ECLI:NL:RBZWB:2022:699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7141
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor Foodcafé in strijd met bestemmingsplan

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes. De eiseres had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het inrichten van een Foodcafé met horecabestemming op een perceel in [plaatsnaam 2]. Het college weigerde deze vergunning op 16 januari 2020, en verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze weigering ongegrond in een besluit van 12 mei 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoogde komst van het Foodcafé in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat de locatie aanmerkt als een solitaire winkelvestiging. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de vergunning kon weigeren, omdat de Detailhandelsvisie van de gemeente geen ruimte biedt voor nieuwe initiatieven bij solitaire winkels. Eiseres stelde dat de weigering in strijd was met de Europese Dienstenrichtlijn, maar de rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd dat er geen strijdigheid was met deze richtlijn.

De rechtbank concludeerde dat het college afdoende had toegelicht waarom geen gebruik was gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, zonder dat er reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7141 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. J. Zweers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, het college.

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (primaire besluit) heeft het college geweigerd eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het inrichten van een Foodcafé met horecabestemming op het perceel [adres 1] 2 te [plaatsnaam 2] .
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 12 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 december 2021.
Hierbij waren namens eiseres aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] , [naam vertegenwoordiger 3] en de gemachtigde. Namens het college was aanwezig mr. P.J. Danielse.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten
1.1
In het pand aan de [adres 1] 2 te [plaatsnaam 2] is op 27 november 2019 een [naam supermarkt] supermarkt geopend. Eiseres heeft op 10 oktober 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het inrichten van een Foodcafé met horecabestemming in deze [naam supermarkt] -vestiging.
1.2
Bij besluit van 16 januari 2020 (primair besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemming, geweigerd. Op 19 februari 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
De bezwaarschriften- en klachtencommissie van de gemeente Goes heeft het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Het college heeft aangegeven dat de supermarktvestiging in de Detailhandelsvisie Goes 2017 (hierna: Detailhandelsvisie) wordt aangemerkt als een solitaire winkelvestiging. In de Detailhandelsvisie staat dat aan nieuwe initiatieven van solitaire winkels niet wordt meegewerkt en dat uitbreiding van solitaire winkels ongewenst is. Het college wil daarom geen gebruik maken van de bevoegdheid om gebruik in strijd met het bestemmingsplan toe te staan. Verder heeft het college aangegeven dat er geen strijd is met de Dienstenrichtlijn.
Beroepsgronden
2. Eiseres heeft zich – kort samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de Detailhandelsvisie geen grondslag kan bieden voor het weigeren de gevraagde vergunning te verlenen. Verder is ten onrechte geen marktruimte-onderzoek uitgevoerd. De
verkeerskundige situatie is onvoldoende reden voor weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Tot slot stelt eiseres dat de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen in strijd met de Dienstenrichtlijn, nu niet aan de vereisten van noodzakelijkheid en evenredigheid wordt voldaan.
Wettelijk kader
3. De van toepassing zijnde wettelijke voorschriften zijn opgenomen in de bijlage behorende bij deze uitspraak.
Beoordeling
4.1
Niet in geschil is dat de beoogde komst van een Foodcafé op de locatie [adres 1] 2 te [plaatsnaam 2] in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik heeft kunnen weigeren.
4.2
Het college is in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2, van de Wabo jo. artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen. Er moet dan sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
Detailhandelsvisie [plaatsnaam 2] 2017
5.1
Volgens eiseres biedt de Detailhandelsvisie geen beleidsmatig kader voor horecafuncties maar voor detailhandelsfuncties. Er is geen sprake van een nieuw initiatief in zin van de Detailhandelsvisie. Als al sprake is van een nieuw initiatief dan is geen sprake van ondermijning van de winkelstructuur in [plaatsnaam 2] .
Als de Detailhandelsvisie al beleidsmatige uitgangspunten bevat ten aanzien van de vestiging van horecafuncties, dan past een ondersteunende horecafunctie volgens eiseres weldegelijk binnen de kaders van de Detailhandelsvisie. Het Foodcafé komt tegemoet aan de wens van de consument van totaalbeleving.
Volgens eiseres heeft het college nagelaten om te onderzoeken of moet worden afgeweken van het beleid.
