ECLI:NL:RBZWB:2022:6937

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
02-184314-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling door met vuurwapen in de benen van het slachtoffer te schieten

Op 23 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 12 januari 2020 in de woning van de verdachte, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot en hem in de benen raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer door objectieve bewijsmiddelen worden ondersteund, terwijl de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot doodslag of zware mishandeling, maar wel aan poging tot zware mishandeling, omdat de verdachte met opzet het wapen in de richting van het slachtoffer heeft afgevuurd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één jaar op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werden in beslag genomen voorwerpen, waaronder munitie en een jammer, onttrokken aan het verkeer, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en het slachtoffer werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-184314-21
vonnis van de meervoudige kamer van 23 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel zware mishandeling dan wel poging tot zware mishandeling door met een wapen op het slachtoffer te schieten en daarmee in het gezicht te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat uit van het door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) geschetste scenario omdat dit steun vindt in de bewijsmiddelen in het dossier. Uit dat scenario volgt dat verdachte driemaal op [slachtoffer] heeft geschoten waarvan twee keer raak en met het vuurwapen in het gezicht van [slachtoffer] heeft geslagen. Nu er op korte afstand is geschoten en [slachtoffer] in de benen is geraakt, gaat de officier van justitie er vanuit dat verdachte gericht naar beneden heeft geschoten waardoor volgens hem vrijspraak dient te volgen van het primair tenlastegelegde. Gelet op de korte genezingsduur van het letsel vordert hij eveneens vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde. Het meer subsidiair tenlastegelegde acht hij wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Daartoe wordt aangevoerd dat de verklaring van verdachte moet worden gevolgd. De resultaten van het schotrestenonderzoek passen immers bij het afgaan van het wapen tijdens een worsteling evenals de drie inschotbeschadigingen in de vloer waaruit blijkt dat het wapen met de loop naar beneden is afgegaan. De verklaringen van [slachtoffer] daarentegen zijn tegenstrijdig en qua inhoud ook ongeloofwaardig. Nu de verklaringen van [slachtoffer] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Van zwaar lichamelijk letsel is evenmin sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vast staat dat er op 12 januari 2020 in de woning van verdachte te [plaats] een schietincident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en [slachtoffer] aanwezig waren.
Betrouwbaarheid verklaringen
Om het tenlastegelegde te kunnen beoordelen moet eerst worden vastgesteld wat er in de woning van verdachte is gebeurd. Daarover verklaren verdachte en [slachtoffer] verschillend. Zij verklaren allebei anders over van wie het wapen was en hoe het schietincident is gegaan. Omdat de verklaring van [slachtoffer] op vrijwel alle punten wordt ondersteund door de objectieve bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank deze betrouwbaar en geloofwaardig en gaat zij uit van de juistheid daarvan.
Zo blijkt uit het forensisch onderzoek dat in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden dat er in de woonkamer in de vloer drie recente inschotbeschadigingen zitten. Één in de vloer voor het dressoir, één in de vloer voor de balkondeur en één in de vloer ter hoogte van de geluidsboxen. De randen waren namelijk nog ruw en in de inschotbeschadigingen zat nog geen stof. Deze schoten zijn, gezien de drie inschotbeschadigingen en de schootsbaan, volgens het onderzoek gekomen vanuit grofweg de richting van de bank. Nu verdachte op de bank zat en [slachtoffer] op een stoel bij de balkondeur zat, past dit gegeven bij [slachtoffer] verklaring dat de schoten door verdachte zijn gelost en vanaf welke positie dit is gebeurd. Wat daarbij van belang is, is dat de plaatsen waar de drie inschotbeschadigingen zijn aangetroffen, ook passen bij de verklaring van [slachtoffer] . Hij heeft namelijk verklaard dat hij tegenover verdachte stond en ineens twee knallen hoorde waarna hij pijn in zijn been voelde. Dit past niet alleen bij het letsel wat [slachtoffer] heeft opgelopen, namelijk een doorschot in zijn linker onder- en bovenbeen, maar ook bij de inschotbeschadigingen die vrij dicht bij elkaar zijn aangetroffen bij de balkondeur en recht voor het dressoir. Gelet op de derde inschotbeschadiging die is aangetroffen in de vloer bij de geluidsboxen, naast de bank, moet het wapen nog een keer zijn afgegaan. Ook dat past bij de verklaring van [slachtoffer] . Hij zag het wapen nadat de eerste twee schoten waren afgevuurd omdat verdachte daarna het wapen op hem richtte. Verdachte had het pistool in zijn rechterhand en [slachtoffer] sloeg het met zijn linkerhand weg waardoor de arm van verdachte naar buiten zwaaide, aldus [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat als gevolg van deze slag het wapen nogmaals is afgegaan met als gevolg de inschotbeschadiging rechts van de bank. Van belang daarbij is dat uit het onderzoek naar de in de woning aangetroffen kogels en hulzen blijkt dat deze alle door hetzelfde wapen zijn afgevuurd.
