een feitelijkheid dwingen’. Daarnaast is er onvoldoende duidelijkheid over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en zitten er in haar verklaringen veel opmerkelijke tegenstrijdigheden en zaken die onaannemelijk klinken. De verdediging stelt dan ook primair dat haar verklaringen en al wat daaruit volgt, zoals de verklaring van haar moeder, van het bewijs moeten worden uitgesloten. Er ontbreekt op dat moment voldoende wettig bewijs om tot een veroordeling te komen. Ook wanneer de rechtbank niet komt tot bewijsuitsluiting bestaat er twijfel, omdat er een aannemelijk alternatief scenario is voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte op het lichaam van [slachtoffer 1] . Over het alternatieve scenario dat het sperma van verdachte via een handdoek bewust bij zijn stiefdochter is aangebracht door haarzelf of haar moeder, is zowel door de deskundige van het NFI als door de rechtspsycholoog gesteld dat dit niet onmogelijk is. Verzocht wordt dan ook verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/217472-18 is de verdediging van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het eerste feit onder parketnummer 02/062497-19 is de verdediging van mening dat verdachte aangeefster niet opzettelijk heeft mishandeld. Hij heeft niet aan haar haren getrokken, maar heeft haar arm vastgehouden. Ook heeft verdachte aangeefster niet geslagen. Verzocht wordt verdachte van dit feit vrij te spreken. Het tweede feit wordt door verdachte bekend en kan wel bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/129247-19
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] naar voren komt dat verdachte
’s nachts, toen haar moeder niet thuis was, naar haar slaapkamer is gekomen en daar tegen haar wil seks met haar heeft gehad. Verdachte is daarbij met zijn penis in haar anus en vagina geweest en ze heeft hem moeten pijpen.
Verdachte heeft ontkend dat er seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden. Aan de rechtbank ligt allereerst ter beoordeling voor of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met [slachtoffer 1] seks heeft gehad.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] op 29 juni 2018 bij de politie uitgebreid, op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd heeft verklaard omtrent hetgeen zich heeft afgespeeld in de nacht van 9 juni 2018. Ruim drie jaar later, op 14 oktober 2021, heeft [slachtoffer 1] nogmaals een verklaring afgelegd, die in essentie overeenkomt met eerdergenoemde verklaring. Dat de verklaringen op onderdelen verschillend zijn, acht de rechtbank door het tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van [slachtoffer 1] verklaarbaar. Deskundige mr. [naam deskundige] heeft op 22 juli 2022 een rechtspsychologisch rapport uitgebracht, waarin hij ingaat op de verklaringen van [slachtoffer 1] . Hij concludeert met betrekking tot het eerste verhoor van [slachtoffer 1] dat het verhoor van voldoende kwaliteit was, in die zin dat niet gezegd kan worden dat er suggestieve vragen zijn gesteld in reactie waarop [slachtoffer 1] die suggesties bevestigt. Alle informatie komt redelijk spontaan uit [slachtoffer 1] zelf.
De verklaring van [slachtoffer 1] over het hebben van seks met verdachte vindt naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in de verklaring van haar moeder, die aangeeft dat verdachte toen zij thuiskwam in de slaapkamer van haar dochter stond en de deur daarvan niet wilde openen. Eenmaal in de slaapkamer van haar dochter zag zij dat verdachte in zijn onderbroek stond en naar haar dochter gebaarde dat ze stil moest zijn.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt ook in andere bewijsmiddelen ondersteuning. Zo is er technisch bewijs in de vorm van DNA-onderzoek, waarvan hier de meest relevante kernpunten worden weergegeven. Er is sperma aangetroffen aan de buitenzijde van de binnenste schaamlippen en om de anus en het perineum van [slachtoffer 1] en op het hoeslaken van haar bed. Het DNA-profiel van dit sperma is méér dan 1 miljard keer waarschijnlijker als - kort gezegd - verdachte donor is van het sperma dan als dit een willekeurige andere niet-verwante persoon is. Ook is er bij [slachtoffer 1] aan de bovenzijde van haar lip/tandvlees, diep vaginaal en diep in de anus Y-chromosomaal (mannelijk) DNA aangetroffen, waarvan het DNA-profiel zeer veel waarschijnlijker (ordegrootte 10.000 tot 1 miljoen keer) is als - kort gezegd - verdachte of een aan hem in mannelijke lijn verwante man donor is dan als dit een willekeurige andere man is. De rechtbank concludeert uit de resultaten van het DNA-onderzoek, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte de donor is van het hierboven besproken celmateriaal en DNA.