5.2
De rechtbank wijst erop dat het college heeft aangegeven dat de Detailhandelsvisie inzet op het kwalitatief versterken van de detailhandelsstructuur. De [naam supermarkt] -vestiging aan de [adres 1] is in de Detailhandelsvisie aangemerkt als solitair gelegen winkel. Dat past niet binnen de gewenste winkelstructuur. Bestaande winkels mogen bedrijfsvoering voortzetten, echter aan nieuwe initiatieven of uitbreidingen wordt niet meegewerkt. Een Foodcafé versterkt de [naam supermarkt] -vestiging aan de [adres 1] . Dat is voor het college ongewenst. Het verlenen van medewerking is in strijd met goede ruimtelijke ordening, omdat versterking van een solitaire supermarkt leidt tot verzwakking van kansrijke winkelgebieden als binnenstad, [adres 2] en [adres 3] . Dat een nieuw initiatief slechts ontoelaatbaar zou zijn indien dit ondermijnend is voor de overige winkelstructuur in [plaatsnaam 2] , volgt niet uit Detailhandelsvisie. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom zij geen medewerking wil verlenen aan de realisering van het Foodcafé in afwijking van het geldende bestemmingsplan.
Voor zover eiseres meent dat het Foodcafé als ondersteunende functie wel past binnen kaders van de Detailhandelsvisie en de Horecavisie, wijst het college er terecht op dat eiseres voorbijgaat dat de tekst van de Detailhandelsvisie over menging van activiteiten geen betrekking heeft op solitaire winkels, waar nieuwe initiatieven ongewenst zijn. De Horecavisie is bovendien alleen van toepassing op de binnenstad van de gemeente [plaatsnaam 2] .
Marktruimte-onderzoek
6.1
Eiseres stelt dat het college ten onrechte geen marktruimte-onderzoek heeft uitgevoerd. Het college stelt dat de aantrekkingskracht van het Foodcafé een negatief effect zal hebben op het [adres 4] , maar heeft die stelling niet onderbouwd. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat negatieve effecten op het [adres 4] zullen optreden.
6.2
De rechtbank wijst erop dat het college het beleid voert om bij solitair gevestigde supermarkten geen medewerking te verlenen aan initiatieven die de positie van die supermarkten kunnen versterken. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat dit beleid het resultaat is van een aantal onderzoeken, waaronder ook marktruimte-onderzoeken. Op basis van die onderzoeken zijn de beleidsmatige keuzes gemaakt, die zijn verwoord in de Detailhandelsvisie. Onder deze omstandigheid kan het feit dat het college naar aanleiding van de aanvraag van eiseres geen nieuw marktruimte-onderzoek heeft laten verrichten, naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd. De rechtbank vindt dat het op de weg van eiseres had gelegen om haar aanvraag te onderbouwen met een marktruimte-onderzoek en/of een goede ruimtelijke onderbouwing, die het college aanleiding hadden kunnen geven om van de Detailhandelsvisie af te wijken. Eiseres heeft dit nagelaten.
Verkeerskundige situatie
7.1
Eiseres stelt dat sinds het bestreden besluit de verkeerskundige situatie met betrekking tot de verbinding tussen de [adres 1] en het [adres 4] is veranderd. De spoorwegovergang die de directe verbinding vormde is verplaatst. Echter, de afstand is nog steeds gering. Niet valt te verwachten dat bezoekers enkel door de afstand of verkeerskundige situatie niet naar het [adres 4] zullen willen rijden na een bezoek aan de [naam supermarkt] aan de [adres 1] .
7.2
De rechtbank wijst erop dat door het opheffen van de spoorwegovergang de directe verbinding tussen de [naam supermarkt] -vestiging aan de [adres 1] en het [adres 4] is verdwenen. De [naam supermarkt] -vestiging aan de [adres 1] ligt nu nog meer solitair. Het toestaan van nieuwe initiatieven bij solitaire winkels is in strijd met de Detailhandelsvisie, zoals hiervoor onder 5.2 is besproken.
Dienstenrichtlijn
8.1
In artikel 15, tweede lid, van de Europese Dienstenrichtlijn 2006/123/EG (hierna: Dienstenrichtlijn) is aangegeven dat de lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van in dit artikel opgesomde niet-discriminerende eisen. Onder a) worden genoemd kwalitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters.
Het derde lid luidt: "De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel
b. noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c. evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt."
8.2
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:520) ligt het in een gerechtelijke procedure op de weg van degene die een beroep doet op de Dienstenrichtlijn om te beargumenteren dat sprake is van een eis die een beperking oplevert.
8.3
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus dat de in artikel 5.6.1 van het bestemmingsplan opgenomen regel dat ondersteunde horeca slechts is toegestaan tot maximaal 25% van de hoofdfunctie en maximaal 25 m2 vloeroppervlakte haar zou beperken in haar bedrijfsvoering en in strijd zou zijn met de Dienstenrichtlijn.
