ECLI:NL:RBZWB:2022:6947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02-020643-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met voorwaardelijke taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft op 23 maart 2021 in Breda het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], plotseling bij haar borsten gepakt. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is op 24 juni 2022 gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het aanranding van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaringen van getuigen voldoende bewijs bieden voor de aanranding. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 1] en dat de aanraking van [slachtoffer 2] niet opzettelijk en zonder seksuele strekking was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de aanranding van [slachtoffer 1], maar niet voor de aanranding van [slachtoffer 2].

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte ten tijde van de feiten, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidde tot een volledige ontslag van rechtsvervolging. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit en heeft de bewezenverklaring van het eerste feit vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/020643-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 24 juni 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: [slachtoffer 1] heeft aangerand;
feit 2: [slachtoffer 2] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten bewezen. Het aanranden van [slachtoffer 1] (feit 1) kan worden bewezen op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
Voor de bewezenverklaring van de aanranding van [slachtoffer 2] (feit 2) baseert de officier van justitie zich op de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het eerste tenlastegelegde feit vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In de getuigenverklaringen bevinden zich veel discrepanties. Een duw tegen de borst van [slachtoffer 1] kan niet worden uitgesloten, maar dit kan niet worden gekwalificeerd als aanranding.
De verdediging bepleit ook vrijspraak van het tweede tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte de billen van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt. Indien verdachte met zijn voet de billen van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, is er geen sprake van aanranding, omdat de seksuele strekking ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 23 maart 2021 in Breda de borsten van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt. Dit blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] , die wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] .
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen betwist omdat de getuigen wisselend en tegenstrijdig zouden hebben verklaard. De verklaringen komen echter op essentiële punten, waaronder het vastpakken van de borsten, overeen en zijn vrijwel direct na het incident en kort na elkaar afgelegd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs. Tegenover deze verklaringen staat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij aangeefster alleen een duw heeft gegeven. Deze verklaring vindt verder geen steun in het dossier. Het is enkel verdachte die dit voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, terwijl hij bij de politie heeft verklaard haar niet te hebben aangeraakt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het voelde alsof verdachte haar rechterbil met zijn hand betastte op het moment dat zij de lift instapte. Het is niet uit te sluiten dat het inderdaad zo is gegaan zoals door aangeefster bij de politie is verklaard. In het dossier zit alleen onvoldoende ondersteuning voor haar verklaring. Bovendien bestaat de mogelijkheid blijkens de beschrijving van de camerabeelden, dat verdachte haar met zijn schoen heeft aangeraakt. In dat geval acht de rechtbank niet bewezen dat deze aanraking opzettelijk was en een seksueel karakter had.
De rechtbank is kortom van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor feit 2 en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op 23 maart 2021 te Breda, door een feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft hij, verdachte, de borsten van die [slachtoffer 1] vastgepakt en bestaande die feitelijkheid hierin dat hij, verdachte die [slachtoffer 1] onverhoeds heeft vastgepakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Vanwege de manisch psychotische toestand van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, vordert de officier van justitie verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten, verzoekt de verdediging verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanranding. Hij heeft het slachtoffer plotseling bij haar borsten gepakt. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijk integriteit. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer en haar aanwezige vriendinnen door het handelen van verdachte erg overstuur waren. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het advies van de reclassering van 20 oktober 2022. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat de psychiatrische problematiek van verdachte mogelijk van invloed is geweest op zijn handelen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat het delict verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend. De rechtbank ziet in de psychische problematiek die speelde ten tijde van het tenlastegelegde en de manisch psychotische toestand, waarin verdachte verkeerde wel aanleiding om het feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank zal hier dan ook in strafmatigende zin rekening mee houden.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank een geheel voorwaardelijk taakstraf van 60 uur aan verdachte opleggen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte inmiddels psychisch stabiel is en na het onderhavig feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Om die reden zal de rechtbank de proeftijd beperken tot een jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2022.