ECLI:NL:RBZWB:2022:6967

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02-284342-20 ontneming
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor gebruik van valse geschriften

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022 uitspraak gedaan tegen betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, maar heeft dit voordeel op een lager bedrag vastgesteld dan door de officier van justitie was gevorderd. De officier van justitie had een ontnemingsbedrag van € 27.000,00 gevorderd, gebaseerd op de stelling dat betrokkene woningen had gehuurd voor de teelt van hennep en daaruit een voordeel had behaald. De verdediging stelde echter dat het ontnemingsbedrag op € 3.000,00 moest worden vastgesteld, wat overeenkwam met het bedrag dat betrokkene volgens zijn eerste verklaring bij de politie had ontvangen voor het huren van de woningen.

De rechtbank heeft de verklaringen van betrokkene en de medeverdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaring van betrokkene ter zitting het meest betrouwbaar was. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.000,00, waarbij het bedrag dat betrokkene had ontvangen voor het huren van de woningen als uitgangspunt werd genomen. De rechtbank heeft betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen. De vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/284342-20
vonnis van de rechtbank d.d. 24 november 2022
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
adres [woonadres] ,
mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort.
[betrokkene] wordt hierna aangeduid als betrokkene.

1.De procedure

Betrokkene is op 24 november 2022 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften en vrijgesproken van de medeplichtigheid aan hennepteelt en de medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd ter hoogte van € 27.000,00.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid aan hennepteelt doordat betrokkene woningen op zijn naam heeft gehuurd en deze vervolgens ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennep. Betrokkene heeft daarmee een voordeel behaald van € 27.000,00. Dit bedrag is gebaseerd op de verklaring van betrokkene bij de politie op 22 april 2018 waaruit blijkt dat hij € 1.000,00 per maand per woning heeft ontvangen.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om het ontnemingsbedrag vast te stellen op € 3.000,00. Dit betreft het bedrag dat betrokkene volgens zijn eerste verklaring bij de politie heeft ontvangen voor het huren van de woningen.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft betrokkene veroordeeld voor het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften. Dat betrokkene dit feit heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar vonnis van heden in de zaak van betrokkene onder hetzelfde parketnummer. Betrokkene heeft met het bewezenverklaarde feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gehad. Door het gebruik van de valse geschriften heeft betrokkene immers woningen kunnen huren, waar hij anders nooit recht op zou hebben gehad. Voor het huren van die woningen ontving hij een vergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] over de betaalde vergoedingen niet bruikbaar is voor het vaststellen van het verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel. In het vonnis in de hoofdzaak is overwogen waarom de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] onder andere op dat punt onbetrouwbaar acht.
Bij gebrek aan enig ander concreet aanknopingspunt moet de rechtbank daarom uitgaan van de eigen verklaring van betrokkene. Die is echter niet eenduidig. Bij de politie heeft hij daarover verklaard: “1000 per maand”, “Ik denk dat ik 3 of 4 keer dat maand salaris kreeg.”, “Ze betaalden mij altijd 1000 Euro, per maand, per huis.” en “3000 euro in totaal”. Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij voor het huren van de woningen in totaal € 3.000,00 heeft ontvangen. [1] De rechtbank neemt - in het voordeel van betrokkene - zijn verklaring ter zitting als uitgangspunt bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel.
De rechtbank stelt het terug te betalen bedrag derhalve vast op € 3.000,00 en legt betrokkene de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e Sr.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 3.000,00;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 3.000,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
60 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.

Voetnoten

1.De verklaring van betrokkene afgelegd ter zitting van 11 oktober 2022.