ECLI:NL:RBZWB:2022:7002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
C/02/375481 / FA RK 20-4139
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag en contactregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure tussen een vader en een moeder over gezamenlijk gezag en een contactregeling met hun minderjarige kinderen. De vader verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over de kinderen en om een regeling voor omgang, waarbij hij iedere veertien dagen zorg voor de kinderen wilde hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader jarenlang geen contact heeft gehad met de minderjarigen en dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor hun verzorging en opvoeding. De rechtbank oordeelde dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag ontbreekt, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De rechtbank heeft ook overwogen dat de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarigen is, gezien de onbereikbaarheid van de vader en zijn gebrek aan betrokkenheid bij het leven van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de verzoeken van de vader af te wijzen, wat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank heeft beide verzoeken van de vader afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/375481 / FA RK 20-4139
datum uitspraak: 22 november 2022
beschikking betreffende gezag en contactregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. W. Tiggelaar, te Middelburg,
ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 10 december 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Tiggelaar van 23 mei 2022;
- het F9-formulier van mr. De Nooijer van 24 mei 2022.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 21 oktober 2022. Bij die gelegenheid is namens de man mr. De Nooijer verschenen. Tevens zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 10 december 2021. Bij deze beschikking is bepaald dat de man en de minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, zoals in die beschikking beschreven, waarbij een opbouwregeling voor de omgang is vastgesteld. De zaak is verder pro forma aangehouden in afwachting van nadere berichtgeving van (de advocaten van) partijen over het verloop van de contact- en omgangsmomenten en over het gewenste verdere procesverloop.
2.2
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man mede met het gezag over de minderjarigen is belast;
II. te bepalen dat de man iedere veertien dagen gedurende een weekend van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school de zorg voor de minderjarigen zal hebben, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen en daarbij een opbouw te bepalen die de rechtbank in het belang van de minderjarigen acht.
2.3
Namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij al tijdenlang geen contact heeft gehad met de minderjarigen. Hij is er niet mee eens is dat er tussen hen geen contact meer is. Hij volhardt in zijn verzoeken.
2.4
De vrouw voert, samengevat, het volgende aan. Beide verzoeken dienen te worden afgewezen. Sinds de vorige mondelinge behandeling van 19 november 2021 is er geen contact meer geweest tussen partijen. De man heeft geen contact opgenomen met de hulpverlenende instanties, zoals de vorige keer was besproken. Daarnaast was de man al die tijd onbereikbaar voor het GIA-team, voor het maatschappelijk werk, voor zijn advocaat en ook voor de vrouw. Hierdoor is de contactregeling, in de vorm van een opbouwregeling, zoals besproken tijdens de vorige mondelinge behandeling en vastgesteld in de beschikking van 10 december 2021, niet van de grond gekomen. Er zijn eerder wel wat beeldbelmomenten geweest tussen de man en de minderjarigen, maar deze waren vaak op andere dagen dan was afgesproken, waardoor de minderjarigen steeds niet wisten waar zij aan toe waren. Soms zaten de minderjarigen op de afgesproken tijden klaar om te beeldbellen, maar liet de man niets van zich horen, wat erg teleurstellend voor hen is geweest. De vrouw houdt inmiddels een eventueel contact met de man af omdat zij er geen vertrouwen meer in heeft dat de man structureel in contact wil komen met de minderjarigen. Zij wil echter wel een opening houden voor contact, omdat de man en zij samen de ouders zijn en blijven van de minderjarigen. Zij gunt hen het contact met de man, zijnde hun vader. Dit contact moet dan echter wel structureel zijn en op een veilige manier plaatsvinden. Zo’n omgang is nu niet haalbaar. Gelet op dit alles en wat de vrouw eerder in deze procedure heeft ingebracht, stelt zij zich op het standpunt dat er thans geen sprake meer is van een basis waarbij de verwachting gerechtvaardigd is dat zij en de man gezamenlijk invulling kunnen geven aan het gezag over de minderjarigen. Er bestaat een te groot risico dat de minderjarigen, indien de man mede met het gezag wordt belast, klem en/of verloren zullen raken. Zij en de man kunnen, bij een eventueel contact, niet met elkaar communiceren waardoor voor en/of over de minderjarigen geen belangrijke beslissingen kunnen worden genomen.
2.5
De Raad adviseert om de verzoeken van de man af te wijzen. De opstelling van de man, waarin hij geheel onbereikbaar is en geheel geen betrokkenheid toont bij het leven van de minderjarigen, doet vermoeden dat hij geen verantwoordelijkheid wil en/of kan nemen voor hun verzorging en opvoeding. Zijn proceshouding in de onderhavige procedure, waaronder het niet meewerken aan de opbouwregeling en zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling, versterkt dit vermoeden. Om deze reden valt gezamenlijk overleg dan wel het maken van afspraken voorlopig niet te verwachten. Dit is voor een uitoefening van het gezamenlijk gezag wel vereist. Bovendien is de man in het geheel niet betrokken bij het leven van de minderjarigen en is hij zodoende niet op de hoogte van hun interesses en behoeftes. Daarbij komt dat er een risicovolle situatie kan ontstaan indien de vrouw wordt geconfronteerd met een situatie waarin (spoedeisende) beslissingen over de minderjarigen genomen moeten worden en zij de man niet zal kunnen bereiken.