[slachtoffer] heeft ook verklaard dat verdachte zijn arm terugzwaaide en hem met het wapen op zijn kin sloeg. Dit wordt ondersteund door de medische verklaring van de behandelend arts waaruit blijkt dat er een snijwond op de kin is geconstateerd, welke wond is gehecht.
Verder is van belang dat er in de slaapkamer een vierde inschotbeschadiging is aangetroffen. Omdat er rondom deze inschotbeschadiging geen vloerdeeltjes lagen, de randen ervan vlak waren en in de inschotbeschadiging veel stof aanwezig was, kan worden vastgesteld dat dit geen recente inschotbeschadiging betrof. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er eerder in de woning van verdachte een wapen aanwezig is geweest waarmee is geschoten. Mede in het licht van het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor de Wet wapens en munitie, past dit bij de verklaring van [slachtoffer] dat het verdachte is geweest die het wapen had en strookt dit niet met de verklaring van verdachte dat hij nooit een wapen bij hem thuis heeft gehad.
Ook passen de tekstberichten die door verdachte naar [slachtoffer] op 12 januari 2020 om 05:26:35 uur zijn gestuurd bij de verklaring van [slachtoffer] over hoe het schietincident is verlopen. Deze berichten zijn kort na het schietincident verstuurd, nog vóórdat [slachtoffer] bij het ziekenhuis aankwam en verdachte een melding bij de politie had gedaan. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten omdat hij zich niet serieus genomen voelde en dat hij daar achteraf spijt van had. Voor de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] een wapen op verdachte zou hebben gericht en er sprake zou zijn geweest van een worsteling waarin het wapen is afgegaan bieden deze berichten geen enkel aanknopingspunt.
Naast het feit dat diverse objectieve bewijsmiddelen bij de verklaring van [slachtoffer] passen en zijn verklaring daarmee als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van verdachte op zichzelf bezien niet geloofwaardig. Verdachte is namelijk niet alleen wisselend in zijn verklaringen maar ook tegenstrijdig. Zo heeft verdachte zelf de politie heeft gebeld waarbij hij heeft verteld dat er vier keer in zijn woning is geschoten en dat er op hem is geschoten. Over een worsteling wordt niet gesproken. Vervolgens heeft hij, nadat hij zich in eerste instantie in zijn eerste en tweede verklaring bij de politie op zijn zwijgrecht had beroepen, verklaard dat het [slachtoffer] was die een wapen had, wat hij heeft afgepakt en dat vervolgens in een worsteling is afgegaan. Ook op zichzelf bezien moeten de verklaringen van verdachte daarom als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar worden bestempeld.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die het wapen had en dat hij dit op enig moment uit de slaapkamer heeft gepakt en vervolgens drie maal heeft afgevuurd.
