ECLI:NL:RBZWB:2022:7087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
02/077394-22 en 99/0006480-40 (vordering herroeping VI van 02/218040-20)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel en bezit van harddrugs met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 25 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen van zijn levensgezel en het bezit van harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2022 zijn toenmalige partner heeft mishandeld, evenals op 14 februari 2022. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bezit van aanzienlijke hoeveelheden harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine, cocaïne en hennep. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandelingen, ondersteund door aangiftes en getuigenverklaringen, maar sprak de verdachte vrij van het witwassen van geld, omdat de herkomst daarvan niet voldoende was onderzocht door de politie.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe. De rechtbank overwoog dat eerdere hulpverleningstrajecten niet tot gedragsverandering hadden geleid, wat de beslissing om een onvoorwaardelijke straf op te leggen, versterkte. De verdachte had zich eerder schuldig gemaakt aan vergelijkbare feiten, wat de rechtbank extra zwaar aanrekende. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak om de verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/077394-22 en 99/0006480-40 (vordering herroeping VI van parketnummer 02/218040-20)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Grave, Muntlaan 1, 5361 ME Grave,
raadsman mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2022 zijn toenmalige partner heeft mishandeld;
feit 2:op 14 februari 2022 zijn toenmalige partner heeft mishandeld;
feit 3:in de periode van 1 december tot en met 31 december 2021 zijn toenmalige partner heeft mishandeld;
feit 4:op 15 juni 2022 16 pillen amfetamine, 135 gram amfetamine, 281,9 gram pillen met amfetamine en 110,2 gram cocaïne aanwezig had;
feit 5:op 15 juni 2022 111,5 gram henneptoppen aanwezig had;
feit 6:op 15 juni 2022 11.630 euro heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie requireert tot vrijspraak van feit 6 (het witwassen van een geldbedrag). Verdachte heeft een concrete en verifieerbare verklaring over de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag afgelegd en de politie had deze verklaring moeten onderzoeken. Nu dit niet is gebeurd, dient verdachte te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 tot en met 3. Bij feit 1 baseert zij zich op de aangifte, de verklaring van de moeder van aangeefster, de medische informatie en de foto’s in het dossier. Bij feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte, de foto’s in het dossier en het geluidsfragment waarop verdachte te horen is en waarop hij bekent met een schoen te hebben gegooid en te hebben geslagen. Bij feit 3 baseert zij zich op de aangifte en de verklaring van moeder in het dossier, die van haar dochter van de mishandeling hoorde, evenals een foto van letsel in het dossier. Hoewel het bewijs bij feit 3 mager is, is er naar de mening van de officier van justitie ondersteuning in de context van de andere gepleegde mishandelingen en dat alles bij elkaar is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 3. Bij feit 4 is er voldoende wettig en overtuigend bewijs, gelet op het aantreffen van de goederen in de woning en de NFI rapportages over de onderzochte stoffen en pillen. Het gaat dan om de 16 blauwe pillen met amfetamine, 135 gram amfetamine, 281,9 gram oranje pillen, 69 gram cocaïne en 25 gram groene pillen met MDMA. De overige aangetroffen stoffen zijn niet onderzocht of daarvan is niet duidelijk of het om het juiste SIN-nummer gaat nu het SIN-nummer bij de inbeslagname afwijkt van het SIN-nummer in de NFI-rapportage. Voor die stoffen dient partieel vrijspraak te volgen. Feit 5 acht de officier van justitie eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op het aantreffen van de hennep en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 tot en met 3 tenlastegelegde mishandelingen. Aangeefster heeft uit wraak gehandeld en heeft onwaarheden verteld om verdachte een hak te zetten. Het bewijs voor de mishandelingen komt uit één bron, namelijk aangeefster. De verklaring van moeder is van horen zeggen. De foto’s van het geweld bij feit 1 komen niet overeen met de volgens aangeefster gepleegde mishandelingen. Zij stelt dat ze tegen haar linkeroog is geslagen en op de foto is letsel aan het rechteroog te zien. Verder dient verdachte in ieder geval partieel vrijgesproken te worden van het bestanddeel in de tenlastelegging “levensgezel” nu daarvan geen sprake is. Bij feit 4 zijn niet alle aangetroffen goederen onderzocht. Daarom kan slechts van een deel van de aangetroffen goederen worden bewezen dat het harddrugs is. Bij feit 5 refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte dient van feit 6, het witwassen, te worden vrijgesproken. Het geld is van legale herkomst, zoals blijkt uit de overgelegde bankrekeningafschriften.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Door de verdediging is betoogd dat aangeefster uit wraak de aangiftes heeft gedaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat de verdediging de betrouwbaarheid van de aangiftes betwist. De rechtbank stelt vast dat de aangiftes door foto’s worden ondersteund en dat ook de moeder van aangeefster tweemaal letsel bij haar dochter heeft gezien. Nu de aangiftes worden ondersteund door voornoemde andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank uit van de betrouwbaarheid daarvan.