Voor wat betreft de omgangsregeling geldt ook dat de afwezigheid en onbereikbaarheid van de man geen basis zijn gebleken om te werken aan een opbouwende regeling in de contacten tussen de man en de minderjarigen. Om hier immers naar toe te werken moeten de minderjarigen duurzaam op de aanwezigheid en betrouwbaarheid van de man kunnen vertrouwen. Hiervan is in de afgelopen periode geen sprake geweest en de man heeft zich hiertoe in het geheel niet gemotiveerd opgesteld. Het vaststellen van een omgangsregeling is op dit moment dan ook niet in het belang van de minderjarigen.
2.6
De rechtbank oordeelt als volgt.
gezamenlijk gezag
2.7
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8
Om het gezag gezamenlijk behoorlijk te kunnen uitoefenen is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen of dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen.
2.9
De rechtbank stelt vast dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. De man is voor de vrouw onbereikbaar. Een adequate oudercommunicatie tussen partijen is dan ook niet mogelijk. Van de in de beschikking van 10 december 2021 genoemde mogelijkheid om zich tot de gemeente te wenden voor de verbetering van de communicatie is door partijen geen gebruik gemaakt. De rechtbank is niet gebleken van indicaties dat in de komende periode een begin zal worden gemaakt om de communicatie tussen partijen ten positieve te verbeteren. Gezien het voorgaande is het oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor samenwerking, namelijk dat partijen daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg met elkaar, zodat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, niet aanwezig is. In dit verband is mede relevant de opstelling van de man, zoals door de Raad al is aangegeven, dat hij door zijn onbereikbaarheid en het niet tonen van betrokkenheid in het leven van de minderjarigen doet vermoeden dat hij geen verantwoordelijkheid wil en/of kan nemen voor hun verzorging en opvoeding. De minderjarigen hebben last van deze situatie. Die verantwoordelijkheid is essentieel bij het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de minderjarigen in het kader van het gezamenlijk gezag. Daarnaast is er zijdens de vrouw sprake van wantrouwen en angst vanwege gebeurtenissen in het verleden.
2.1
Uit het voorgaande volgt dat er sprake is van een situatie waarin een onaanvaardbaar risico is dat bij gezamenlijk gezag de minderjarigen (nog meer) klem raken tussen partijen en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd enige verbetering zal komen. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het verzoek van de man om hem mede met het gezag over de minderjarigen te belasten dient te worden afgewezen. In dit geval is het daarom in het belang van de minderjarigen gerechtvaardigd om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat beide ouders belast zijn met het ouderlijk gezag.
contactregeling
2.11
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.12
Volledigheidshalve herhaalt de rechtbank hier wat zij in haar vorige beslissingen over de omgang onder meer heeft overwogen:
Beschikking 28 januari 2021:
‘Het is in beginsel in het belang van de minderjarigen om contact te hebben met de man, maar de rechtbank is het met de Raad eens dat de minderjarigen er wel op moeten kunnen vertrouwen dat de man de afspraken hiertoe zal nakomen. Op dit moment is daar onvoldoende zicht op. Er dient meer zicht en informatie over de situatie verkregen te worden om te bezien wat de mogelijkheden en de rol van de man kunnen zijn. Om hier een start mee te maken zal de rechtbank een voorlopige regeling vastleggen waarin gestart zal worden met contactmomenten tussen de man en de minderjarigen via beeldbellen. Volgens de vrouw hebben partijen eerder afgesproken dat er op maandag en vrijdag contact zou plaatsvinden tussen de man en de minderjarigen. Deze minimum frequentie komt de rechtbank redelijk voor, zodat als voorlopige regeling zal worden vastgelegd dat er elke maandag om 18.30 uur en vrijdag om 19.30 uur contact via beeldbellen zal plaatsvinden tussen de man en de minderjarigen. De behandeling van het verzoek zal worden aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling van (…). Alsdan kan het verloop van de voorlopige contactregeling en de ontwikkelingen in de situatie verder met (beide) partijen besproken worden. Indien de voorlopige regeling goed verloopt staat het partijen vrij om – met behulp van bemiddeling van de advocaat van de man - de contactregeling in de tussentijd in onderling overleg uit te breiden, eventueel met fysieke contactmomenten.’
Mondelinge behandeling van 19 april 2021:
‘De vrouw kan … instemmen met de door de man gewenste omgangsregeling, te weten de ene week op woensdag van 13.00 uur tot 20.00 uur en de andere week van zaterdag 13.00 uur tot zondag 16.00 uur, echter wel onder de voorwaarde dat de overnachting plaatsvindt bij de partner van de man zolang de man niet beschikt over een geschikte woonruimte.’
