In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 23 maart 2021 in Breda het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], plotseling bij haar borsten gepakt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is op 24 juni 2022 gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het aanranding van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaringen van getuigen voldoende bewijs bieden voor de aanranding. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 1] en dat de aanraking van [slachtoffer 2] niet opzettelijk en zonder seksuele strekking was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 1], maar niet voor de aanranding van [slachtoffer 2].
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte ten tijde van de feiten, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidde tot een volledige ontslag van rechtsvervolging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit en heeft de bewezenverklaring van het eerste feit vastgesteld.