ECLI:NL:RBZWB:2022:6961

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02/284347-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en vrijspraak in strafzaak wegens medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak is inhoudelijk behandeld op 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding voor feit 3 (witwassen) nietig verklaard moest worden, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding inderdaad nietig was, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was en niet duidelijk maakte waartegen de verdachte zich moest verdedigen.

De rechtbank oordeelde verder dat de dagvaarding geldig was voor de feiten 1 en 2, maar sprak de verdachte vrij van beide feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de hennepteelt, en dat de diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden was met de hennepkwekerijen. Aangezien de verdachte vrijgesproken werd van de feiten, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij, een energiebedrijf, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. J.C.M. de Haas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284347-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is ter zitting de vordering van de benadeelde partij [energiebedrijf] aan de orde gekomen. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – van de volgende feiten verdacht:
feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in twee verschillende woningen;
feit 2: medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit in twee verschillende woningen;
feit 3: medeplegen van witwassen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek is en niet kan dienen als grondslag voor de terechtzitting. Het gaat om een veelomvattend feit en een omvangrijk dossier. Onduidelijk is waar het verwijt richting verdachte precies uit bestaat. Uit de tenlastelegging blijkt immers niet welke bedragen worden bedoeld, waar het in vereniging plegen op ziet en hoe verdachte de werkelijke aard of herkomst verhuld zou hebben. Gelet hierop is het onduidelijk waartegen verdachte zich dient te verdedigen en dat heeft nietigheid als gevolg.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de verdediging dat onvoldoende specifiek is geformuleerd om welke geldbedragen het gaat en dat de tenlastelegging daarom ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij de huurcontracten voor de woningen heeft getekend, maar dat hij niet wist dat de panden gebruikt zouden gaan worden als hennepkwekerij. Ook heeft verdachte huurbetalingen overgemaakt. Verdachte heeft geen kritische vragen gesteld en ook geen nader onderzoek verricht. Door dit na te laten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gehuurde panden zouden worden gebruikt voor illegale doeleinden. Dit geldt eveneens voor de diefstal van elektriciteit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 en feit 2. De rol van verdachte is beperkt gebleken tot het huren van de woningen op zijn naam, het tekenen van het huurcontract, het in ontvangst nemen van de sleutel en het ontvangen van een bedrag van € 1.000,00 per woning. Verdachte ontkent stellig iets te hebben geweten van de aanwezigheid van de hennepkwekerijen in de woningen. Dat verdachte hier wel wetenschap van had, is niet gebleken uit het dossier en hier bestaan dan ook geen concrete aanwijzingen voor. Verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de tenlastegelegde gronddelicten en dient dan ook voor de medeplichtigheid hieraan te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vastelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat er op 1 november 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in een woning aan de [adres 1] in Drunen. Op 10 juni 2017 werden in een woning aan de [adres 2] in Esch meerdere spullen aangetroffen waaruit kon worden afgeleid dat ook daar een hennepkwekerij in werking was geweest. Verdachte was in de tenlastegelegde periode aan te merken als huurder van deze woningen, aangezien hij op respectievelijk 1 maart 2015 en 4 maart 2016 de huurcontracten hiervoor heeft getekend. In de door verdachte gehuurde woningen werd door middel van illegale aansluitingen ook elektriciteit weggenomen. Uit het dossier is gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij in het casino werd benaderd door Chinezen met de vraag of hij geld wilde verdienen. Verdachte zou hiervoor woningen op zijn naam moeten zetten en hij kreeg een prepaid telefoon om met hen te communiceren. Verdachte heeft vervolgens de huurcontracten ondertekend en stuurde met zijn prepaid telefoon een bericht aan die Chinezen dat hij de sleutels had ontvangen. Vervolgens heeft hij de sleutels van de door hem gehuurde woningen aan hen overhandigd. Hij ontving hier dan € 1.000,00 voor. Verdachte heeft verklaard geen wetenschap te hebben gehad van de hennepkwekerijen en de diefstal van elektriciteit.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het huren van de woningen, het afgeven van de sleutels en het ter beschikking stellen van die woningen een bijdrage heeft geleverd aan de teelt van hennep in de woningen. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. Ten aanzien van de vraag of verdachte hiermee ook opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de teelt van hennep heeft gehad, overweegt de rechtbank als volgt.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte wetenschap oftewel ‘vol’ opzet heeft gehad op het telen van hennep in de woningen. Wel heeft verdachte onder zeer dubieuze omstandigheden huurcontracten op zijn naam gezet. Hij heeft, nadat hij werd benaderd en een prepaid telefoon kreeg, geen vragen gesteld en ook geen verder onderzoek verricht naar de reden dat hij deze woningen voor anderen moest huren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou zijn bij illegale praktijken. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op specifiek het telen van hennep. Het is immers ook mogelijk dat de woningen zouden worden gebruikt voor andere illegale doeleinden dan hennepteelt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de teelt van hennep. Nu het opzet op het gronddelict ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 1, de medeplichtigheid aan het telen van hennep. Aangezien de diefstal van elektriciteit, feit 2, onlosmakelijk is verbonden met de hennepkwekerijen, zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [energiebedrijf] vordert een schadevergoeding van € 43.498,79 voor feit 2.
Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 3;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2;
Benadeelde partij [energiebedrijf]
- verklaart de benadeelde partij [energiebedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.