Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak is inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding voor feit 3 (witwassen) nietig verklaard moest worden, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding inderdaad nietig was, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was en niet duidelijk maakte waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank oordeelde verder dat de dagvaarding geldig was voor de feiten 1 en 2, maar sprak de verdachte vrij van beide feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de hennepteelt, en dat de diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden was met de hennepkwekerijen. Aangezien de verdachte vrijgesproken werd van de feiten, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij, een energiebedrijf, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. J.C.M. de Haas.