Nu de verklaringen van [slachtoffer 1] op hoofdlijnen consistent zijn en steun vinden in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar. Het verweer dat sprake moet zijn van bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] en al wat daaruit volgt, wordt door de rechtbank dan ook verworpen.
Alternatief scenario
Door verdachte is het volgende alternatieve scenario geschetst. Verdachte heeft verklaard dat hij geen seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1] . Hij heeft zich na het douchen afgedroogd met een handdoek, waarop hij, nadat hij deze in de wasbak had gelegd, heeft geëjaculeerd. Mogelijk is daarna via deze handdoek door [slachtoffer 1] of haar moeder bewust zijn sperma bij [slachtoffer 1] aangebracht.
Naar aanleiding van het door de verdediging geschetste scenario is er een Interdisciplinair Forensisch Onderzoek (IDFO) uitgevoerd door het NFI. In dit onderzoek zijn de resultaten van het forensisch-medisch onderzoek en het DNA-onderzoek integraal getoetst onder de volgende vier hypothesen, die werden geformuleerd op basis van het dossier en de standpunten van het OM en de verdediging:
  • H1. Verdachte heeft de door [slachtoffer 1] verklaarde seksuele handelingen met haar verricht, waarna zij ook nog gedoucht heeft, haar tanden heeft gepoetst en het toilet heeft bezocht.
  • H2a. Verdachte heeft geen seksuele handelingen verricht met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich afgedroogd met een handdoek waarop hij daarna heeft geëjaculeerd. Enkele minuten daarna heeft [slachtoffer 1] zichzelf na het douchen met dezelfde vochtige handdoek afgedroogd.
  • H2b. Verdachte heeft geen seksuele handelingen verricht met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich afgedroogd met een handdoek waarop hij daarna heeft geëjaculeerd. [slachtoffer 1] heeft zich na het douchen met haar eigen droge handdoek afgedroogd. Deze handdoek is daarvoor in contact geweest met de handdoek van de verdachte waarop hij enkele minuten daarvoor heeft geëjaculeerd.
  • H2c. Verdachte heeft geen seksuele handelingen verricht met [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich afgedroogd met een handdoek waarop hij daarna heeft geëjaculeerd. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] of haar moeder na het douchen via deze handdoek het sperma bij [slachtoffer 1] bewust aangebracht.
Ter zitting is door de verdediging aangevoerd dat de hypothese betreffende het scenario waarin het sperma bewust door [slachtoffer 1] en/of haar moeder bij [slachtoffer 1] is aangebracht, hypothese 2c, het enige alternatieve scenario is dat wordt opgeworpen. De rechtbank zal zich daarom bij het verder bespreken van het IDFO-rapport beperken tot de conclusie die betrekking heeft op deze hypothese.
De IDFO-deskundige concludeert, met inachtneming van de uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte opgesomde gebeurtenissen en de gestelde aannamen (die de rechtbank accepteert), dat de gezamenlijke bevindingen van het forensisch medisch onderzoek en van het biologische sporen en DNA-onderzoek ongeveer even waarschijnlijk zijn als hypothese 1 waar is als wanneer hypothese 2c waar is. Hierbij merkt de rechtbank op dat er geen specifiek onderzoek naar hypothese 2c mogelijk was aangezien dit scenario onvoldoende was ingevuld en dat daardoor deze neutrale conclusie de enige mogelijke conclusie was. Door de IDFO-deskundige wordt geen oordeel gegeven over de aannemelijkheid van de hypothesen zelf; er wordt enkel uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid van de verkregen onderzoeksresultaten indien de voorgelegde hypothesen waar zijn. Een oordeel omtrent de aannemelijkheid van de hypothesen blijft aan de rechtbank voorbehouden.