Is sprake van een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn?
9. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1262) is de activiteit ‘horeca’ een vorm van "detailhandel in goederen" en het "bieden van amusement". Daarmee is de activiteit "horeca" aan te merken als een dienst in de zin van de Dienstenrichtlijn.
Dat betekent dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is en de in geding zijnde bestemmingsplanbepaling moet voldoen aan de regels uit de Dienstenrichtlijn.
Het verbod van discriminatie
10. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van de statutaire zetel.
Wordt voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste?
11.1
Volgens eiseres wordt niet aan de vereisten van noodzakelijkheid. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een dwingende reden van algemeen belang die reden geeft tot het beperken van de komst van het Foodcafé. Het college heeft volgens eiseres niet onderbouwd waarom in dit concrete geval een noodzaak bestaat tot beperken van horecafunctie. De niet onderbouwde stelling dat de toevoeging van horecafunctie op deze plek ondermijnend zou zijn voor andere winkelgebieden is onvoldoende en evident onjuist.
11.2
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een eis noodzakelijk is in de zin van artikel 15, derde lid, onder b, van de Dienstenrichtlijn dient te worden bezien of deze eis gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang. Beleid als invulling voor noodzakelijkheidscriterium is door de AbRS geaccepteerd (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4173). Een algemene inventarisatie laat onverlet dat in concrete situatie bijvoorbeeld bij een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan nader kan worden beoordeeld of er aanleiding bestaat de gevraagde omgevingsvergunning toch te verlenen.
11.3
Het college heeft in het verweerschrift van 16 november 2020 en in het bestreden besluit verwezen naar de Detailhandelsvisie. Het college stelt dat de [naam supermarkt] -vestiging is aangewezen als solitaire winkel waar geen nieuwe initiatieven zijn toegestaan. De noodzaak is er in gelegen om ondermijning van de detailhandelsstructuur in de binnenstad, [adres 2] en ondersteunende [adres 3] te voorkomen. Versterking van de [naam supermarkt] -vestiging aan de [adres 1] leidt tot wegtrekken van bezoekers uit kansrijke gebieden. Dit is ongewenst en staat haaks op de Detailhandelsvisie.
11.4
De rechtbank is van oordeel dat het college genoegzaam heeft aangetoond dat aan het noodzakelijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder b, van de Dienstenrichtlijn is voldaan. Dwingende redenen van algemeen belang staan in de weg aan de vestiging van het Foodcafé zoals is aangevraagd.
Wordt voldaan aan het evenredigheidsvereiste?
12.1
Volgens eiseres heeft het college niet voldoende onderbouwd dat aan evenredigheidsvereiste is voldaan. In verleden heeft het college aangegeven wel mee te willen werken aan een vestiging van een Foodcafé in de [naam supermarkt] op de locatie aan [adres 4] , gelegen op een geringe afstand van de [adres 1] . De handelswijze het college is arbitrair en de maatregel is niet effectief om het beoogde doel te bereiken.
12.2
De rechtbank stelt voorop dat een maatregel volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie al slaagt voor de evenredigheidstoets indien hij kan bijdragen aan de verwezenlijking van de nagestreefde doelstelling en dat deze niet noodzakelijkerwijs zelfstandig deze doelstelling hoeft te kunnen verwezenlijken (arrest van 13 juni 2018, Deutscher Naturschutzring, ECLI:EU:C:2018:433, punt 49).
12.3
Het college heeft terecht aangegeven dat de omstandigheid dat aan een Foodcafé in het [adres 4] wel medewerking zou worden verleend, niet maakt dat het bestreden besluit onevenredig of arbitrair is. Binnen het [adres 4] behoren dit soort ontwikkelingen tot de gewenste detailhandelstructuur. Het college heeft daarbij gewezen op het feit dat het tegengaan van nieuwe initiatieven bij solitaire winkels bijdraagt aan het versterken van de gewenste detailhandelsstructuur in die zin dat ondermijning van de gewenste detailhandelsstructuur wordt voorkomen. Verder wijst het college erop dat het filiaal van de [naam supermarkt] -supermarkt aan de [adres 1] ook zonder een Foodcafé kan worden geëxploiteerd. Bovendien staat het bestemmingsplan een kleine horecavoorziening van 25 m2 onder voorwaarden toe. De rechtbank kan het standpunt van het college volgen dat aan het evenredigheidsvereiste is voldaan.
