ECLI:NL:RBZWB:2022:696

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2464
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering wegens ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en ontving daarnaast een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Bevelanden heeft in een eerder besluit een bedrag van € 3.352,27 aan ten onrechte betaalde Tozo-uitkering teruggevorderd, omdat bij de toekenning van de Tozo-uitkering geen rekening was gehouden met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Bevelanden bevoegd was om de Tozo-uitkering te herzien en terug te vorderen, en dat de eiser zich kon vinden in de herziening, maar niet in de hoogte van de terugvordering. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de eiser niet konden worden beoordeeld, omdat hij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen eerdere besluiten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de Bevelanden werd opgedragen het griffierecht aan de eiser te vergoeden vanwege een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2464 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 februari 2021 (het primaire besluit) heeft de Bevelanden van eiser en zijn partner een bedrag van € 3.352,27 aan ten onrechte betaalde uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) teruggevorderd.
In het besluit van 26 mei 2021 (bestreden besluit) heeft de Bevelanden het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Bevelanden heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2022. Hierbij waren aanwezig eiser en namens de Bevelanden [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft op 28 maart 2020 bij de Bevelanden een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo. Hij heeft daarbij aangegeven dat de winst uit onderneming € 500,- netto per maand bedraagt.
Bij besluit van 21 april 2020 heeft de Bevelanden aan eiser over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 op grond van de Tozo een voorschot van € 1.352,98 per maand (in totaal
€ 4.058,94) toegekend. (voorschotbesluit) In dit besluit is vermeld dat eiser een verklaring dient in te vullen om het recht op uitkering definitief vast te kunnen stellen. Eiser heeft tegen het voorschotbesluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Eiser heeft op de ‘Aanvullende verklaring Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers’ (Tozo-verklaring) aangegeven dat de inkomsten over de afgelopen drie maanden gemiddeld negatief zijn geweest. Hij verwacht het volgende netto-inkomen:
Maart - € 190,-
April - € 180,-
Tot 25 mei € 323,-
In de toelichting bij deze Tozo-verklaring is vermeld dat onder netto-inkomen wordt verstaan inkomsten uit onderneming, loon, uitkering en andere inkomsten, zoals een ziektewetuitkering en een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Bij (onherroepelijk) besluit van 27 mei 2020 heeft de Bevelanden aan eiser en zijn partner over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020 een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Tozo toegekend. (toekenningsbesluit) In dit besluit is vermeld dat met de uitkering het inkomen over mei 2020 ten bedrage van € 323,- wordt verrekend en dat eiser in de maanden maart en april 20209 geen inkomen heeft gehad. Ook tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
Daarna is de Bevelanden uit een signaal van het landelijk Inlichtingbureau gebleken dat eiser met ingang van 1 januari 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. ontvangt.
In verband met deze inkomsten heeft de Bevelanden met het primaire besluit de ten onrechte betaalde Tozo-uitkering over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020 ten bedrage van
€ 3.352,27 van eiser en zijn partner teruggevorderd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de Bevelanden eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De Bevelanden stelt dat met het primaire besluit de Tozo-uitkering van eiser en zijn partner over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 is herzien en teruggevorderd. Bij toekenning van de Tozo-uitkering was niet bekend dat eiser maandelijks een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 1.225,09 ontvangt. Hierdoor is een te hoog bedrag aan Tozo-uitkering toegekend. De Bevelanden is gehouden de teveel verstrekte uitkering terug te vorderen. Volgens de Bevelanden zijn er geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
2.
Beroepsgronden
Eiser is het er mee eens dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt betrokken bij de vaststelling van de Tozo-uitkering en dat de uitkering die als gevolg daarvan ten onrechte is uitgekeerd wordt teruggevorderd.
Eiser is het er echter niet mee eens dat bij de berekening en toekenning van het voorschot geen rekening is gehouden met de winst uit onderneming van € 500,- die hij op de aanvraag vermeld heeft. Als de Bevelanden daarmee rekening had gehouden was er € 1.500,- minder aan voorschot verstrekt en had eiser nu niet met zo’n enorme schuldenlast gezeten. Hij verzoekt daarom om kwijtschelding van de terugvordering van € 1.500,-.
Verder stelt eiser dat niet al zijn uitgaven/kosten zijn betrokken bij de vaststelling van de Tozo-uitkering. Het gaat om kosten van cursussen en dergelijke, waarvan hij een overzicht heeft overgelegd in beroep. Hij verzoekt de rechtbank daarmee alsnog rekening te houden.
3.
Juridisch kader
Het toepasselijke juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of de Bevelanden op goede gronden de Tozo-uitkering van eiser en zijn partner over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 heeft herzien en de ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 3.352,27 heeft teruggevorderd.
