In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en witwassen. De zitting vond plaats op 11 oktober 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, heeft de beschuldigingen toegelicht, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor feit 2, witwassen, niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het geldbedrag niet gespecificeerd was. Hierdoor werd de dagvaarding voor dit feit nietig verklaard.
Wat betreft feit 1, medeplichtigheid aan hennepteelt, heeft de rechtbank de bewijsvoering beoordeeld. De verdachte had huurbetalingen verricht voor woningen waar hennepkwekerijen waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte betalingen had gedaan, er onvoldoende bewijs was dat hij opzet had op de hennepteelt zelf. De verklaringen van de medeverdachte waren tegenstrijdig en niet geloofwaardig, wat leidde tot twijfels over de betrokkenheid van de verdachte. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er geen bewijs was voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, en sprak de verdachte vrij van medeplichtigheid aan hennepteelt.
De rechtbank heeft de dagvaarding voor feit 2 nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van feit 1. Dit vonnis is uitgesproken op 24 november 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank.