ECLI:NL:RBZWB:2022:6898

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
02/282329-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en taakstraf opgelegd

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak van zware mishandeling. De verdachte heeft op 18 oktober 2021 in Tilburg een persoon, een man van 71 jaar, mishandeld door hem te duwen en vervolgens meermalen met vuisten op het gezicht te slaan. Dit leidde tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas, waarvoor de aangever medische ingrepen heeft moeten ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk dit letsel heeft toegebracht, waarbij de kwetsbaarheid van de aangever in aanmerking werd genomen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 6.374,82 bedraagt, waarvan € 1.374,82 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer, en besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar wel bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie COVA-training.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/282329-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 oktober 2021 een persoon heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Dit is in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals primair ten laste is gelegd, en baseert zich daarbij op de verklaringen van [aangever] , de geneeskundige verklaring over het letsel van aangever en de verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijs- of kwalificatieverweer gevoerd, maar zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank op dat punt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de heer [aangever] op de grond heeft geduwd en vervolgens die [aangever] , terwijl hij nog op de grond lag, meermalen met kracht op het gezicht heeft geslagen, waardoor [aangever] letsel heeft opgelopen.
Het ontstane letsel bij [aangever] bestond onder andere uit een gebroken jukbeen, een gebroken oogkas en twee open wonden rondom het linkeroog. [aangever] heeft als gevolg hiervan tot op heden twee operaties ondergaan. De rechtbank acht niet bewezen dat [aangever] een gebroken neus heeft opgelopen, nu er geen medische stukken in het dossier zijn aangetroffen die daarvan melding maken. Gelet op de aard van het letsel en de noodzakelijkheid tot medisch ingrijpen (zoals een operatie) kwalificeert de rechtbank het ontstane letsel als zwaar lichamelijk letsel.
Primair tenlastegelegde
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk dit zwaar lichamelijk letsel aan [aangever] heeft toegebracht.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De ogen en slaap zijn kwetsbare onderdelen van een gezicht en naar algemene ervaringsregels bestaat er bij vuistslagen daarop een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Door in de situatie dat [aangever] , een man van boven de 70 jaar oud die op dat moment op de grond lag en geen kant op kon, meerdere malen met kracht met de vuist op zijn gezicht te slaan, in de dichte nabijheid van zijn ogen en slaap, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
Daarmee acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 oktober 2021 te Tilburg aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas en twee open wonden rondom het linkeroog, heeft toegebracht door
- die [aangever] op de grond te duwen en vervolgens
- terwijl die [aangever] op de grond lag, die [aangever] meermalen met kracht op het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte ten aanzien van het primaire feit op te leggen een taakstraf van 200 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten naar rato van twee uur per dag. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan de gedragsinterventie COVA.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.. Verder acht zij de strafmodaliteit zoals de officier deze voorstelt passend. Zij heeft wel verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke straf of in elk geval de duur van het reclasseringstoezicht te beperken tot één jaar, nu verdachte zich al een jaar aan de schorsingsvoorwaarden van de reclassering heeft gehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig delict. Hij heeft een hem verder onbekend persoon eerst geduwd waardoor deze ten val is gekomen en daarna hard met vuisten in zijn gezicht geslagen, waardoor die persoon zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waar hij tot op de dag van vandaag last van heeft. Verdachte kwam verhaal halen omdat het latere slachtoffer een foto van zijn auto had gemaakt. Het slachtoffer betrof een man van – op dat moment - 71 jaar. Dat iemand ongevraagd een foto van je auto maakt geeft aanleiding om daarover in gesprek te gaan, maar kan en mag nooit een reden zijn om iemand te mishandelen, laat staan zwaar te mishandelen. Ook niet als de ander daarover het gesprek niet wil aangaan. Dat verdachte die dag in een zeer slecht humeur was vanwege een vervelende persoonlijke omstandigheid is vervelend voor verdachte, maar geeft evenmin enige rechtvaardiging voor zijn gedrag.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van het slachtoffer en uit zijn vordering als benadeelde partij blijkt hoeveel impact het geweld van verdachte en het daardoor ontstane letsel op het slachtoffer hebben gehad. Het letsel bij het slachtoffer bestond onder andere uit een oogkas- en een jukbeenfractuur en rugpijn. Hij kon daardoor zijn beroepsmatige werkzaamheden en adl-werkzaamheden gedurende een aantal maanden niet uitoefenen en is geopereerd Daarnaast is hij nog nader medisch onderzocht in verband met zijn blijvende rugklachten en staat hem nog een tweede operatie te wachten.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eerder met justitie in aanraking is gekomen in verband met geweldsdelicten. In 2021 is hij nog veroordeeld voor openlijk geweld, gepleegd in 2018, maar dit vonnis is niet onherroepelijk omdat verdachte in hoger beroep is gegaan en deze zaak nog niet door het Gerechtshof is behandeld.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport uitgebracht door de reclassering. Hieruit blijkt onder andere dat verdachte vanaf 21 oktober 2021 in een schorsingstoezicht liep, nadat hij door de rechter-commissaris was geschorst uit het bevel tot bewaring. Tijdens die toezichtperiode is bij verdachte thuis een hennepkwekerij aangetroffen. De reclassering vindt dat zorgwekkend en ziet risico verhogende factoren in de pro-criminele houding van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Een gedragsinterventie gericht op zijn cognitieve vaardigheden zou hem kunnen helpen in het maken van de juiste keuzes hierin.
De reclassering adviseert dan ook om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan de gedragsinterventie COVA.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal daarmee rekening houden bij het opleggen van de straf.
De straf
Volgens de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) is het uitgangspunt bij zware mishandeling zonder gebruik te maken van een wapen, 3 tot 6 maanden gevangenisstraf. Een dergelijke straf zou, kijkend naar het door verdachte gepleegde geweldsdelict en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, in de rede liggen.
Toch zal de rechtbank verdachte niet meer naar de gevangenis sturen. Daarbij houdt zij met name rekening met het feit dat verdachte zich direct na het gebeuren bij de politie heeft gemeld en toen zijn strafbare handelen heeft bekend. Daarnaast heeft verdachte zich al een jaar gehouden aan de voorwaarden van de reclassering en is hij bereid mee te werken aan het volgen van de gedragsinterventie COVA en aan het toezicht van de reclassering.
Bovendien heeft verdachte ter zitting zijn spijt betuigd voor zijn handelen en heeft hij zich bereid getoond de schade van het slachtoffer te vergoeden.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank, gelet op het strafblad van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport, een proeftijd (inclusief reclasseringstoezicht) van twee jaar bij de voorwaardelijke gevangenisstraf geboden. Op die manier kan de reclassering langer toezicht houden op verdachte en hem langer begeleiden bij de naleving van de voorwaarden.