Verder heeft de verdediging betoogd dat aangeefster niet kan worden beschouwd als de levensgezel van verdachte, zodat hij partieel vrijgesproken dient te worden van de mishandeling van een levensgezel.
De rechtbank overweegt dat op grond van heersende jurisprudentie de volgende aspecten van belang zijn voor de beoordeling of er sprake is van een levensgezel:
- of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding;
- de duur van de gemeenschappelijke huishouding;
- of er een relatie van affectieve aard is, en met name;
- of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid.
Hierbij is doorslaggevend de nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in onderhavige zaak sprake van een levensgezel. Blijkens de verklaringen in het dossier hadden aangeefster en verdachte ten tijde van de mishandelingen immers twee jaar een affectieve relatie en hebben zij een deel van die tijd ook samengewoond. Het verweer van de verdediging kan daarom niet slagen.
Feit 1:
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet klopt omdat zij zegt dat zij tegen haar linkeroog is geslagen en het letsel op de foto’s op het rechteroog is te zien. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat een selfie gespiegeld wordt weergegeven. Waar het letsel op het rechteroog te zien is op de foto, is het in werkelijkheid links. De aangifte wordt dus ondersteund door een foto van een blauw linkeroog. Bovendien wordt het letsel ook waargenomen door de praktijkondersteuner op 17 januari 2022. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Feit 2:
Gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen, te weten de aangifte, het geluidsfragment waarin een mannenstem verklaart dat hij met een schoen heeft gegooid, en de verklaring van verdachte hierover ter zitting waarbij hij aangeeft dat hij degene is die op het geluidsfragment te horen is, acht de rechtbank de mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Voor het slaan ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu dat verder niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Om die reden zal de rechtbank verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Feit 3:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde mishandeling heeft begaan. Er is een aangifte in het dossier en een verklaring van de moeder van aangeefster die van haar dochter heeft gehoord dat zij zou zijn mishandeld. Op de bijgevoegde foto is nauwelijks letsel waarneembaar. Nu de aangifte verder niet door objectieve andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich aan deze mishandeling schuldig heeft gemaakt. Daarom dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden.
Feit 4:
De rechtbank stelt vast dat er 41,1 gram cocaïne is bemonsterd onder een SIN-nummer eindigend op 2939NL en dat dit nummer niet in de NFI rapportages is terug te vinden. Wel zit er een bemonstering onder nummer -2595 in het dossier. Nu deze nummers niet aan elkaar kunnen worden gekoppeld, is de zogenoemde chain of custody doorbroken en zal voor dit deel van de cocaïne partieel vrijspraak volgen. Voor de overige in beslag genomen stoffen, zoals deze zijn tenlastegelegd, is wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, gelet op het aantreffen van de stoffen in de woning van verdachte, de verklaring van verdachte hierover en het onderzoek door het NFI van deze stoffen.
Feit 5:
Gelet op de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 110 gram hennep voorhanden heeft gehad.