De rechtbank is, gelet op haar overwegingen over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] en het overige steunbewijs, van oordeel dat van de aannemelijkheid van hypothese 1 moet worden uitgegaan. De rechtbank acht de door verdachte omschreven gang van zaken, zoals is weergegeven onder hypothese 2c, onwaarschijnlijk. Het is ten eerste al merkwaardig dat iemand eerst doucht en zich afdroogt en vervolgens klaarkomt op een handdoek in de wasbak. Onder de douche masturberen lijkt dan logischer, zodat de douche kan worden gebruikt om zich schoon te maken en het sperma weg te spoelen. Ook blijft onduidelijk wat de relevantie is van een handdoek in de wasbak, terwijl het direct wegspoelen in de wasbak sneller, schoner en makkelijker zou zijn. Daar komt nog bij dat bij deze gang van zaken, zoals deskundige [naam deskundige] in zijn rapport ook benoemt, zou inhouden dat [slachtoffer 1] en haar moeder (of alleen [slachtoffer 1] ) op enig moment de alertheid hadden om een valse aangifte op touw te zetten, waarbij ze konden beschikken over een met sperma besmeurde handdoek om [slachtoffer 1] in te smeren. Bovendien zouden er dan zelfs diep vaginaal en diep in de anus DNA-sporen van verdachte zijn aangebracht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk geworden. Dat betekent dat de rechtbank uitgaat van de verklaringen van [slachtoffer 1] en dat de rechtbank van oordeel is dat de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd door verdachte zijn begaan.
Door een feitelijkheid dwingen
Om tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert dan of sprake is geweest van ‘een andere feitelijkheid’ waardoor verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
Anders dan het standpunt van de raadsman, acht de rechtbank de ten laste gelegde dwang wel bewezen. Er is weliswaar geen sprake van (bedreiging met) geweld, maar uit het dossier blijkt wel van een andere feitelijkheid die ertoe heeft geleid dat [slachtoffer 1] niet in staat was zich te weren tegen het handelen van verdachte. Verdachte is ’s nachts, terwijl [slachtoffer 1] in bed lag, onverhoeds haar slaapkamer binnengegaan. Op een dwingende toon heeft hij tegen [slachtoffer 1] onder meer gezegd dat zij moest liggen, haar benen omhoog moest doen en verdachte moest pijpen. [slachtoffer 1] was de stiefdochter van verdachte en bevond zich in die hoedanigheid in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van hem, waarbij ook loyaliteitskwesties een grote rol spelen. Zij was ten tijde van het delict nog maar 12 jaar oud, terwijl verdachte destijds 30 jaar oud was. Hij wist bovendien, zoals hij ook ter zitting heeft verklaard, dat [slachtoffer 1] een kwetsbaar meisje was en dat er bij haar problematiek speelde, waarvoor zij ook familietherapie kreeg. Verder neemt de rechtbank in ogenschouw dat [slachtoffer 1] zich de desbetreffende nacht samen met verdachte thuis bevond, terwijl haar moeder niet thuis was. Zij stond dus ook onder zijn toezicht en verantwoordelijkheid. Zij kon zich dan ook niet makkelijk aan de situatie onttrekken. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een uit omstandigheden voortvloeiend overwicht, dat dwang impliceert.
Conclusie
Gelet op de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer 1] , zoals primair ten laste is gelegd. De rechtbank gaat daarbij uit van de verklaring van [slachtoffer 1] en acht alle in de tenlastelegging genoemde handelingen wettig en overtuigend bewezen.
