ECLI:NL:RBZWB:2022:6951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02-284337-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en vrijspraak voor hennepteelt en diefstal elektriciteit; bewezenverklaring voor gebruik van valse geschriften

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte op 24 november 2022 vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor feit 3 (witwassen) nietig was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was, waardoor de verdachte niet duidelijk was waartegen hij zich moest verdedigen. Voor de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op hennepteelt en diefstal van elektriciteit, werd de verdachte ook vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor medeplichtigheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van deze feiten, aangezien er geen bewijs was dat hij opzet had op de hennepteelt of de diefstal van elektriciteit.

Echter, de rechtbank achtte het gebruik van valse geschriften (feit 4) wel bewezen. De verdachte had opzettelijk gebruik gemaakt van vervalste documenten om woningen te huren, wat leidde tot een onjuiste voorstelling van zaken bij de verhuurders. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op, met een proeftijd van één jaar, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284337-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 en 13 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplegen van (primair) dan wel medeplichtigheid aan (subsidiair) hennepteelt in vier verschillende woningen;
  • feit 2: medeplegen van (primair) dan wel medeplichtigheid aan (subsidiair) diefstal van elektriciteit in vier verschillende woningen;
  • feit 3: medeplegen van witwassen;
  • feit 4: medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Geldigheid dagvaarding t.a.v. feit 3
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging op dit punt te weinig specifiek is en daarom niet kan dienen als grondslag voor de terechtzitting. Uit de tenlastelegging en uit het dossier blijkt niet om welke witwasgedragingen het zou moeten gaan en op welke geldbedragen wordt gedoeld. Hierdoor is het voor de verdachte onvoldoende duidelijk waartegen hij zich moet verdedigen.
Geldigheid dagvaarding t.a.v. feit 4
De raadsman heeft in zijn pleidooi aangevoerd dat de tenlastelegging onder feit 4 lijdt aan partiële nietigheid omdat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid. In het begin van het tenlastegelegde feit wordt verdachte namelijk verweten dat hij opzettelijk
gebruik heeft gemaaktvan valse of vervalste documenten. In de één na laatste alinea van de tenlastelegging onder feit 4 staat de volgende feitelijke gedraging vermeld:
“die werkgeversverklaringhebben/heeft getekendmet een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de (fictieve) werkgeveren/of was voorzien vaneen vals(e)/vervalst(e) bedrijfsstempel/bedrijfslogo, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens”. Uit deze laatste alinea zou juist blijken dat verdachte de stukken zelf vals heeft opgemaakt. Dit zijn twee verschillende feiten.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 voldoende concreet is geformuleerd en daarom geldig is. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte meerdere huurbetalingen voor de woningen heeft overgemaakt. Hiervoor heeft verdachte telkens contante geldbedragen op zijn rekening gestort, geld dat van misdrijf afkomstig is. De tenlastelegging had volgens de officier van justitie inderdaad iets concreter gemogen, maar dat doet niet af aan het feit dat ook met deze tenlastelegging voor verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het gevoerde nietigheidsverweer ten aanzien van feit 4.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Geldigheid dagvaarding t.a.v. feit 3
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen specifiek wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
Geldigheid dagvaarding t.a.v. feit 4
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat geen sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid onder het tenlastegelegde feit 4. Uit de tenlastelegging volgt voldoende duidelijk dat de verdenking ziet op het gebruik maken van valse/vervalste geschriften (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Hoewel er tevens een paar elementen in de tenlastelegging staan vermeld die meer passen bij het zelf valselijk opmaken (artikel 225 lid 1 Sr) dan bij het gebruik maken daarvan, brengt dit niet met zich dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 4 geldig.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, feit 2 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op de belastende verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de huurcontracten voor de woningen heeft getekend, maar dat hij niet wist dat de panden gebruikt zouden gaan worden als hennepkwekerij. Verdachte heeft geen kritische vragen gesteld en ook geen nader onderzoek verricht. Door dit na te laten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gehuurde panden zouden worden gebruikt voor illegale doeleinden. Verdachte dient hierdoor ook verantwoordelijk te worden gehouden voor de diefstal van elektriciteit. Ook heeft verdachte aan de woningcorporatie stukken overgelegd waarvan hij wist of had moeten vermoeden dat die stukken waren vervalst.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moeten worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de belastende verklaringen van [medeverdachte] het enige bewijs is waaruit zou moeten blijken dat verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen. De verklaringen van [medeverdachte] kunnen volgens de raadsman niet als bewijs worden gebezigd, aangezien [medeverdachte] op ongeloofwaardige en tegenstrijdige wijze heeft verklaard. Tevens zouden de belastende verklaringen van [medeverdachte] moeten worden uitgesloten van het bewijs omdat [medeverdachte] zich in zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het gebruik van de belastende verklaringen van [medeverdachte] zou in strijd zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu deze als “sole or decisive” hebben te gelden. Zonder de verklaringen van [medeverdachte] ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor de wetenschap en dus opzet bij verdachte. Het enkele feit dat het huren van de woningen heeft plaatsgevonden onder nogal verdachte omstandigheden, is volgens de Hoge Raad onvoldoende om tot opzet op het telen van hennep te kunnen komen. Dit geldt eveneens voor feit 2. Ook indien de verklaringen van [medeverdachte] wel zouden worden gevolgd, zou het enkele feit dat verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen volgens de geldende jurisprudentie niet mogen leiden tot de conclusie dat tevens sprake is van voorwaardelijk opzet op diefstal van elektriciteit.
Ook dient vrijspraak te volgen voor feit 4 aangezien niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de valse en/of vervalste documenten. De documenten zijn niet in zijn bezit geweest en [medeverdachte] heeft alles geregeld met de verhuurder.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden uitgewerkt indien verdachte in hoger beroep gaat.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat in verschillende woningen op de volgende data en plaatsen in werking zijnde dan wel niet meer in werking zijnde hennepkwekerijen zijn aangetroffen:
  • 14 november 2017, [adres 1] in Nijmegen ;
  • 6 december 2017, [adres 2] in Breda ;
  • 29 januari 2018, [adres 3] in Alteveer ;
  • 31 januari 2018, [adres 4] in ’s-Hertogenbosch .
Verdachte was in de tenlastegelegde periode aan te merken als huurder van deze woningen aangezien hij op respectievelijk 4 augustus 2017, 25 augustus 2017, 1 augustus 2017 en 1 mei 2017 de huurcontracten hiervoor heeft getekend. Voor het huren van deze woningen zijn aan de verhuurders steeds valse documenten verstrekt, namelijk een werkgeversverklaring, salarisspecificaties, afschriften betaalrekening, een jaaropgave en een verklaring geregistreerd inkomen van de Belastingdienst. In de door verdachte gehuurde woningen werd door middel van illegale aansluitingen elektriciteit weggenomen. Uit het dossier is gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij is benaderd door [medeverdachte] met de vraag of hij een baan zocht. Verdachte zou hiervoor meerdere huizen op zijn naam moeten huren zodat daar mensen in konden wonen. Verdachte zou dan vervolgens als chauffeur kunnen fungeren voor die bewoners en hiermee zou hij geld verdienen. Verdachte was volgens zijn verklaring niet in staat om alle benodigde documenten aan de verhurende instanties over te leggen en daarom zijn er documenten vervalst. Verdachte heeft meerdere gegevens van zichzelf aan [medeverdachte] aangeleverd zoals zijn geboorteakte en de gegevens met betrekking tot zijn belastbare inkomen. Verdachte heeft verklaard dat ze er alles aan deden om die woningen te krijgen. Hij heeft vervolgens de huurcontracten getekend en de sleutels aan [medeverdachte] afgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezige hennepkwekerijen in de woningen. [medeverdachte] heeft daarentegen bij de politie verklaard dat verdachte wel degelijk wist dat deze woningen zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep.
Medeplegen hennepteelt en diefstal elektriciteit (feit 1 en feit 2 primair)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte gelet op zijn rol, niet kan worden aangemerkt als medepleger van de hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Verdachte zal van de primair tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid hennepteelt en diefstal elektriciteit (feit 1 en feit 2 subsidiair)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep en diefstal van elektriciteit in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het huren van de woningen en het afgeven van de sleutels een bijdrage heeft geleverd aan de teelt van hennep. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. De beantwoording van de vraag of verdachte daarnaast ook opzet heeft gehad op de hennepteelt, is onder meer afhankelijk van de vraag of de rechtbank de belastende verklaring van [medeverdachte] , dat verdachte wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen, geloofwaardig acht.