De rechtbank zal, met instemming van partijen, de zaak aanhouden voor de duur van … om zodoende partijen in de gelegenheid te stellen om tot nadere afspraken te komen en een ouderschapsplan aan de rechtbank over te leggen. (…) Afgesproken is dat vanaf heden de overeengekomen omgangsregeling van kracht is. Na ontvangst van het ouderschapsplan zal de rechtbank een eindbeslissing geven op de verzoeken van de man ten aanzien van het gezag en de omgang.’
Beschikking 10 december 2021:
‘Evenals de Raad is ook de rechtbank van oordeel dat het belangrijk is dat de minderjarigen weer omgang hebben met hun vader en dat partijen gaan werken aan hun onderlinge communicatie en hun vertrouwen in elkaar. De rechtbank zal een opbouwregeling vastleggen zoals door de Raad tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd. Deze regeling geldt voor de eerste zeven weken. Daarna is het aan partijen om onder begeleiding van professionals een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen overeen te komen. Het doel is uiteindelijk om te komen tot de tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 tussen partijen overeengekomen omgangsregeling. De rechtbank heeft met partijen tijdens de mondelinge behandeling besproken dat het de voorkeur heeft dat [de begeleidster] , de begeleidster van de minderjarigen vanuit het GIA-team, de contactmomenten tussen de man en de minderjarigen via videobellen alsook de omgangsmomenten zal begeleiden. Met name is van belang dat in het begin de overdracht van de minderjarigen wordt begeleid. Het is belangrijk dat de man daarvoor eerst met [de begeleidster] zijn zorgen over haar partijdigheid bespreekt. Indien hij geen vertrouwen in haar heeft zal hij zich tot de gemeente moeten wenden om te bekijken of een andere instantie de contact- en omgangsmomenten kan begeleiden. Daarnaast is besproken dat het ook belangrijk is dat de man een begeleid(st)er krijgt toegewezen met wie hij problemen kan bespreken en die hem helpt de omgang met de minderjarigen op een positieve wijze vorm te geven. Daarvoor dient de man zich tot de gemeente te wenden.
Tot slot dient er aandacht te zijn voor verbetering van de communicatie tussen partijen. Voor een traject dat daarop gericht is dienen partijen zich eveneens tot de gemeente te wenden.’
2.13
De rechtbank stelt vast dat er geen uitvoering is gegeven aan de drie voormelde afspraken die er zijn gemaakt om een begin te maken met de omgang tussen de man en de minderjarigen. Het beeldbellen, zoals beschreven in de beschikking van 28 januari 2021, is nauwelijks van de grond gekomen, zoals onweersproken door de vrouw is gesteld. Als er werd gebeld door de man, dan was dat niet op de afgesproken dagen en tijdstippen. Vervolgens is op 19 april 2021 de voormelde omgangsregeling afgesproken. Aan deze regeling is geen uitvoering gegeven, omdat de onderlinge verstandhouding tussen partijen nadien zodanig is verslechterd dat zij niet meer met elkaar communiceerden. Daarnaast hebben partijen niet gewerkt aan het opstellen van een ouderschapsplan. Blijkens de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling van 19 november 2021 heeft hij aangegeven dat hij, naar de rechtbank begrijpt, na 19 april 2021 niet heeft geprobeerd om contact met de minderjarigen te krijgen, omdat hij er geen vertrouwen meer in had. Hij heeft naar eigen zeggen sinds eind april 2021 dus geen contact meer met hen gehad. Volgens de vrouw hebben zij en de minderjarigen nog meermalen geprobeerd om nog contact met de man te krijgen, maar dat is niet gelukt omdat hij onbereikbaar was.
2.14
Bij de mondelinge behandeling van 21 oktober 2022 is de man niet verschenen. Het enige wat toen door zijn advocaat namens hem is verklaard is dat hij al tijdenlang geen contact heeft gehad met de minderjarigen en dat hij het er niet mee eens is dat er tussen hen geen contact meer is. Een toelichting waarom een en ander niet van de grond is gekomen heeft die advocaat niet kunnen geven. Ook hier onderschrijft de rechtbank het standpunt van de Raad dat de opstelling van de man, waarin hij onbereikbaar is en geen betrokkenheid toont bij het leven van de minderjarigen, doet vermoeden dat hij geen verantwoordelijkheid wil en/of kan nemen voor hun verzorging en opvoeding. Zijn gedrag in de onderhavige procedure, waaronder het niet (adequaat) meewerken aan de gemaakte afspraken, waaronder de opbouwregeling, en zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling, versterkt dit vermoeden.
De vraag die thans dan ook voorligt is of partijen in staat zijn om bij een toewijzing van de door de man verzochte contactregeling die ook na te komen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Er zijn daarnaast ook bij dit verzoek geen indicaties dat er binnenkort verbetering zal treden in de situatie. Het oordeel is dan ook dat een omgang onder de huidige omstandigheden anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Ook dit verzoek van de man dient daarom te worden afgewezen.
2.15
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank beide verzoeken van de man zal afwijzen.
2.16
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Toekoen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2022 in aanwezigheid van D.I.E. van Dijke als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.