ECLI:NL:RBZWB:2022:6962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02/284336-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en vrijspraak in strafzaak wegens medeplichtigheid aan hennepteelt

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en witwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor feit 2, betrekking hebbende op witwassen, nietig is verklaard omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging was te algemeen en gaf de verdachte onvoldoende duidelijkheid over de beschuldigingen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was voor feit 1, medeplichtigheid aan hennepteelt. De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt in zeven woningen, omdat hij huurbetalingen had verricht voor deze panden. De verdediging betwistte deze beschuldiging en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerijen.

Na beoordeling van de bewijsvoering concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de hennepteelt. De verklaringen van medeverdachten waren tegenstrijdig en niet geloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar betalingen had verricht, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij opzet had op de hennepteelt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van medeplichtigheid aan hennepteelt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284336-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
(post)adres [postadres] ,
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in zeven verschillende woningen;
  • feit 2: medeplegen van witwassen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 2 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Sv. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 2 nietig worden verklaard.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit, de medeplichtigheid aan zeven hennepkwekerijen, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft meerdere huurbetalingen overgemaakt voor woningen die werden gebruikt voor de teelt van hennep. Hiermee kan hij worden aangemerkt als medeplichtige.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat verdachte betrokken is geweest bij de aangetroffen hennepkwekerijen. Het enkele feit dat verdachte één of meerdere betalingen heeft verricht voor de huur, levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte wist of redelijkerwijs geweten moet hebben dat deze panden werden gebruikt voor de teelt van hennep.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat in verschillende woningen op de volgende data en plaatsen in werking zijnde dan wel niet meer in werking zijnde hennepkwekerijen zijn aangetroffen:
  • 23 augustus 2016, [adres 1] in Oosterhout;
  • 1 november 2016, [adres 2] in Drunen;
  • 10 juni 2017, [adres 3] in Esch;
  • 14 november 2017, [adres 4] in Nijmegen;
  • 6 december 2017, [adres 5] in Breda;
  • 29 januari 2018, [adres 6] in Alteveer;
  • 31 januari 2018, [adres 7] in ’s-Hertogenbosch.
Verdachte heeft ten behoeve van een aantal van deze woningen gedurende een langere periode meerdere huurbetalingen overgemaakt aan de verhurende instanties en/of energiekosten betaald. Uit het dossier is voorts gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door medeverdachte [medeverdachte 1] met de vraag of hij geld wilde overmaken voor de huur van verschillende panden. Verdachte ontving van [medeverdachte 1] contante geldbedragen die hij op zijn eigen rekening moest storten zodat hij vervolgens de huur kon overmaken. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad meerdere betalingen heeft overgemaakt en dat hij hier een kleine vergoeding voor kreeg, maar dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezige hennepkwekerijen in de woningen. Volgens een verklaring van [medeverdachte 1] wist verdachte wel degelijk dat de betalingen verband hielden met de teelt van hennep in de woningen.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het doen van de betalingen een bijdrage heeft geleverd aan de teelt van hennep in de woningen. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. De beantwoording van de vraag of verdachte daarnaast ook opzet heeft gehad op de hennepteelt, is onder meer afhankelijk van de vraag of de rechtbank de belastende verklaring van [medeverdachte 1] , dat verdachte wel wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen, geloofwaardig acht.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd.
Over de wetenschap bij verdachte heeft hij wisselend verklaard. Op 14 maart 2018 verklaarde hij dat verdachte wist dat het ging om panden die gehuurd werden voor de hennepteelt. Op 25 april 2018 verklaarde [medeverdachte 1] echter dat hij verdachte niet echt verteld had waar het over ging, maar nadat hij werd geconfronteerd met zijn eerdere verklaring kwam hij daar weer op terug.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] blijkt daarnaast dat hij ook tegenstrijdig en niet consequent heeft verklaard over zijn eigen rol in het geheel. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij juist degene is geweest die is benaderd door [medeverdachte 2] om te helpen bij het huren van woningen voor het telen van hennep. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit in eerste instantie niet zag zitten, maar dat hij vervolgens toch is overgehaald door [medeverdachte 2] . Hier komt [medeverdachte 1] later op terug en ook uit de rest van het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] juist degene is geweest die verdachte en de medeverdachten heeft benaderd voor het afsluiten van de huurcontracten en het doen van betalingen voor de woningen. Ook heeft [medeverdachte 1] wisselend en, naar het oordeel van de rechtbank, ongeloofwaardig verklaard over de vergoeding die hij en de medeverdachten ontvingen voor de handelingen die ze hebben verricht. [medeverdachte 1] heeft eerst verklaard dat hij in het geheel geen vergoeding ontving. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij wel geld heeft gekregen voor zijn bemiddelende rol, maar dat de hoogte van zijn vergoeding beduidend minder was dan de vergoeding die de medeverdachten hebben gekregen. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen eerst ontkend, maar ook hier komt hij later op terug. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om zijn eigen aandeel zo klein mogelijk te maken, onder meer door de rol van verdachte en de andere medeverdachten groter te maken. De verklaringen van [medeverdachte 1] roepen bij de rechtbank zodanig veel twijfels op dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap, en dus ‘vol’ opzet, heeft gehad op de hennepteelt in de woningen.
Voor de beantwoording van de vraag of door het verrichten van de betalingen sprake is van voorwaardelijk opzet op de teelt van hennep, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft onder zeer dubieuze omstandigheden meerdere betalingen verricht. Hij heeft nadat hij door [medeverdachte 1] werd benaderd geen vragen gesteld en ook geen verder onderzoek verricht naar de reden dat hij deze betalingen voor anderen moest verrichten. Dit had wel op de weg van verdachte gelegen, temeer omdat hij [medeverdachte 1] goed kende en wist dat [medeverdachte 1] recent een lange gevangenisstraf had uitgezeten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door dit na te laten en vervolgens de betalingen te verrichten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou zijn bij illegale praktijken. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op specifiek het telen van hennep. Het is immers ook mogelijk dat de woningen zouden worden gebruikt voor andere illegale doeleinden dan hennepteelt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de teelt van hennep. Nu het opzet op het gronddelict ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van de medeplichtigheid hieraan.

5.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 2;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit onder 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.