02/217472-18
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel door haar met kracht te duwen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster meermalen heeft geschopt, geslagen en aan haar heeft getrokken en zal hem van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
02/062497-19
feit 1
De rechtbank stelt vast dat de aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel voor wat betreft het slaan tegen het voorhoofd en de nek van aangeefster. In het dossier bevindt zich geen letselverklaring en ook het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de verbalisanten die ter plaatse kwamen, biedt daar geen ondersteuning voor. Voor wat betreft het aan de haren trekken heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij probeerde de telefoon van aangeefster af te pakken, ook de lange haren van aangeefster heeft vastgepakt en naar zich toe heeft getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan, uitgaande van het scenario van verdachte, hiermee niet worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake was van opzet om aangeefster te mishandelen, ook niet in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling.
feit 2
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/129247-19
op 9 juni 2018 te Goes door een feitelijkheid, zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag slachtoffer] 2005) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten hebbende verdachte zijn, verdachtes penis in de vagina en anus en mond van die [slachtoffer 1] geduwd en bestaande die feitelijkheid uit
- het fysieke en geestelijke overwicht van verdachte op die [slachtoffer 1] en het feit dat hij, verdachte, de stiefvader van die [slachtoffer 1] was en
- de slaapkamer van die [slachtoffer 1] zonder toestemming, in de nacht, binnen is gegaan, terwijl die [slachtoffer 1] daar in bed lag en
- het uittrekken van de pyjamabroek en onderbroek van die [slachtoffer 1] en
- het op haar buik leggen en het spreiden van de benen van die [slachtoffer 1] en
- het (meermalen) voorbijgaan aan de verbale signalen van verzet van die [slachtoffer 1] en
- het onverhoeds duwen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en de anus en de mond van die [slachtoffer 1] ;
- het door zijn kennelijke bedoelingen een dusdanig bedreigende situatie te creëren waaraan die [slachtoffer 1] zich niet kon onttrekken en waarin die [slachtoffer 1] zich niet kon verzetten tegen bovengenoemde seksuele handelingen en
- het aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie doen ontstaan;
02/217472-18
op 2 oktober 2018 te Goes zijn levensgezel, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) te duwen;
02/062497-19
2.
op 14 maart 2019 te Middelburg, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 Strafvordering, gedaan door meerdere ambtenaren, te weten, [naam aspirant] , aspirant van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant en [naam hulpofficier van justitie] Hulpofficier van Justitie van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, beide belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem hadden bevolen mee te werken aan een onderzoek uitgeademde lucht en bloedproef, hieraan geen gevolg te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak is veroorzaakt door de door de verdediging gewenste onderzoeken en dat dit voor rekening van verdachte moet blijven. Verzocht wordt dan ook de termijnoverschrijding te constateren, maar hieraan geen consequenties te verbinden. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt met betrekking tot alle feiten rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook verzoekt de verdediging in het belang van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Verzocht wordt, in geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaar, of meer indien de rechtbank dat nodig acht, en tevens de maximale werkstraf. Hoewel de reclassering het niet adviseert, kan er ook nog begeleiding worden opgelegd met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige stiefdochter. De seksuele handelingen die hij bij haar verrichtte vonden plaats toen zij pas 12 jaar oud was en vonden plaats in haar slaapkamer, een plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen. Verdachte wist dat zij niet alleen jong, maar ook een kwetsbaar meisje was en dat er bij haar problematiek speelde, waarvoor zij ook familietherapie kreeg. Hij heeft desalniettemin, als stiefvader, op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van [slachtoffer 1] en heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op zowel haar lichamelijke als psychische integriteit. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lusten en heeft totaal geen oog gehad voor de belangen van [slachtoffer 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten de gevolgen hiervan doorgaans niet meer volledig te boven komen. [slachtoffer 1] maakte sinds 2014 deel uit van het gezin van verdachte en werd mede door hem verzorgd en opgevoed. Wanneer haar moeder niet thuis was, was zij aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. Er is daarmee sprake van de strafverzwarende grond zoals neergelegd in artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige levensgezel. Met dit handelen heeft verdachte eveneens inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van zijn ex-partner.
Tevens heeft verdachte niet voldaan aan een ambtelijk bevel door niet mee te werken aan een hem bevolen ademanalyse en bloedproef. Hieruit blijkt dat verdachte weinig respect heeft voor het openbaar gezag en voor de wet.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen, met name waar het de verkrachting van [slachtoffer 1] betreft, zeer ernstig aan.