[medeverdachte] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt dat [medeverdachte] over het algemeen tegenstrijdig en niet consequent heeft verklaard over zijn eigen rol in het geheel. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij juist degene is geweest die is benaderd door verdachte om te helpen bij het huren van woningen voor het telen van hennep. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit in eerste instantie niet zag zitten, maar dat hij vervolgens toch is overgehaald door verdachte. Hier komt [medeverdachte] later op terug en ook uit de rest van het dossier blijkt dat [medeverdachte] juist degene is geweest die verdachte en de medeverdachten heeft benaderd voor het afsluiten van de huurcontracten en het doen van betalingen voor de woningen. Ook heeft [medeverdachte] wisselend en, naar het oordeel van de rechtbank, ongeloofwaardig verklaard over de vergoeding die hij zelf, verdachte en de medeverdachten ontvingen voor de handelingen die ze hebben verricht. [medeverdachte] heeft eerst verklaard dat hij in het geheel geen vergoeding ontving. Vervolgens heeft [medeverdachte] verklaard dat hij wel geld heeft gekregen voor zijn bemiddelende rol, maar dat de hoogte van zijn vergoeding beduidend minder was dan de vergoeding die de verdachte en medeverdachten hebben gekregen. Ook heeft [medeverdachte] zijn betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen in eerste instantie ontkend, maar ook hier komt hij later op terug. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [medeverdachte] heeft geprobeerd om zijn eigen aandeel zo klein mogelijk te maken, onder meer door de rol van verdachte en de andere medeverdachten groter te maken. De verklaringen van [medeverdachte] roepen bij de rechtbank zodanig veel twijfels op, dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap, en dus ‘vol’ opzet, heeft gehad op de hennepteelt in de woningen.
Voor de beantwoording van de vraag of door het huren van de woningen wel sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de teelt van hennep, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft onder zeer dubieuze omstandigheden huurcontracten op zijn naam gezet. Hij heeft nadat hij werd benaderd door [medeverdachte] geen vragen gesteld en ook geen verder onderzoek verricht naar de reden dat hij deze woningen voor anderen moest huren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou zijn bij illegale praktijken. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op specifiek het telen van hennep. Het is immers ook mogelijk dat de woningen zouden worden gebruikt voor andere illegale doeleinden dan hennepteelt. Nu het opzet op het gronddelict ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan hennepteelt. Aangezien de diefstal van elektriciteit (feit 2) onlosmakelijk is verbonden met de hennepkwekerijen, zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften (feit 4)
Verdachte wist dat er valse documenten zouden worden verstrekt aan de verhurende instanties omdat hij anders niet in aanmerking zou komen voor het huren van de woningen. Dat verdachte hier wetenschap van heeft gehad, heeft hij ter zitting bevestigd met de verklaring dat ze er alles aan deden om die woningen te kunnen huren. Hiervoor heeft verdachte de benodigde gegevens over zichzelf, zoals kopieën van zijn geboorteakte en inkomensgegevens, aan [medeverdachte] verstrekt. Ook blijkt dat verdachte een kopie van zijn paspoort aan [medeverdachte] heeft gestuurd aangezien dit document op de computer van [medeverdachte] is aangetroffen. Deze gegevens, waaronder het burgerservicenummer van verdachte, waren essentieel om de valse documenten op te kunnen maken. Verdachte is vervolgens welbewust de huurovereenkomsten aangegaan teneinde de woningen te verkrijgen, waar hij anders nooit recht op zou hebben. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor sprake is van een gezamenlijk plan tussen verdachte en [medeverdachte] (en de organisatie achter de hennepkwekerijen) en dat zij zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat hierdoor kan worden gesproken van medeplegen. Dat verdachte, zoals de raadsman heeft aangevoerd, de valse stukken zelf niet in handen heeft gehad of heeft verstrekt, is niet vereist om tot een bewezenverklaring te komen en maakt dit dus niet anders.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor het primair en subsidiair tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2. Zij verklaart feit 4 bewezen zodanig als hieronder is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valse of (een) vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificaties en afschriften betaalrekening en jaaropgave en verklaring geregistreerd inkomen Belastingdienst - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en die afschriften betaalrekening en die jaaropgave en die verklaring geregistreerd inkomen Belastingdienst hebben verstrekt aan een verhuurder van woningen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk - zakelijk weergegeven - op die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en die afschriften betaalrekening en die jaaropgave en die verklaring geregistreerd inkomen
