ECLI:NL:RBZWB:2022:6956

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02/284338-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en bewezenverklaring medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit in drie woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het derde feit, witwassen, nietig is verklaard omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was niet verschenen, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen aangemerkt, met name op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de omstandigheden rondom de hennepkwekerijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit, omdat hij de woningen ter beschikking had gesteld, terwijl hij wist dat deze gebruikt zouden worden voor illegale activiteiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [energiebedrijf] voor de illegaal afgenomen elektriciteit, vastgesteld op € 19.114,29, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [netbeheerder] niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat deze niet het directe gevolg was van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284338-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.H.M. van Dinten, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 en 13 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn ter zitting de vorderingen van de benadeelde partijen aan de orde gekomen. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in drie verschillende woningen;
  • feit 2: medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit in drie verschillende woningen;
  • feit 3: medeplegen van witwassen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging op dit punt te weinig specifiek is en daarom niet kan dienen als grondslag voor de terechtzitting. De tenlastelegging omvat een tijdspanne van meer dan twaalf maanden en meerdere pleegplaatsen, maar niet kan worden opgemaakt om welke witwashandeling het gaat, op welk moment het heeft plaatsgevonden en wie de medeverdachten zouden zijn. Hierdoor is onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich exact dient te verweren.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 voldoende concreet is geformuleerd en daarom geldig is. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte ook huurbetalingen voor de woningen heeft overgemaakt. Hiervoor heeft verdachte telkens contante geldbedragen op zijn rekening gestort, geld dat van misdrijf afkomstig is. De tenlastelegging had volgens de officier van justitie inderdaad iets concreter gemogen, maar dat doet niet af aan het feit dat ook met deze tenlastelegging voor verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1 en feit 2.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt gepaard gaat met de diefstal van elektriciteit. Ook voor feit 2 kan daarom een bewezenverklaring volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Volgens de geldende jurisprudentie maakt het enkele feit dat verdachte woningen huurde en wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen nog niet dat hij tevens medeplichtig kan worden geacht aan de diefstal van elektriciteit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat er op
11 november 2018 een niet meer in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in een woning aan de [adres 1] in Tilburg. Op 4 december 2018 is een niet meer in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in een woning aan [adres 2] in Steenbergen. Op 10 december 2018 is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in een woning aan de [adres 3] in Chaam. Verdachte was in de tenlastegelegde periode aan te merken als huurder van deze woningen aangezien hij op respectievelijk 16 maart 2018, 6 januari 2018 en 21 november 2017 de huurcontracten hiervoor heeft getekend. Verdachte wist dat de woningen zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep. In de door verdachte gehuurde woningen werd door middel van illegale aansluitingen elektriciteit weggenomen. Uit het dossier is gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Juridisch kader medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
Medeplichtigheid hennepteelt (feit 1)
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de huurcontracten heeft getekend en de woningen ter beschikking heeft gesteld, terwijl hij wist dat de woningen zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep. Hiermee is bewezen dat verdachte zowel opzet had op zijn eigen bijdrage als op het gronddelict zelf.
De rechtbank stelt vast dat het gronddelict, de hennepteelt, een bedrijfsmatig karakter had en wijst daarbij op de manier waarop in georganiseerd verband in hoog tempo grote (veelal boven de 400 planten, in een geval zelfs 693) kwekerijen werden ingericht, verspreid door het hele land, door middel van een constructie waaraan meerdere betrokkenen (van huurbetalers tot plantenverzorgers) meewerkten en waarbij zonder uitzondering de elektriciteit illegaal werd afgenomen. De kwekerijen waren professioneel ingericht, immers vond het teeltproces plaats in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en werd gebruik gemaakt van middelen ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
Medeplichtigheid diefstal van elektriciteit (feit 2)
Door het ter beschikking stellen van de woningen, heeft verdachte ook de daarin aanwezige elektriciteitsvoorzieningen ter beschikking gesteld. Verdachte heeft hiermee ook opzettelijk een bijdrage geleverd aan de diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap heeft gehad van het feit dat de elektriciteit in de woningen illegaal zou worden afgenomen. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte hier wel wetenschap, oftewel ‘vol’ opzet, van/op heeft gehad.
Voor de vraag of wel sprake is van voorwaardelijk opzet, overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid, dat het telen van hennep gepaard gaat met het verbruik van een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit. Om enerzijds ontdekking te voorkomen en anderzijds de opbrengsten te maximaliseren, wordt de elektriciteit dan ook doorgaans illegaal, buiten de meter om, afgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte van dit feit op de hoogte is geweest. Doordat verdachte de woningen ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennep, heeft hij hiermee dus ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de elektriciteit op illegale wijze zou worden afgenomen, waardoor verdachte ook voor feit 2 als medeplichtige kan worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periodes medeplichtig is geweest aan de teelt van hennep (feit 1) en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 2).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Feit 1
onbekend gebleven personen in de periode van 21 november 2017 tot en met 10 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf
- in een pand aan de [adres 1] te Tilburg en
- in een pand aan het [adres 2] te Steenbergen en
- in een pand aan de [adres 3] te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II hebben geteeld
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door woningen te huren en/of sleutels van die woningen aan [medeverdachte] te geven en voornoemde woningen voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Feit 2onbekend gebleven personen in de periode van 21 november 2017 tot en met 10 december 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit woningen, gelegen aan
- de [adres 1] te Tilburg en
- het [adres 2] te Steenbergen en
- de [adres 3] te Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
hebben weggenomen hoeveelheden elektriciteit, toebehorende aan [energiebedrijf] ., waarbij die onbekend gebleven personen en/of hun mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven personen voornoemde woningen en de in die woningen aanwezige elektriciteitsvoorzieningen voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast dienen ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen te worden. Verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten waaronder ook medeplichtigheid aan hennepteelt. Hij heeft toen een milde straf opgelegd gekregen. Verder staan er enkel oude veroordelingen op zijn strafblad. Verdachte heeft onlangs twee herseninfarcten gehad en hij is hierdoor mentaal en fysiek niet meer de oude. Zijn beperkingen kunnen van invloed zijn op de uitoefening van een taakstraf. De raadsman acht een taakstraf van 60 uur met aftrek van het voorarrest passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is in de periode van 21 november 2017 tot en met 10 december 2018 medeplichtig geweest aan de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit in drie verschillende woningen. Verdachte heeft de huurcontracten afgesloten, de sleutels afgegeven en de woningen aan anderen ter beschikking gesteld, terwijl hij wist dat deze vervolgens zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep.
