In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (V.I.) van een veroordeelde, die in 2018 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens verkrachting en aanranding van de eerbaarheid. De officier van justitie had op 8 oktober 2022 verzocht om de V.I. te herroepen voor een periode van 609 dagen, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de bijzondere voorwaarden van zijn V.I., waaronder ambulante behandeling en meldplicht. Tijdens de zitting op 2 november 2022 werd de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. J.H.E.M. Kersemaekers. Een reclasseringsmedewerker gaf aan dat de behandeling was stopgezet en dat er geen openheid van de veroordeelde was, waardoor gedragsverandering niet mogelijk was. De deskundige adviseerde om de veroordeelde nog een kans te geven om zich aan de voorwaarden te houden, omdat herroeping van de V.I. de kans op recidive niet zou verkleinen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, onder verwijzing naar de belofte van de veroordeelde om zich aan de voorwaarden te houden en het advies van de deskundige. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment geen belang was bij herroeping van de V.I. en dat het aan de veroordeelde was om deze laatste kans te grijpen. De beslissing houdt in dat de veroordeelde zich moet inspannen om aan de voorwaarden te voldoen, en dat bij een nieuwe overtreding de officier van justitie opnieuw een vordering tot herroeping kan indienen.