ECLI:NL:RBZWB:2022:6993

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_5177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 23 november 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend op 10 februari 2021 voor herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, had niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat aanleiding gaf tot het indienen van beroep. De rechtbank oordeelde dat de termijn waarbinnen verweerder moest beslissen, ten tijde van de ingebrekestelling, was verstreken. Eiser had verweerder op 3 augustus 2022 of 17 oktober 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot dat verweerder alsnog binnen een termijn van twaalf weken na de uitspraak een besluit moest nemen. De rechtbank wees erop dat een dwangsom van € 100,- per dag moet worden betaald voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden en de proceskosten van € 379,50. De rechtbank benadrukte dat de zaak als licht werd aangemerkt, gezien de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek (aanvraag) van 10 februari 2021 om herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft de aanvraag ingediend op 10 februari 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met zes maanden verlengen. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen was ten tijde van de ingebrekestelling in ieder geval voorbij. Eiser heeft verweerder op 3 augustus 2022 (volgens verweerder) dan wel op 17 oktober 2022 (volgens eiser) in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 19 november 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van dertien weken.
Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan.
Verweerder heeft verzocht om te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiser.
Uit het verweerschrift blijkt dat er nog geen persoonlijk zaakbehandelaar is toegewezen aan het dossier van eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met vertraging door toedoen van eiser, zoals door verweerder verzocht. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat een dergelijke bepaling te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt aan partijen over de geldende termijn.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.