Verdachte heeft daarbij geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die softdrugs met zich meebrengen. De uit hennepplanten verkregen stof is immers bij gebruik daarvan niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit. Het buiten de meter om aftappen van de stroom is zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar voor het ontstaan van brand en het op kosten jagen van de netbeheerders en daarmee indirect de consument. De hennepkwekerijen waren gevestigd in woonwijken, waardoor de omwonenden werden geconfronteerd met overlast en criminaliteit. Verdachte heeft de risico’s en gevolgen van zijn handelen kennelijk voor lief genomen omwille van zijn eigen financiële belangen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte opgestelde reclasseringsrapport. Hieruit blijkt dat verdachte gokverslaafd was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. Verdachte heeft inmiddels een totale schuld opgebouwd van € 42.000,00. Hij zit in de schuldhulpverlening en de aanvraag voor bewindvoering is in de voorbereidende fase. Verdachte heeft twee jaar geleden twee herseninfarcten gehad, waarvan hij momenteel nog herstellende is. Dit heeft veel invloed gehad op zijn leven. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Zij achten een geldboete niet passend, gelet op de aanwezige schuldenproblematiek en omdat het de kans op recidive juist doet toenemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Indien enkel rekening zou worden gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en artikel 63 Sr, zou de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend achten. De rechtbank zal deze straf echter niet opleggen, omdat zij in het voordeel van verdachte heeft meegewogen dat de bewezenverklaarde feiten ongeveer vier jaar geleden zijn gepleegd. De redelijke termijn is in deze zaak ook geschonden. Verdachte is voor de bewezenverklaarde feiten voor het eerst door de politie verhoord op 2 januari 2019. Die dag geldt als de dag waarop de termijn is aangevangen omdat verdachte op dat moment kon verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op 24 november 2022 wordt dit vonnis gewezen. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de termijn en het wijzen van het vonnis bedraagt derhalve bijna drie jaar en elf maanden, wat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met bijna één jaar en elf maanden.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een taakstraf van 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar passend is en zal dit aan verdachte opleggen. Zij ziet, met name gelet op het tijdsverloop, geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient in mindering te worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van die taakstraf, waarbij geldt dat één dag hechtenis gelijk staat aan twee uur taakstraf.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [energiebedrijf] .
De benadeelde partij [energiebedrijf] . heeft een schriftelijk verzoek tot schadevergoeding ingediend van € 43.498,79,37 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit geleden materiële schade en omvat de posten illegaal afgenomen elektriciteit, administratiekosten, uurtarief fraude-inspecteur, uurtarief monteur, uurtarief uitvoerder en het capaciteitstarief. Uit het dossier is gebleken dat er tien hennepkwekerijen zijn aangetroffen waarbij de elektriciteit op illegale wijze van [energiebedrijf] . werd weggenomen. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag ziet op het totale schadebedrag van die tien hennepkwekerijen. In de vordering is per woning een berekening gemaakt van de schade, waarbij ook rekening is gehouden met de door de benadeelde partij berekende voorgaande oogsten. Ter zitting heeft de heer [naam] namens de benadeelde partij aangegeven dat in de zaak van verdachte alleen die schade wordt gevorderd, die betrekking heeft op de drie hennepkwekerijen die bij hem op de tenlastelegging staan. Dit betreft een bedrag van € 19.114,29.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Vaststelling hoogte schadevergoeding
De rechtbank zal de materiële schade vaststellen op het gevorderde bedrag van € 19.114,29. Dit bedrag omvat het geheel dat de benadeelde partij aan schade heeft geleden door de diefstal van elektriciteit in de woningen aan de [adres 1] in Tilburg (€ 3.548,99), [adres 2] in Steenbergen (€ 6.594,87) en [adres 3] in Chaam (€ 8.970,43). Gebleken is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is.
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende bedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen ( [medeverdachte] en andere onbekende personen) gepleegd. Verdachte is samen met die anderen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van hen aan de bovenstaande betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.
7.2
De vordering van [netbeheerder] .
De benadeelde partij [netbeheerder] . vordert een schadevergoeding van € 3.576,25 voor feit 2.
Dit bedrag bestaat uit materiële schade geleden door de diefstal van elektriciteit in de woning gelegen aan de [adres 4] in Nijmegen.
De schade die door de benadeelde partij wordt gevorderd betreft geen rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 57, 63 en 311 Sr en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij [energiebedrijf] .
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[energiebedrijf] .van
€ 19.114,29, aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [energiebedrijf] . (feit 2)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [energiebedrijf] ., € 19.114,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
130 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Benadeelde partij [netbeheerder] . (feit 2)
- verklaart de benadeelde partij [netbeheerder] . niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.