ECLI:NL:RBZWB:2022:705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
02-225492-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen een persoon met letsel als gevolg

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2018 in Tilburg openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer. De zaak werd behandeld op de zitting van 1 februari 2022, waar de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en processen-verbaal van verbalisanten, die de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld bevestigden. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat de beelden onduidelijk waren en dat de verdachte niet de persoon was die het geweld had gepleegd. De rechtbank oordeelde echter dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten betrouwbaar was en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte openlijk geweld had gepleegd, waarbij het slachtoffer letsel had opgelopen. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten en verklaarde hem strafbaar voor het bewezenverklaarde feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/225492-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboorteplaats] 1983 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsman mr. H. Polat, advocaat te Haarlem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 2 november 2018 te Tilburg samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [Slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [Slachtoffer] . Hij baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [Naam 1] (over de Mercedes waar verdachte uitstapte) en die van een aantal verbalisanten over de herkenningen van verdachte van camerabeelden of stills van het incident. Daarnaast baseert hij zich op de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte slaande bewegingen maakt richting het slachtoffer en op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 2] die verdachte slaande bewegingen zag maken richting het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft begaan. Verdachte ontkent daar toen aanwezig te zijn geweest.
Hij wijst erop dat aangever spreekt over ene [Verdachte] als degene die uit de [Naam 4] kwam en begon te slaan. Verdachte heet geen [Verdachte] , maar [Verdachte] . Hij wordt ook geen [Verdachte] genoemd. Daarbij komt dat verdachte in het dossier als verdachte nummer 4 wordt aangeduid, en dat is niet degene die uit de [Naam 4] kwam en begon te slaan. Reeds daarom zou vrijspraak moeten volgen.
Daarnaast zijn de beelden vanaf het moment dat de mishandeling plaatsvindt, zo onduidelijk dat vrijwel niets te zien is van het geweld dat dan plaats zou vinden. Er zijn twee processen-verbaal van bevindingen, namelijk van verbalisant [Naam 2] en van verbalisant [Naam 3] die beschrijven wat er op de beelden te zien zou zijn. De raadsman vindt dat [Naam 3] de beelden het duidelijkst heeft omschreven. [Naam 3] vindt de beelden vaag worden als de schermutselingen beginnen en is van mening dat door de matige kwaliteit van de beelden niet te zien was waar en hoe aangever geslagen werd. [Naam 2] ziet blijkbaar veel meer in de beelden dan [Naam 3] . Uit de beelden valt niet te halen dat degene die hij herkent als verdachte slaande bewegingen maakte richting aangever, zoals [Naam 2] relateert.
Verdachte zou zijn herkend door meerdere verbalisanten die de beelden hebben bekeken. Er zijn echter veel mensen die op elkaar lijken. [Naam 2] heeft zich kennelijk vergist in wie hij denkt te herkennen. Afgaande op de beelden kun je niet vaststellen dat nummer 4, wanneer dat verdachte zou zijn, strafbare feiten pleegt. Wanneer het tumult ontstaat, verwijdert hij zich meteen.
Voorts merkt de raadsman op dat er maar twee getuigen zijn van het incident, namelijk de portier en een meisje dat toevallig voorbij kwam.
Dit alles maakt volgens de raadsman dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan in die zin dat hij een bijdrage heeft geleverd aan het plegen van het misdrijf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op de [Straatnaam 1] in Tilburg (ter hoogte van de [Naam 4] ) op 2 november 2018 door een aantal personen openlijk geweld is gepleegd tegen [Slachtoffer] , waardoor [Slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte bij de openlijke geweldpleging ter plaatse aanwezig was, en als (mede)dader daarbij betrokken was.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de herkenning van verdachte door verbalisanten [Naam 2] en [Naam 5] voldoende betrouwbaar. De beelden van verdachte zijn immers voldoende duidelijk om een gezichtsherkenning op te baseren. Zo zijn er voldoende gezichtskenmerken zichtbaar om een herkenning mogelijk te maken.
Beide verbalisanten kennen verdachte ambtshalve en [Naam 5] had verdachte drie weken voor het bekijken van de beelden nog gesproken. [Naam 2] geeft bovendien duidelijk aan dat hij verdachte herkent aan zijn lange smalle postuur, zijn gelaat en korte donkere haar met aan de zijkanten grijs haar. [Naam 5] herkent verdachte ook aan zijn postuur, gelaat en haardracht.