Op het strafblad van verdachte is te zien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor zedenfeiten.
In het over verdachte opgemaakte voortgangsverslag van Emergis van 8 november 2022 komt naar voren dat verdachte abstinent van alcohol is en zijn huidige gezin en werk als beschermend kunnen worden gezien. Punt van aandacht is zijn impulsiviteit en het verminderde inzicht in hoe alcoholgebruik effect kan hebben op zijn handelen. Verdachte ziet geen meerwaarde in vrijwillige ambulante behandeling. Doordat er sprake is van stabiliteit op verschillende leefgebieden wordt de kans op recidive ingeschat als laag. Verdachte heeft geen relatie meer met zijn ex-partner, overtreedt het contactverbod met
zijn ex-stiefdochter niet en is abstinent van alcohol en drugs. Vanuit zijn huidige relatie zijn er geen signalen die duiden op huiselijk geweld. Ook is er sprake van een laag risico op seksuele en gewelddadige recidive. Het risico op onttrekken aan voorwaarden en letselschade wordt tevens ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt het opleggen van een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering is van mening dat de maximale mate van gedragsbeïnvloeding binnen het toezicht is behaald. Een eventueel nieuw op te leggen reclasseringstoezicht zal geen meerwaarde hebben ten aanzien van verdere gedragsbeïnvloeding.
Bij de bepaling van de op te leggen straf, heeft de rechtbank gelet op oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden een passend uitgangspunt vormt voor de op te leggen straf. De rechtbank ziet in het tijdsverloop in deze zaak echter aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie. Verdachte is in de zaak onder parketnummer 02/129247-19 op 27 mei 2019 aangehouden en in verzekering gesteld. In de zaken onder parketnummers 02/217472-18 en 02/062497-19 is verdachte op respectievelijk 2 oktober 2018 en 14 maart 2019 aangehouden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn in de verschillende zaken is aangevangen op 27 mei 2019, 2 oktober 2018 en 14 maart 2019. Het eindvonnis wordt op 25 november 2022 gewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden. Er is weliswaar op verzoek van de verdediging veel onderzoek verricht in de zaak onder parketnummer 02/129247-19, maar de aard van de zaak leende zich ook voor dit nader onderzoek. Dat blijkt ook uit het gegeven dat vrijwel alle onderzoekswensen in deze zaak zijn gehonoreerd. De overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet verwijtbaar aan de verdediging. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van anderhalf tot ruim twee jaar.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 27 maanden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

02/129247-19
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 10.522,27 voor het feit onder parketnummer 02/129247-19.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 522,27 acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 488,67, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018 tot de dag der voldoening. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van het gevorderde schadebedrag voldoende onderbouwd is en ook in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde reiskosten met betrekking tot het bezoeken van een advocaat ter hoogte van € 33,60 wijst de rechtbank af aangezien dergelijke kosten geen rechtstreekse schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. De reiskosten naar de advocaat zijn wel kosten die als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen en deze zullen dus afzonderlijk worden toegewezen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 10.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018 tot de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2018 tot de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
02/217472-18
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 250,- voor het feit onder parketnummer 02/217472-18.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 50,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
2 oktober 2018 tot de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2018 tot de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige gedeelte van het gevorderde bedrag is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing daarvan zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu verdachte van een gedeelte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. De omvang van het volledige gevorderde bedrag is daarmee onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
02/062497-19
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 314,22 voor feit 1 onder parketnummer 02/062497-19.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De voorlopige hechtenis

8.1
De vordering van de officier van justitie
Gezien de ernst van de feiten die de officier van justitie bewezen acht en de maatschappelijke opvattingen over daders van seksueel geweld is de officier van justitie van mening dat niet aan het publiek uit te leggen valt dat iemand die hiervoor wordt veroordeeld jarenlang zijn straf kan ontlopen als hij zich niet in voorlopige hechtenis bevindt. Aan de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis moet daarom een einde komen. Dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan alle voorwaarden heeft gehouden, maakt deze afweging niet anders. De belangen van strafvordering wegen zwaarder dan het belang van verdachte om het onherroepelijk worden van het vonnis in vrijheid af te wachten. Verzocht wordt dan ook om bij een veroordelend vonnis tegelijkertijd te bevelen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging merkt op dat verdachte tweeënhalf jaar geleden al in vrijheid is gesteld en het bewijs van toen niet anders was dan nu. Verdachte heeft nu niet de mogelijkheid om te regelen dat zijn gezin bij detentie in de woning kan blijven wonen. De verdediging verzoekt de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis in stand te laten, zodat verdachte de mogelijkheid heeft om zijn strafzaak aan het gerechtshof voor te leggen en in de tussentijd niet alles kwijt te raken en te zorgen dat de huisvesting van zijn gezin veilig is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ter zitting van 9 april 2020 de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 10 april 2020 geschorst. De rechtbank legde destijds het volgende aan de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis ten grondslag.
