Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en witwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor feit 2, betrekking hebbende op witwassen, nietig is verklaard omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging was te algemeen en gaf de verdachte onvoldoende duidelijkheid over de beschuldigingen.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was voor feit 1, medeplichtigheid aan hennepteelt. De officier van justitie stelde dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt in zeven woningen, omdat hij huurbetalingen had verricht voor deze panden. De verdediging betwistte deze beschuldiging en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerijen.
Na beoordeling van de bewijsvoering concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de hennepteelt. De verklaringen van medeverdachten waren tegenstrijdig en niet geloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar betalingen had verricht, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat hij opzet had op de hennepteelt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van medeplichtigheid aan hennepteelt.