Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 6 april 2022
- de akte houdende nadere producties 18 tot en met 20 aan de zijde van [gedaagden]
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 tot en met 17,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 6 oktober 2022.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
primaireen veroordeling van [eiser] om de betwiste grond bij wijze van schadevergoeding in natura (terug) over te dragen aan [gedaagden] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, en te bepalen dat het vonnis zo nodig in de plaats treedt van een mede namens [eiser] op te maken leveringsakte dan wel
subsidiair[eiser] te veroordelen tot een schadevergoeding van € 21.297,60, vermeerderd met rente.
4.De beoordeling
in conventie
rdinaat B, waarmee in de schets behorende bij de concept koopovereenkomst het betreffende stuk grond is gemarkeerd. De discussie die naar aanleiding daarvan tussen partijen ontstaat, verdraagt zich niet met de stelling van [gedaagden] dat partijen op 23 maart 2019 volledige overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst. De eis van [eiser] dat hij voorafgaand aan de eigendomsoverdracht van het stuk grond wil weten hoe de definitieve grens na eigendomsoverdracht gaat lopen, betreft een wezenlijk onderdeel van de koopovereenkomst en ziet niet op een ondergeschikt punt.