De Bevelanden heeft de uitkering herzien en teruggevorderd omdat is gebleken dat eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt waarmee bij de toekenning van de Tozo-uitkering geen rekening is gehouden.
Eiser kan zich vinden in de herziening en terugvordering als gevolg van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Volgens eiser heeft de Bevelanden echter bij verlening van het voorschot ten onrechte geen rekening gehouden met de winst uit onderneming die hij wel op de aanvraag heeft opgegeven en zijn bij de toekenning van de Tozo-uitkering niet al zijn uitgaven/kosten betrokken.
Daarover overweegt de rechtbank dat uit de Nota van Toelichting bij de Tozo blijkt dat bij het vaststellen van het recht op inkomensondersteuning op grond van de Tozo als uitgangspunt het inkomensbegrip als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet wordt gehanteerd. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] wijkt het inkomensbegrip zoals neergelegd in de Participatiewet af van het fiscale inkomensbegrip. Dat de Belastingdienst bij de vaststelling van het inkomen rekening houdt met gemaakte kosten en aftrekposten is dus niet van belang bij de uitleg van het begrip inkomen in de zin van de artikel 32 van de Participatiewet, omdat het om een ander wettelijk inkomensbegrip gaat. De rechtbank stelt bovendien vast dat voormelde beroepsgronden betrekking hebben op het voorschotbesluit (besluit van 21 april 2020) dan wel het toekenningsbesluit (besluit van 27 mei 2020). Eiser had deze beroepsgronden tegen die besluiten kunnen en moeten aanvoeren. Hij heeft echter tegen het voorschotbesluit en het toekenningsbesluit geen rechtsmiddelen aangewend. Die besluiten staan daarom inmiddels in rechte vast. Voormelde beroepsgronden kan de rechtbank dan ook niet beoordelen.
In deze procedure kan de rechtbank alleen de herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering van eiser en zijn partner als gevolg van het alsnog betrekken van eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering beoordelen.
Een arbeidsongeschiktheidsuitkering is inkomen in de zin van artikel 32 van de Participatiewet en daarmee inkomen voor de Tozo. De Bevelanden heeft dan ook terecht eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering als inkomen aangemerkt en betrokken bij de Tozo-uitkering. Eiser heeft aangegeven zich hierin ook te kunnen vinden.
Ter zitting heeft de Bevelanden toegelicht dat, alhoewel hij pas later bekend is geworden met eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering, hij eiser schending van de inlichtingenplicht niet tegenwerpt. De herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering zijn gebaseerd op artikel 54, derde lid, tweede volzin en artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. Er is daarmee sprake van een bevoegdheid tot herziening en terugvordering. De Bevelanden heeft ter zitting aangegeven dat deze bevoegdheden op grond van beleid zo worden ingevuld dat ten onrechte betaalde uitkering altijd wordt teruggevorderd tenzij er sprake is van dringende redenen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien of deze te matigen is volgens de Bevelanden in dit geval niet gebleken.
De rechtbank stelt vast dat de Bevelanden pas ter zitting deugdelijk heeft gemotiveerd hoe hij invulling heeft gegeven aan de bevoegdheid tot herziening en terugvordering. De rechtbank ziet aanleiding om dit motiveringsgebrek in het bestreden besluit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Bevelanden, gelet op eisers inkomsten, bevoegd tot herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering. Blijkens artikel 2 van de Beleidsregels Terug- en invordering, verhaal en Krediethypotheek GR De Bevelanden 2019 maakt de Bevelanden gebruik van die bevoegdheden. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft tegen de berekening van de terugvordering verder geen gronden aangevoerd. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van die berekening en de hoogte van de terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechtbank in redelijkheid tot zijn besluiten kunnen komen. De besluiten van de Bevelanden tot herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering houden daarom stand.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
De rechtbank zal bepalen dat De Bevelanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden, vanwege het gebrek in de motivering in het bestreden besluit dat pas ter zitting is hersteld.
Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt De Bevelanden op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Juridisch kader

PARTICIPATIEWET
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. (…)
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
TIJDELIJKE OVERBRUGGINGSREGELING ZELFSTANDIG ONDERNEMERS
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Artikel 5
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
In paragraaf 2.2 van de Nota van Toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) is vermeld dat het inkomensbegrip op grond van artikel 32 van de Participatiewet als uitgangspunt wordt gehanteerd. Uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100 procent van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op algemene bijstand. Overeenkomstig de systematiek van de Participatiewet wordt het recht op en de hoogte van de algemene bijstand op basis van het (verwachte) inkomen per kalendermaand vastgesteld.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:2667