Feit 6:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft gepind van zijn bankrekening. Volgens vaste jurisprudentie dient de politie, als een verdachte een concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van een geldbedrag, deze verklaring op juistheid te onderzoeken. Dit is niet gebeurd. Om die reden dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 01 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 te Roosendaal zijn
(ex)-levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, (met een telefoon in de hand en/of met een vlakke hand) met kracht tegen het gezicht/hoofd, van die [slachtoffer] te slaan;
2.
op 14 februari 2022 te Roosendaal zijn (ex-)levensgezel, [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht een schoen, tegen het lichaam van die [slachtoffer] te gooien/werpen;
4.
op 15 juni 2022 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 16 blauwe pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
- ongeveer 135 (bruto) gram amfetamine en/of
- ongeveer 281,9 gram (netto) oranje pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
- ongeveer 70 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 15 juni 2022 te Roosendaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 111,5 gram (netto) henneptoppen zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In de bewezenverklaring is bij feit 4 de hoeveelheid cocaïne naar beneden aangepast. Bij feit 1 is de periode in de bewezenverklaring verkort. Hierdoor is verdachte niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Tevens verzoekt de officier van justitie om oplegging van een contact- en locatieverbod volgens artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van vijf jaar, met als voorwaarde dat per overtreding aan verdachte een week hechtenis wordt opgelegd. Zij verzoekt om dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken voor feit 1, 2, 3 en 6 is een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen van zijn levensgezel, waarbij hij meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en een schoen tegen het lichaam heeft gegooid. Volgens de foto’s in het dossier had aangeefster flinke blauwe plekken op haar hoofd en been. Door zo te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het lichaam en dat slachtoffers van dit soort delicten nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische en fysieke gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Tevens zijn bij verdachte in de woning een forse hoeveelheid harddrugs en hennep aangetroffen. Door het aanwezig hebben van de drugs in zijn woning is verdachte medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaken en de verschillende vormen van criminaliteit die met drugshandel gepaard gaan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de straffen die normaliter voor soortgelijke feiten wordt opgelegd, het strafblad van verdachte en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De reclassering heeft over verdachte op 17 juni 2022 een rapport opgemaakt. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en adviseert bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod, het meewerken aan middelencontrole en het meewerken aan een agressieregulatietraining van Humanitas. Verdachte heeft ter zitting verklaard binnen de penitentiaire inrichting al een agressieregulatietraining te hebben gevolgd. Verdachte lijkt hiermee zijn verantwoordelijkheid te willen nemen, maar hij heeft ter zitting verder geen blijk gegeven van enige verantwoordelijkheid voor wat hij gedaan heeft.
Volgens het strafblad heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan huiselijk geweld en drugsbezit. Verdachte was pas in november 2021 vrijgekomen en een paar maanden later pleegde hij onderhavige feiten. Bovendien liep hij nog in een voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank rekent verdachte om die reden deze feiten extra zwaar aan.
Anders dan de reclassering ziet de rechtbank geen reden om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft meermalen hulp gehad van de reclassering gedurende een periode van ongeveer negen jaren en heeft zelfs al eerder een ISD-maatregel ondergaan. Al deze hulpverlening heeft niet geleid tot enige gedragsverandering bij verdachte. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat een nieuwe voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht een gepasseerd station is en dat verdachte voor deze feiten dient te worden afgestraft. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest passend is. De rechtbank ziet geen reden een contact- of locatieverbod op te leggen, enerzijds omdat het gaat om een vergaande maatregel en anderzijds omdat verdachte heeft aangegeven geen contact meer te willen met aangeefster. Bovendien zou het locatieverbod gelden voor het adres van de moeder van aangeefster en niet voor het eigen adres van aangeefster.

7.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met onderhavige parketnummers.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 7 april 2022 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte zich in onderhavige zaak schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
De rechtbank wijst op grond daarvan de vordering toe.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van de onder feit 3 en 6 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2:mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn levensgezel;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2022.