Belastingdienst gegevens van een bedrijf ( [naam bedrijf] ) en/of een naam van een fictieve werknemer ( [verdachte] ) en/of een fictieve loonsom is vermeld en die werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de fictieve werkgever en was voorzien van een bedrijfsstempel, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die geschriften echt en onvervalst.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen van 240 uur subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis en waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in strafverminderende zin rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn op moment van uitspraak met meer dan vierenhalf jaar is overschreden. Ook dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft geen relevante eerdere veroordelingen en uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zijn leven relatief goed op orde heeft. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het gebruik maken van valse documenten. Verdachte is door [medeverdachte] benaderd om woningen op zijn naam te huren. Om voor die woningen in aanmerking te komen diende hij bepaalde documenten ter beschikking te stellen zoals een werkgeversverklaring, salarisspecificaties, een jaaropgave en afschriften van zijn betaalrekening. Omdat verdachte niet voldeed aan alle vereisten, zijn de benodigde documenten door anderen vervalst. Verdachte heeft hier vervolgens samen met [medeverdachte] gebruik van gemaakt door de valse documenten te verstrekken aan de verhuurders van de woningen. Hij heeft hierdoor bij hen doen voorkomen alsof hij een baan had bij [naam bedrijf] . en een bruto jaarsalaris verdiende van € 45.600,00, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Hierdoor is aan de verhuurders een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
De rechtbank acht de handelwijze van verdachte kwalijk. Verhuurders van woningen moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de verstrekte documenten. Dat vertrouwen heeft verdachte met zijn handelen geschaad. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen belang en heeft zich hierbij niet bekommerd om de gevolgen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte, op een strafbeschikking in 2014 en een verkeersfeit in België na, niet vaker in aanraking is gekomen met politie en justitie. Over verdachte is een reclasseringsrapport opgesteld. Hieruit komt naar voren dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten niet beschikte over werk en een inkomen. Hij had veel schulden en hoopte middels zijn medewerking aan de huurpanden extra inkomsten te vergaren. Inmiddels heeft verdachte afstand genomen van zijn oude netwerk, woont hij in [woonplaats] en heeft hij een baan. Doordat hij inmiddels een inkomen geniet, is hij bezig met het afbetalen van zijn schulden. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag/gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij achten een taakstraf voor verdachte uitvoerbaar.
Indien de rechtbank enkel rekening zou houden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zou zij een taakstraf van 60 uur passend achten. De rechtbank zal deze straf echter in zijn geheel voorwaardelijk opleggen, omdat zij in het voordeel van verdachte heeft meegewogen dat het bewezenverklaarde feit meer dan vijf jaar geleden is gepleegd. De redelijke termijn is in deze zaak ernstig geschonden. Verdachte is voor het eerst door de politie verhoord op 13 maart 2018 en is toen bevraagd over de valse documenten. Die dag geldt als de dag waarop de termijn is aangevangen omdat verdachte vanaf dat moment kon verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op 24 november 2022 wordt vonnis gewezen. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de termijn en het wijzen van het vonnis bedraagt derhalve ongeveer vier jaar en acht maanden, wat betekent dat de redelijke termijn met ruim twee jaar en acht maanden is overschreden.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op van 60 uur met een proeftijd van één jaar en met aftrek van het ondergane voorarrest.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van [energieleverancier]
De benadeelde partij [energieleverancier] vordert een schadevergoeding van € 43.498,79 voor feit 2.
Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
De vordering van [netbeheerder 1]
De benadeelde partij [netbeheerder 1] vordert een schadevergoeding van € 3.576,25 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3
De vordering van [netbeheerder 2]
De benadeelde partij [netbeheerder 2] vordert een schadevergoeding van € 2.000,60 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.4
De vordering van [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 935,00 voor feit 4. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De schade die door de benadeelde partij wordt gevorderd houdt geen verband met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 225 Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 3;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten onder 1 (primair en subsidiair) en 2 (primair en subsidiair);
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 4: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij [energieleverancier]
- verklaart de benadeelde partij [energieleverancier] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [netbeheerder 2]
- verklaart de benadeelde partij [netbeheerder 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [netbeheerder 1]
- verklaart de benadeelde partij [netbeheerder 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.