Kwalificatie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Gelet op de plaatsen waar [slachtoffer] is geraakt en de inschotbeschadigingen in de vloer stelt de rechtbank vast dat verdachte het wapen bij de eerste twee schoten naar beneden had gericht. Daaruit kan geen bewuste aanmerkelijke kans op dodelijk letsel worden afgeleid. Gelet op de korte genezingsduur en de volledige genezing van het letsel kan evenmin van zwaar lichamelijk letsel worden gesproken. Verdachte dient dan ook van het primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Immers, wanneer de kogels enkele centimeters naar links in het been van [slachtoffer] terecht waren gekomen, had dit naar algemene ervaringsregels tot botbreuken of een slagaderlijke bloeding kunnen leiden die operatief ingrijpen noodzakelijk hadden kunnen maken. Deze aanmerkelijke kans heeft verdachte door het wapen in de richting van [slachtoffer] af te vuren willens en wetens aanvaard. De rechtbank acht verdachte daarom schuldig aan het meer subsidiair tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 januari 2020 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen, meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten/afgevuurd en met voornoemd vuurwapen in/op/tegen zijn gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Bij zijn eis weegt hij mee dat verdachte een wapen in huis had liggen en dat ook daadwerkelijk heeft gebruikt, waarvoor hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook houdt hij bij de eis rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de rechtbank tot enige bewezenverklaring van het tenlastegelegde komt, bepleit de verdediging strafvermindering op grond van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en artikel 63 Sr dat van toepassing is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door tweemaal met een wapen in het been van het slachtoffer te schieten en hem met het wapen in het gezicht te slaan. Hij deed dat in zijn woning terwijl het slachtoffer bij hem op bezoek was. Hoewel dit niet ten laste is gelegd, houdt de rechtbank er wel rekening mee dat verdachte een wapen in zijn woning aanwezig had en dat naar aanleiding van een discussie met het slachtoffer ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Verdachte heeft met dit handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hij mag van geluk spreken dat dit, mede gelet op de hoeveelheid alcohol die hij en het slachtoffer hadden genuttigd, niet erger is afgelopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door het afleggen van wisselende verklaringen bij de politie en na een aanhouding van de inhoudelijke behandeling op eigen verzoek uiteindelijk niet ter zitting te verschijnen, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt enerzijds dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor geweldsfeiten en de Wet wapens en munitie en anderzijds dat artikel 63 Sr. van toepassing is.
6.3.3
De redelijke termijn van berechting
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er ook rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), is geschonden. Er is namelijk sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen de aanvangsdatum van 12 januari 2020 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de twee jaar zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van tien maanden op grond waarvan zij een strafvermindering van tien procent zal toepassen.
6.3.4
De straf
Als uitgangspunt voor de strafoplegging neemt de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die gelden voor een voltooide zware mishandeling met een wapen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden in de rede ligt. Enerzijds rekening houdend met het feit dat er sprake is van een poging, overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr en anderzijds met het voorhanden hebben van een wapen en het strafblad van verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat de eis van de officier van justitie gematigd moet worden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
In dit onderzoek is munitie in beslag genomen. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp deze voorwerpen. Dat maakt de voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
Verder is er onder verdachte een jammer in beslag genomen. Verdachte had hiervoor geen vergunning. Het ongecontroleerde bezit van een jammer is in strijd met de wet. Bovendien kan een jammer dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Op grond hiervan is dit voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer waartoe de rechtbank ook zal beslissen.
7.2
De teruggave aan verdachte
Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen waarvan werd vermoed dat het verdovende middelen betroffen. Na onderzoek is niet vast komen te staan dat het hier om verdovende middelen gaat. Gelet daarop zijn deze voorwerpen niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en zal de rechtbank de teruggave hiervan gelasten aan verdachte.
Uit het dossier blijkt dat er ook kleding, telefoons en een slotentrekker onder verdachte in beslag zijn genomen. Hiervan is evenmin gebleken dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer waardoor de rechtbank ook van deze voorwerpen de teruggave aan verdachte zal gelasten.
7.3
Teruggave aan rechthebbende
In de woning van verdachte is ook een telefoon van het slachtoffer [slachtoffer] in beslag genomen. Niet is gebleken dat deze telefoon vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer waardoor de rechtbank de teruggave van deze telefoon aan [slachtoffer] zal gelasten.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144027;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144028;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144034;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144035;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144040;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144042;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144043;
  • Munitie met goednummer PL2000-2020010595-2144044;
  • Jammer met goednummer PL2000-2020010595-2144045
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, omschreven als:
  • 1 stk verdovende middelen (omschrijving: G2144032)
  • 2 stk verdovende middelen (omschrijving: G2144046, wit)
  • 1 stk verdovende middelen (omschrijving: G2144030, wit)
  • Kleding met goednummer PL2000-2020010595-2144022;
  • Kleding met goednummer PL2000-2020010595-2144025
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2143996;
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144004;
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144008;
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144024;
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144026;
  • Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144041;
  • Slotentrekker met goednummer PL2000-2020010595-2144036.
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Telefoon met goednummer PL2000-2020010595-2144006.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2022.
Mr. Froger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.