Geen strijdigheid Dienstenrichtlijn
13. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat er geen evidente strijd is van de in geding zijnde bestemmingsplanbepalingen met artikel 15 van de Dienstenrichtlijn.
Conclusie
14.1
De rechtbank is van oordeel dat het college afdoende heeft toegelicht waarom geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid die artikel 4, onderdeel 9 van bijlage II bij het Bor biedt om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht is dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening indien van het bestemmingsplan zou worden afgeweken en bij een solitair gelegen supermarkt horeca-activiteiten worden toegelaten. Verder is er geen sprake van strijdigheid met de Dienstenrichtlijn.
14.2
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage - wettelijk kader
Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG)
Artikel 15, eerste lid, van de (Europese) Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG) luidt:
"De lidstaten onderzoeken of in hun rechtsstelsel de in lid 2 bedoelde eisen worden gesteld en zien erop toe dat eventueel bestaande eisen verenigbaar zijn met de in lid 3 bedoelde voorwaarden. De lidstaten passen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om de eisen met die voorwaarden in overeenstemming te brengen."
Het tweede lid luidt: "De lidstaten onderzoeken of de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in hun rechtsstelsel afhankelijk wordt gesteld van de volgende niet-discriminerende eisen:
kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters;
eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft;
eisen aangaande het aandeelhouderschap van een onderneming;
eisen, niet zijnde eisen die betrekking hebben op aangelegenheden die vallen onder Richtlijn 2005/36/EG of die in andere communautaire instrumenten zijn behandeld, die de toegang tot de betrokken dienstenactiviteit wegens de specifieke aard ervan voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters;
en verbod om op het grondgebied van dezelfde staat meer dan één vestiging te hebben;
eisen die een minimum aantal werknemers vaststellen;
vaste minimum- en/of maximumtarieven waaraan de dienstverrichter zich moet houden;
een verplichting voor de dienstverrichter om in combinatie met zijn dienst andere specifieke diensten te verrichten.
Het derde lid luidt: "De lidstaten controleren of de in lid 2 bedoelde eisen aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. discriminatieverbod: de eisen maken geen direct of indirect onderscheid naar nationaliteit of, voor vennootschappen, de plaats van hun statutaire zetel
b. noodzakelijkheid: de eisen zijn gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang;
c. evenredigheid: de eisen moeten geschikt zijn om het nagestreefde doel te bereiken; zij gaan niet verder dan nodig is om dat doel te bereiken en dat doel kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking;
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en onder 9 van bijlage II bij het Bor luidt als volgt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Bestemmingsplan Bedrijventerrein de Poel 1e herziening
Het perceel gelegen aan de [adres 1] 2 te [plaatsnaam 2] heeft volgens het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein de Poel 1e herziening’ de bestemmingen ‘detailhandel’ met de aanduiding ‘supermarkt’ (su) en ‘tuincentrum’(tc) en (dubbelbestemming) ‘Waarde-Archeologie 2’.
Op grond van artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn de voor ‘detailhandel’(DH) aangewezen gronden zijn ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’(su) bestemd voor een supermarkt.
In artikel 5.5 van de planregels (specifieke gebruiksregels) is het volgende bepaald:
a. het gebruik van hoofdgebouwen ten behoeve van detailhandel is op de begane grond en op de verdiepingen is toegestaan;
b. grootschalige detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen is niet toegestaan;
c. het gebruik van achtererven als terras en/of speeltuin en voor opslag is niet toegestaan;
d. ten aanzien van parkeren gelden de volgende regels:
1.voor het toepassen van parkeernormen wordt verwezen naar de algemene gebruiksregels in artikel 22 lid 2 van het moederplan;
e. op de gronden met de aanduiding ‘supermarkt’(su) moet minimaal 300 m2 verkoopvloeroppervlakte voor de categorieën ‘tuin en dier’ aanwezig zijn.
In artikel 5.6.1 van de planregels (afwijken) is het volgende bepaald:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (a) lid 5.1 voor de uitoefening van ondersteunende horeca binnen een detailhandelsvestiging tot maximaal 25% van de hoofdfunctie met een maximale vloeroppervlakte van 25 m2.
In artikel 5.6.2 van de planregels (voorwaarden) is het volgende bepaald:
Er mag slechts worden afgeweken zoals bedoeld in 5.6.1 indien:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
b. bij het afwijken zoals bedoeld in lid 5.6.1 sub a een deskundige is gehoord met betrekking tot de vraag of aan de in de desbetreffende artikelen genoemde criteria voor het afwijken is voldaan.