‘Onduidelijk is hoe lang het onderzoek nog zal duren. Uit de meest recente brief van een onderzoeker van het NFI blijkt dat het onderzoek nog niet is afgerond. Ook zal mogelijk nog een studioverhoor van [slachtoffer 1] plaatsvinden. De onderzoeksresultaten en het verhoor kunnen aanleiding zijn voor nadere onderzoekswensen. De maatregelen die thans gelden in verband met het coronavirus zullen naar alle waarschijnlijkheid een vertragend effect hebben op de thans lopende onderzoeken. Nu niet duidelijk is binnen welke termijn het onderzoek zal kunnen zijn afgerond en nu er geen zicht is op een inhoudelijke behandeling is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke belangen van verdachte zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de maatschappij bij voortzetting van de
voorlopige hechtenis.’
De rechtbank komt in dit vonnis tot een bewezenverklaring van onder meer verkrachting van de toenmalige stiefdochter van verdachte op 9 juni 2018 in Goes en zij zal verdachte daartoe tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordelen. Daarmee zijn de ernstige bezwaren, als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv tegen verdachte aanwezig. De ingevolge artikel 67a Sv benodigde grond voor de voorlopige hechtenis is gelegen in de omstandigheden dat het gaat om een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door het feit is geschokt.
De rechtbank overweegt in het kader van haar beoordeling of de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte moet worden opgeheven als volgt. Na dit veroordelend vonnis komt de vrijheidsbeneming mede te rusten op artikel 5 lid 1 sub a EVRM. Dat heeft onder meer tot gevolg dat het recht van verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten niet zonder meer nog langer van toepassing is. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het uitgangspunt ‘vrij, tenzij’ aangezien er nu een veroordelend vonnis is. Dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is, maakt dat niet anders. Schorsing van de voorlopige hechtenis is dan desalniettemin mogelijk, namelijk wanneer er sprake is van bijzondere zwaarwichtige, de persoon van verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis na een veroordelend vonnis, moet wijken voor het persoonlijk belang van verdachte. De rechtbank is niet van dergelijke omstandigheden gebleken.
Het voorgaande betekent dat het belang van de samenleving bij voortzetting van de voorlopige hechtenis, gegeven de rechtmatige detentie na veroordeling, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de hoogte van de gevangenisstraf die aan verdachte zal worden opgelegd, zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van verdachte die hebben geleid tot de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang wordt opgeheven.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 184, 242, 248, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 van parketnummer 02/062497-19 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/129247-19:verkrachting;
02/217472-18:mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
02/062497-19 - feit 2:opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast en belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 27 (zevenentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
02/129247-19
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 10.488,67, waarvan € 488,67 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 juni 2018 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op € 33,60;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] (feit onder parketnummer 02/129247-19), € 10.488,67 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 juni 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 87 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02/217472-18
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 50,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 oktober 2018 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] (feit onder parketnummer 02/217472-18), € 50,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 2 oktober 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 1 dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
02/062497-19
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op met onmiddellijke ingang de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A. Hello en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2022.
Mr. Hello en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.