Tot slot herkent de rechtbank zelf de op de zitting aanwezige verdachte als de persoon op de beelden, gelet op zijn postuur, gezicht en kenmerkende haarkleur en -dracht.
Uit de verklaringen van de aangever, getuige [Naam 6] en verbalisant [Naam 2] , maakt de rechtbank op dat de persoon die als verdachte herkend is zich met het geweld tegen aangever heeft bemoeid en in elk geval slaande bewegingen heeft gemaakt richting aangever. Dat blijkt ook uit de beelden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 november 2018 te Tilburg openlijk, te weten op de [Straatnaam 1]
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [Slachtoffer]
door:
- die [Slachtoffer] vast te pakken en vast te houden en
- die [Slachtoffer] tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam te slaan/stoten en
- die [Slachtoffer] tegen zijn hoofd en tegen zijn lichaam te trappen en
- die [Slachtoffer] met kracht op de grond te gooien.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de rechtbank tot een veroordeling komt, pleit de raadsman voor een geheel voorwaardelijke straf, gelet op de ouderdom van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met een aantal andere personen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [Slachtoffer] door deze op straat uit het niets vast te pakken, tegen het hoofd en lichaam te slaan en te trappen en hem ook op de grond te gooien, waarbij hij ook nog tegen zijn hoofd werd geschopt. Het is duidelijk dat [Slachtoffer] als eenling hier zich niet tegen kon verdedigen. Er is dan ook sprake van een verwerpelijke en laffe daad van verdachte en zijn mededaders. Voor het slachtoffer moet het bedreigend en beangstigend zijn geweest dat hij plotseling werd omsingeld en vervolgens werd mishandeld door een aantal personen. Dergelijke ervaringen laten bij slachtoffers vrijwel altijd hun sporen na en zij kunnen hier nog langere tijd last van blijven houden.
Volgens de Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)-oriëntatiepunten is een taakstraf van 150 uur in beginsel passend voor het openlijke geweld waar in deze zaak sprake van is.
Deze zaak kenmerkt zich echter hierdoor dat artikel 22b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) het opleggen van alleen een taakstaf onmogelijk maakt. Verdachte is immers in 2016, derhalve binnen de periode van vijf jaar voorafgaande aan het thans gepleegde feit van 2 november 2018, door het Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf (poging tot zware mishandeling) waarbij hem onder andere een taakstraf is opgelegd. Deze taakstraf is ook verricht. Volgens het bepaalde in artikel 22b lid 3 Sr zou dan alleen een taakstraf mogen worden opgelegd indien daarnaast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd. De Hoge Raad heeft in 2018 (HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202) lid 3 zo uitgelegd dat ook de combinatie met een gevangenisstraf van een dag toepassing van lid drie mogelijk maakt.
De rechtbank stelt vast dat in deze procedure sprake is van een relatief eenvoudige en overzichtelijke zaak met een kort politieonderzoek, waarbij verdachte direct in beeld was. Er zijn geen onderzoekswensen van de verdediging geweest. De zaak is pas na ruim drie jaren en twee en een halve maand voor het eerst uitgeroepen bij de rechtbank, en de rechtbank wijst pas ruim drie jaar en drie maanden na de pleegdatum van 2 november 2018 vonnis.
In deze ruime overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM van twee jaren met ruim vijftien maanden ziet de rechtbank reden te oordelen dat het thans niet langer passend en geboden is om in afwijking van de genoemde LOVS-oriëntatiepunten toch een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen aan verdachte, ook niet van een dag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor deze zaak, zodat hij alsnog de gevangenisstraf van een dag in de toekomst zou moeten uitzitten. Afgezien van de vraag of deze dag daadwerkelijk zou worden geëxecuteerd, is de rechtbank van oordeel dat het uitzitten van een gevangenisstraf van een dag, (veel) later dan drie jaar en drie maanden na het delict, niet meer bijdraagt aan de door de wetgever beoogde doelen van artikel 22b Sr. In dit verband acht de rechtbank eveneens relevant dat de officier van justitie een taakstaf heeft geëist, zonder bijkomende gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
In de genoemde overschrijding ziet de rechtbank tevens aanleiding af te wijken van het LOVS-oriëntatiepunt van 150 uur taakstraf, en daarop - mede gelet op de toepasselijkheid van artikel 63 Sr - een korting van 20 % toe te passen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uur passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem
gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2022.
Mr. Janssen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.