7.De benadeelde partij

[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de primair tenlastegelegde zware mishandeling heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering
Materiële schade
De benadeelde partij [aangever] vordert een materiële schadevergoeding van in totaal
€ 1.785,30.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.374,82. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Bovendien is deze schade voldoende onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de post reiskosten voor een bedrag van € 25,48 dient te worden afgewezen, nu de rechtbank vaststelt dat een foutieve telling heeft plaatsgevonden ten aanzien van het aantal reiskilometers tot genoemd bedrag.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vordering met betrekking tot het eigen risico over 2022 (€ 385) onvoldoende is onderbouwd,, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en het ontbreken van bewijsstukken. De na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting toegezonden specificatie namens de benadeelde partij kan de rechtbank niet meer in haar beoordeling meenemen, omdat het onderzoek toen al gesloten was. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor dat bedrag van € 385,=. Dat deel van de materiële vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert daarnaast een immateriële schadevergoeding van € 7.500,=.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam.
In dit verband merkt de rechtbank nog op dat door mr. [naam] namens de benadeelde partij ter zitting is meegedeeld dat inmiddels is gebleken dat het rugletsel van de benadeelde blijvend van aard is en dat hij daardoor blijvend slecht ter been zal zijn. Mr. [naam] heeft dit niet met stukken kunnen onderbouwen. De rechtbank zal die mededeling van mr. [naam] dan ook niet meenemen in haar overwegingen omtrent de hoogte van de immateriële schade. Wel blijkt uit de vordering en daarbij gevoegde bijlagen genoegzaam dat de benadeelde langdurig (minimaal 3 maanden) de gevolgen heeft ondervonden van het door verdachte toegebrachte letsel en ook medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Dat hij aanhoudende rugklachten heeft, acht de rechtbank eveneens op grond van de stukken bij de vordering aannemelijk.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding tot een bedrag van € 5.000,= billijk en zij zal de immateriële vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële vordering niet-ontvankelijk. Dat deel van die vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 6.374,82, waarvan € 1.374,82 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland te Tilburg (telefoonnummer 088-8041505) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een COVA-training, of een andere gedragsinterventie, bepaald door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 6.374,82, waarvan € 1.374,82 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de (materiële) vordering van de benadeelde partij [aangever] af voor een bedrag van € 25,48;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering (€ 2.885,=) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] € 6.374,82 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 66 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 november 2022.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.