ECLI:NL:RBZWB:2022:6955

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02/284335-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en vrijspraak in strafzaak wegens medeplichtigheid aan hennepteelt en witwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en witwassen. De zitting vond plaats op 11 oktober 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, heeft de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor feit 2, witwassen, niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het geldbedrag niet gespecificeerd was. Hierdoor werd de dagvaarding voor dit feit nietig verklaard.

Wat betreft feit 1, medeplichtigheid aan hennepteelt, heeft de rechtbank de bewijsvoering beoordeeld. De verdachte had huurbetalingen verricht voor woningen waar hennepkwekerijen waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte betalingen had gedaan, er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op de hennepteelt zelf. De verklaringen van de medeverdachte waren tegenstrijdig en niet geloofwaardig, wat leidde tot twijfels over de betrokkenheid van de verdachte. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen bewijs was voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, en sprak de verdachte vrij van medeplichtigheid aan hennepteelt.

De rechtbank heeft de dagvaarding voor feit 2 nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van feit 1. Dit vonnis is uitgesproken op 24 november 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284335-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens is ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behandeld. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in twee verschillende woningen;
  • feit 2: medeplegen van witwassen.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 2 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 2 nietig worden verklaard.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit, de medeplichtigheid aan twee hennepkwekerijen, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft meerdere huurbetalingen overgemaakt voor woningen die werden gebruikt voor de teelt van hennep. Hiermee kan hij worden aangemerkt als medeplichtige.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De gedragingen van verdachte zagen alleen op het doen van enkele huur- of energiebetalingen voor de woningen in Drunen en Esch. Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de hennepkwekerijen in die woningen. Hij kreeg een papiertje met een rekeningnummer en een betalingsinstructie. Dit bedrag maakte hij dan over. De bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte opzet zou hebben gehad op het telen van hennep in de woningen en dat hij opzet moet hebben gehad op het leveren van een bijdrage hieraan ontbreken en daarom dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat er op 1 november 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in een woning aan de [adres 1] in Drunen. Op 10 juni 2017 werden in een woning aan de [adres 2] in Esch meerdere spullen aangetroffen waaruit kon worden afgeleid dat ook daar een hennepkwekerij in werking was geweest. Verdachte heeft ten behoeve van beide woningen meerdere huurbetalingen overgemaakt aan de verhurende instanties. Uit het dossier is voorts gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door [medeverdachte 1] met de vraag of hij iets bij wilde verdienen. [medeverdachte 1] zou hem vervolgens in contact hebben gebracht met “ [naam] ”, die er vervolgens voor zorgde dat verdachte de betalingen kon doen. Verdachte heeft verklaard dat hij de betalingen inderdaad heeft verricht en dat hij hier een vergoeding van € 100,00 per betaling voor kreeg, maar dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezige hennepkwekerijen in de woningen. [medeverdachte 1] heeft daarentegen bij de politie verklaard dat verdachte wel degelijk wist dat deze woningen zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep.
Medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het doen van de betalingen een bijdrage heeft geleverd aan de teelt van hennep in de woningen. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. De beantwoording van de vraag of verdachte daarnaast ook opzet heeft gehad op de hennepteelt, is onder meer afhankelijk van de vraag of de rechtbank de belastende verklaring van [medeverdachte 1] , dat verdachte wel wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen, geloofwaardig acht.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt dat [medeverdachte 1] over het algemeen tegenstrijdig en niet consequent heeft verklaard over zijn eigen rol in het geheel. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij juist degene is geweest die is benaderd door [medeverdachte 2] om te helpen bij het huren van woningen voor het telen van hennep. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit in eerste instantie niet zag zitten, maar dat hij vervolgens toch is overgehaald door [medeverdachte 2] . Hier komt [medeverdachte 1] later op terug en ook uit de rest van het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] juist degene is geweest die de medeverdachten heeft benaderd voor het afsluiten van de huurcontracten en het doen van betalingen voor de woningen. Ook heeft [medeverdachte 1] wisselend en, naar het oordeel van de rechtbank, ongeloofwaardig verklaard over de vergoeding die hij en de medeverdachten ontvingen voor de handelingen die ze hebben verricht. [medeverdachte 1] heeft eerst verklaard dat hij in het geheel geen vergoeding ontving. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij wel geld heeft gekregen voor zijn bemiddelende rol, maar dat de hoogte van zijn vergoeding beduidend minder was dan de vergoeding die de medeverdachten hebben gekregen. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen eerst ontkend, maar ook hier komt hij later op terug. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om zijn eigen aandeel zo klein mogelijk te maken, onder meer door de rol van verdachte en de andere medeverdachten groter te maken. De verklaringen van [medeverdachte 1] roepen bij de rechtbank zodanig veel twijfels op dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap, en dus ‘vol’ opzet, heeft gehad op de hennepteelt in de woningen.
Voor de beantwoording van de vraag of door het verrichten van de betalingen sprake is van voorwaardelijk opzet op de teelt van hennep, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft onder zeer dubieuze omstandigheden meerdere betalingen verricht. Hij heeft nadat hij werd benaderd geen vragen gesteld en ook geen verder onderzoek verricht naar de reden dat hij deze betalingen voor anderen moest verrichten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou zijn bij illegale praktijken. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op specifiek het telen van hennep. Het is immers ook mogelijk dat de woningen zouden worden gebruikt voor andere illegale doeleinden dan hennepteelt.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de teelt van hennep. Nu het opzet op het gronddelict ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van de medeplichtigheid hieraan.

5.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 2;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit onder 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.